Aardetranen
de
wind haalt uit
de
aarde krimpt
vogels
worden vleugellam
op
de rivier drijven aardetranen
naar
een zee van tranenwater
de
ruimte vult zich met de
stilte
van geluidloze woorden
gevonden
door een winterkind
De
boodschapper
zwarte
vogel en ik
wij
kennen elkaar
nog
van vorig jaar
toen
het donkerder was
zwarte
vogel met een boodschap
een
winterbericht
geen
antwoord meer
opgerold
in grijs
de
buitenwereld buiten
De
boom
ik
sta daar
Maar
ben ik iemand?
daar
waar ik sta
lijk
ik niet te zijn
de
stilte kruipt geluidloos rond
en
de leegte vult een open plek
ik
kijk achterom
en
voel me opeens bekeken
een
belangrijke boom
buigt
zich over me
De
steen
tekenen
uit een schaduwenrijk
verbleekte
nerven, oude vormen
vormen
uit een andere tijd
verdroogde
bladeren markeren
er
het spoor van de terugweg
een
gekerfde steen staat er
getekend
door wijsheid
ik
zie de steen en
verzin
zijn geschiedenis
ter
plekke
De
waterval
de
berg huilde een waterval
waaronder
een schuilplaats was
voor
een belangrijke gedachte
windstil
en klam gekoesterd
achter
een machtige waterwand
wachtend
op het verlossende teken
tot
de tijd daar zou zijn
bleef
het geheime hersenspinsel
afgeschermd
voor de buitenwereld
Eeuwigheid
er
was geen grond
onder
mijn voeten
er
kwam geen einde
aan
het zuivere wit
mijn
handen kregen geen houvast
en
mijn stem gaf geen geluid
toen
ik omkeek
was
ook het begin verdwenen
misschien
is dit de eeuwigheid
Grond
Een
luchtig wolkendek past
boven
het kleine stukje grond
waarvan
de rafelige rand
voor
altijd werd beschadigd
het
kleine stukje grond
past
precies onder de wolkendeken
waarvan
de dieproze kleur
vleugels
geeft
aan
verborgen gedachten
Het
pad
het
kronkelend pad ging
alsmaar
door en door
tot
daar
daar
hield het op
ooit
is
daar iets verder gegaan
ik
voelde het toen ik er stond
Maanlicht
het
maanlicht
gevangen
in de schaal
glinstert
in de waterspiegel
vogels
zwijgen
de
bomen spreken
op
zachte fluistertoon
en
ik geloof
mijn
oren niet
Nachtvleugels
samengebald
zonlicht
schijnt
als een laatste restje
in
mijn toegeknepen ogen
en
nestelt zich dan in mijn hart
de
dag sterft
als
de zoveelste dag
en
nachtvleugels ritselen
tussen
het donkerblauw
Raadsel
benen
reageerden niet
voeten
aan de grond genageld
ogen
starend naar de chaos
beelden
in mijn hoofd gegrift
ik
wilde weg van
de
plaats des onheils
uiteindelijk
werd de droom
van
een onbereikbaar blauw
en
stukken onbegrepen wit
de
morgen bracht
een
raadsel mee
Spiegel
om
hem heen kleurt de aarde
met
de kleuren van die dag
het
binnenste van de berg
bleef
onaangeroerd
transparant
maar tastbaar
en
met de smaak van het verleden
stroomt
het water naar buiten
daar
waar het kan
gretig
ontvangen in het hier en nu
biedt
het slechts een spiegel
Toeval
de
zon deed haar best
om
het eikenblad te
vergulden
en de
lucht
schilderde het water
donkerblauw
wollige
wolken
verspreidden
zich
over
de stenige grond
de
mens verraadde zich
slechts
door littekens
toevallig
keek ik
naar
de andere kant
anders
had ik het
nooit
gezien
Tussentijd
luchtbelletjes
in het water
als
zilver, rond het drijfhout
een
zoektocht in het donker
in
de stilte van de tussentijd
langgerekte
figuren zijn zichtbaar
tot
ze weer worden ingeslikt
door
de blauwgrijze avondwereld
Het
moment dat alles schaduw wordt
Zee
een
diepe stroom graaft zich
door
de donkere en vette aarde
en
baant zich een weg
naar
de vrijheid
daar
waar spelend water een meer kan vormen
en
misschien wel een wijde zee
als
er maar genoeg ruimte is
tussen
de stranden
|