|
Ik
weet het niet zeker, heb nu eenmaal een slecht geheugen, maar ik denk wel
eens dat Richard van Dijk de eerste Tilburgse kunstenaar was die ik als
kunstenaar zag. En op afstand bewonderde. Vreemd eigenlijk als ik besef
dat ik het werk van mijn ooms Frans en Kees Mandos veel eerder kende en
ook zeker waardeerde. Het moet iets te maken hebben gehad met een zekere
gevoelsverwantschap. En met de tijd waarin ik voor het eerst een paar
houtskooltekeningen van Richard van Dijk zag, ik denk zo rond 1965.
Die tekeningen hingen in de etalage van een modezaak in de Heuvelstraat.
(Pas bij zijn begrafenis hoorde ik dat het de zaak van Drijver moet zijn
geweest). Twee ervan zijn me bijgebleven. Op een stond een aap, ik meen
een baviaan, die je rechtaan keek. Op de ander moet een stukje Rauwbraken
hebben gestaan, het moerasgebied aan de rand van Tilburg waar ik destijds
vaak heen ging om naar vogels te kijken. Met name die tweede tekening trok
me aan, misschien vooral omdat
ze de ietwat geheimzinnige en melancholieke sfeer bezat die ik zelf
ervaarde als ik daar in mijn eentje rondliep.
In die tijd verdween het gebied langzaam maar zeker onder een dikke laag
opgespoten zand, ondergrond van het nieuwe industrieterrein Loven. Ik ging
er vaak heen met een paar vogelvrienden, niet op de
laatste plaats mijn neven Charles en Antonie Mandos. En ook heb ik
er gevreeën met Karina (al zoveel jaren dood). Maar het sterkst voelde ik
me verbonden met de natuur als ik alleen was. En dat gevoel lag ook in die
ene tekening van Richard, een merkwaardig contrast met de keurige kleding
in de etalage van Drijver. (Zelf droeg ik toen bij voorkeur een
mosterdgele jas van canvas - een jas die goed combineerde met mijn lange
haren - tot ergernis van mijn moeder die hem op zeker moment ook heeft
laten verdwijnen. Pas later hoorde ik dat Richard er nog heel wat
excentrieker bijliep).
Wat ik me van die ene tekening herinner
- voorzover er geen elementen ingeslopen zijn uit eigen
herinneringen – is een wirwar van lijnen die uit het landschap zelf
opgeraapt leken. Wat het oog zag had de hand direct getekend. Net zoals
een foto waar je naar kunt blijven kijken, was het een tekening die je
bijna liet voelen hoe het was om daar te zijn, helemaal alleen in dat
verlaten gebied van leemputten die steeds verder overwoekerd raakten door
bomen en struikgewas.
Aan de zelfkant
Ik ging er zelf ook wel eens tekenen. In die tijd trokken me niet alleen
de vogels en de natuur, maar ook een bepaald type mensen die op een of
andere manier anders waren dan de rest. Mensen aan de zelfkant werden ze
wel genoemd. Ik herinner me de zoon van een voddenboer, de dronkelap die
ik ’s nachts op weg naar huis uit de sloot haalde, een dakloze ex-non.
En ook Fransje hoorde daarbij, de laatste vaste klant van café De Kluijt,
een vervallen café aan de rand van de Rauwbraken waar broer en zus Jo en
Rika Kluijtmans het einde van hun tijd afwachtten.
Ik heb Richard daar nooit ontmoet. Sowieso ben ik hem voorzover ik
me kan herinneren nooit tegengekomen in de Rauwbraken.
Misschien had ik hem ook niet aan durven spreken? Dat gebeurde pas vele
jaren later, toen ik na lange tijd elders gewoond te hebben, weer
terugkeerde naar Tilburg om er te gaan schrijven voor het Nieuwsblad van
het Zuiden. Richard van Dijk hoorde beslist bij de aparte figuren die ik
weer tegenkwam bij mijn omzwervingen door de stad. Hij woonde toen geloof
ik al niet meer op zolder boven Jan Spit aan het Wilhelminapark maar in
een onopvallende rijtjeswoning in de Pironstraat.
Zou het niet interessant zijn om hem eens te interviewen?
Op een avond zag ik hem zitten in café Voskens. Na me zonder veel omhaal
aan hem voorgesteld te hebben, vertelde ik hem dat ik zijn tekening van de
Rauwbraken zo mooi gevonden had. Dat streelde wel zijn ego, geloof ik.
Maar op de vraag of ik die tekening nog eens mocht zien, gaf hij een
ontwijkend antwoord. Ze zou wel ergens moeten liggen op zijn zolder, maar
daar lagen zoveel tekeningen en schilderijen dat het moeilijk zoeken was.
Krankzinnigengesticht
Enige tijd daarna had hij een expositie, ik meen in Berkel-Enschot. Om het
maar kortweg te zeggen: ik was teleurgesteld. Ik vond zijn landschappen en
boeketten nogal grof geschilderd en de kleuren soms ronduit lelijk. Hoorde
hij voor mij ook bij de kunstenaars die alleen in hun jonge jaren sterk
werk maken? Was die ene tekening van de Rauwbraken toch vooral niet
interessant omdat hij me zo sterk herinnerde aan mijn eigen jeugd? Hoe dan
ook, ik bleef in contact met Richard. En ging zelfs, toen ik voor het
eerst een eigen auto had, een paar dagen met hem naar België.
Dat werd nog een merkwaardig reisje. Sliepen we de eerste nacht in een
tweederangshotelletje in Aalst, de tweede nacht brachten we door in een
krankzinnigengesticht. Een heeroom van hem meen ik was daar directeur. (Of
directeur geweest. Want later hoorde ik dat Richard daar af en toe
logeerde onder het mom helemaal uit het verre Nederland gekomen te zijn om
het graf van zijn oudoom te bezoeken). Zonder dat iemand ons een strobreed
in de weg legde, dwaalden wij over het uitgestrekte terrein van de
inrichting, liepen verlaten slaapzalen door en maakten af en toe een
praatje met de bewoners van wie ik ook nog enkele foto’s maakte. ’s
Avonds wandelden we naar een gehucht, een paar kilometer verderop aan een
rivier gelegen, en zaten er urenlang te praten in een cafeetje.
Ja, als je hem zo door de stad zag lopen kon Richard overkomen als
volstrekt op zichzelf staand, volkomen opgaand in een eigen wereld, zonder
behoefte aan contact met andere mensen. Maar als je eenmaal zijn
vertrouwen had gewonnen, praatte
hij je de oren van het hoofd. Over
kunst, muziek, meisjes, ik denk zelfs in die volgorde.
Vincent
van Gogh
In de daaropvolgende jaren raakte ik hem een beetje uit het oog. Af en toe
belde ie me nog wel, soms laat in de avond. Direct met de deur in
huisvallend: “Zeg Joep, weette gij wel dat ze die oude fabriek op ’t
Goirke aan het slopen zijn?” Of:
“Ze hebben het nou wel over die foto van Van Gogh, maar ik heb zelf ook
nog een echte foto van Van Gogh.” Dat het oude Tilburg verdween ging hem
net zo aan het hart als de aantasting van natuur en landschap waarmee hij
geconfronteerd werd tijdens zijn omzwervingen te voet of op de fiets. Soms
was zo’n telefoontje bedoeld om mij te tippen als verslaggever bij het
Brabants Dagblad.
Ik zag hem nog altijd lopen door de stad, mager, kaarsrecht, bleek
gezicht, priemende ogen, blauw hemd, paarse broek met smalle pijpen. Maar
op zeker moment was hij steeds in het gezelschap van een vriendin met
grote ogen en een opvallend knotje, naar later bleek de kunstenares Suzan
Paulissen. Zij kwam ook te wonen tegenover Richard in de Pironstraat. Het
was echt living apart together. Maar als ik Richard thuis trof, was hij
alleen.
Zo ook de laatste keer toen hij mijn mening wilde horen over een
door hem gekopieerd schilderij van Van Gogh. Nog wel De Aardappeleters.
Zou de gemeente Tilburg dat niet aan willen kopen voor de inrichting van
het lokaal van Vincent in het Paleis-Raadhuis? Misschien zou ik er wel een
stukje over kunnen schrijven… Ik noteerde een en ander, raakte
gefascineerd door zijn verhaal over een bestolen winkelierster en keek nog
eens naar de tekeningen en foto’s die in zijn gang naar de straatdeur
hingen.
Natuurlijk, die ene tekening van de Rauwbraken was er niet bij. En of hij
ooit nog boven water komt, is zeer de vraag. Als ik denk aan al dat werk
dat nog van Richard boven op
zijn zolder moet liggen... Wat zou er toch mee gebeuren?
Misschien moet ik genoegen nemen met mijn herinnering aan die ene
tekening. En – minstens zo belangrijk – mijn herinneringen aan de man
die haar gemaakt heeft. Hij was een hoogst eigenaardige man.
Joep
Eijkens
PS Richards zus Wil Cox-van Dijk
tikte me op mijn vingers wat betreft de geboorteparochie van haar broer.
In mijn oorspronkelijke inleiding noemde ik 't Goirke.'
'Dat is een vergissing, want hij is in de
Theresiaparochie geboren, in de Nijverstraat', schrijft ze in een
reactie. 'Ik herinner me niet zo erg veel van hem, omdat ik later
geëmigreerd ben. Wel weet ik nog dat we hem, baby van 11 maanden,
op 10 mei 1940 vergeten waren mee te nemen naar de wijnkelder toen
we vluchtten om daar te schuilen. Dit was naar aanleiding van een
luchtalarm.
Die wijnkelder was in de Nijverstraat'.
Foto: Joep Eijkens
|