Redactie: Rob Siers & Ed Schilders

Scatologica

 

Het eten van een uierstruif

(inzending van Ben Hartman die de tekst aantrof in een liedschrift van G. Vriens uit Haaren)

 

Het eten van een uierstruif ('nierstruif' of 'eierstruif'?)

1.

Ik kwam laatst van die Latijnse school

Zo voor een week of vijf

En kwam bij tante knobbelkool

Een best maar grommig wijf

Ik was die morgen juist verjaart

En dat wist tante ook

Zij had een zwijnenbout bewaart

Wel twee jaar in de rook.

 

2.

Zij bakte ene uierstruif

Die woog bijna drie pond

En gaf mij van die varkenskluif

Die zwart was als de grond

Ik at, maar o, wat bitter lot

Het roerde in mijn buik

Gelijk een oude waterrot

Die vast zat in een fuik.

 

3.

De winden braken eensklaps uit

Toen blies ik naar mijn best

Gelijk de donder was ’t geluid

De stank was als de pest

Toen ik een uur gelopen had

Dronk ik een pintje bier

En juist zoals ik binnen had

Begon dat woest getier.

 

4.

Ja juist toen ik mijn glas uitdronk

Ontrolde mij een scheet

Die zo verschrikkelijk lelijk stonk

Als een Meijerijs secreet

De hospes die te slapen zat

Werd wakker door de klank

En riep: wat vuile hond is dat

Weg rekel met je stank.

 

5.

Hij sloeg zijn arme poedelhond

Zo erg op zijn huid

Dat ik van schrik met spoed opstond

En liep de kamer uit

‘k Ging in een kerk met veel gewoel

Ik dacht aan bier noch pint

De predikant kwam juist op stoel

Toen liet ik weer een wind.

 

6.

Toen kneep hij mond en neusgat dicht

En eer men er aan dacht

Trok een vreselijk gezicht

En riep uit alle macht

Dat boerenvolk wel foei, ’t is schand

Het stinkt gelijk de pest

Ik dacht: mijnheer de predikant

Wat hebt gij een rare tekst.

 

7.

Maar ’t ergste was toen ik daar stond

Twee dames van hun stoel

Vielen in onmacht op de grond

De kerk kwam vol gewoel

En naast mij viel een stokoud wijf

Beroofd van haar bestand

Ik dacht als ik nog langer blijf

Valt ook de predikant.

 

8.

De koster was in volle rouw

Toen ik de kerk uit kwam

En door de stank zo viel hij flauw

En lag daar als een lam

Ik dacht als ik een bitter dronk

Misschien is dat niet kwaad

Ik ging waar men een glaasje schonk

En raakte aan de praat.

 

9.

Daar vloog weer iets ik greep naar geld

Betaalde maar wat gauw

De hospes pakte met geweld

Zijn arme oude vrouw

En schold haar uit, de vrouw die zwijgt

Hij slaat nu schreeuwt de vrouw

Gelijk een hond die ransel krijgt

Met bulle pees of touw.

 

10.

Ik ging een kruidenier voorbij

En kocht een doos tabak

Ik ging een weinig aan een zij

Omdat er weer wat stak

Zo gauw zag ik de kans niet klaar

Of ik trok weer van hier

De vrouw gaf mij de winkelwaar

En viel in flauwte schier.

 

11.

Toen ik voorbij een snijder kwam

Die woedend door de stank

Zijn kleine manke jongen nam

En sloeg hem met een plank

Toen kreeg ik waarlijk medelij

En dacht ’t kan zo niet gaan

En zag een dame aan mijn zij

Bezweken nederslaan.

 

12.

Ik dronk een goede halve fles

In ’t eerste koffiehuis

Ik zat daar met een heer of zes

Van achteren was ’t niet pluis

Daar brak er een in stilte door

En kroop in mijne kous

Daar kwam een brillenkoopman

Het was een Zeeuwse smous.

 

13.

Toe sla die vuile stinkbok dood

Riep ieder en stond op

O waai min, riep de brillenjood

En gaf hem ene schop

Toen ging ik in het logement

Waar ik gewoonlijk ging

En omdat ik daar was bekend

En goed onthaal ontving.

 

14.

Drie moffen zaten in een hoek

En dronken daar een pint

Zij aten struif en dikke koek

Toen liet ik weer een wind

Dat beestig stinkend moffengoed

Is het gemeenste grauw

Ik weet niet wat je daarmee doet

Sprak dirkbaas tot zijn vrouw.

 

15.

In ’t kort zo blaasde en stonk ik voort

Tot aan de andere slag

Zodat al het volk in het logement

Van stank bezweken lag

Toen ging ik vrolijk en verblijd

Weer naar mijn oude heer

Maar eet mijn ganse levenstijd

Geen uierstinkstruif meer.