|
kunstmanifestatie
Icarus Het
verhaal van Icarus
Daedalus,
de architect van het labyrint, ontvlucht op vleugels het eiland Kreta.
Zijn zoon Icarus stort in zee. Maar
Daedalus zat ondertussen door de zee omsloten op Kreta, zwaar verbitterd
door zijn lange ballingschap, geplaagd door heimwee naar zijn stad. 'Laat
Minos zee en aarde versperren,' riep hij, 'maar de lucht is vrij. Daar
gaan wij langs. Hij mag heel veel bezitten, maar de lucht bezit hij niet!'
Met deze woorden zint hij op een kunst zoals nog nooit vertoond is, nieuw
in de natuur. Hij legt een rij van veren beginnend met een korte, daarna
steeds een langere zodat ze lijkt gegroeid tegen een helling, of zoals een
herdersfluit steeds breder wordt door ongelijke stengels en maakt die
vast: een draad in het midden, bijenwas van onder, buigt dan die
compositie in een lichtgebogen vorm zoals hij ziet bij echte vogels.
Icarus, zijn zoontje, staat naast hem. Niet begrijpend dat hij met zijn
leven speelt pakt hij met opgewonden blik de veren beet, wanneer die
opwaaien in een lichte bries, kneedt met zijn vingers in de gele was en
zit zijn vaders wonderbaarlijk werkstuk al spelend in de weg. Maar toen
dit groots karwei dan toch voltooid was, bracht de knutselaar zijn lichaam
op twee vleugels in evenwicht en bleef klapwiekend hangen in de lucht !
Ook Icarus krijgt les en goede raad: 'Zorg dat je aldoor in het midden
vliegt, pas op! Als je te
laag gaat, maakt de zee je vleugels zwaar; te hoog, dan smelten ze door de
zonnehitte. Vlieg tussen zee en zon. En luister: ga niet naar de plek waar
Grote of Kleine Beer staan of Orion met zijn zwaard. Ik ben je gids, blijf
achter mij!' en met dit vliegadvies bindt hij ook hem de onbekende
vleugels aan de schouders. Maar tijdens raad en daad raken zijn wangen wel
betraand, zijn vaderhanden trillen. Hij omhelst zijn zoon met
kussen die achteraf de laatste blijken, klapt zijn vleugels uit en
vliegt voorop, bezorgd of hij wel volgt, zoals een vogel vanuit het hoge
nest haar jongen voorgaat in de lucht. Steeds maant hij hem te volgen,
leert hem de fatale vliegkunst wiekend op vleugels, steeds weer spiedend
naar die van zijn zoon. Een man die zat te vissen met een dunne rieten
hengel, een herder leunend op zijn staf, een boer tegen zijn ploeg zagen
hen gaan, verbijsterd, denkend dat het goden waren die door het luchtruim
kunnen vliegen. Aan de linkerkant lag Samos al; Delos en Paros waren reeds
voorbij en Lebinthos en het honingrijk Calumne lagen rechts, toen Icarus
plezier kreeg in het waagstuk van hun vliegreis, niet meer zijn gids bleef
volgen, maar gelokt door verre lucht hoger ging vliegen. De nabijheid van het snelle zonlicht
maakte de vleugellijm, geurrijke bijenwas, al zacht, meer nog: ze was
gesmolten. Vleugelloze armen sloeg hij in 't rond, maar bij gebrek aan
wieken ving hij nergens wind, totdat zijn mond, hulp roepend naar zijn
vader, werd omsloten door 't hemelsblauwe zeevlak dat zijn naam aan hem
ontleent. De vader, niet meer vader, riep naar Icarus, diepdroevig, 'Icarus!'
riep hij luid, 'waar ben je dan? Waar vind ik je? 'en steeds weer 'Icarus!',
zag toen de vleugels op de golven en heeft zijn kunst voorgoed verwenst.
Het lichaam is door hem begraven op de kust die heet naar wie daar is
begraven. Daedalus
en Perdix: deze was vroeger in Athene een neefje van Daedalus en was door
diens schuld in een vogel veranderd. Hij
werd, toen hij het betreurde lichaam van zijn zoon begroef, ontdekt door
Perdix, snatervogel, die daar vleugelklappend vanaf een eikentak zijn
vreugde uitzong in een lied. Hij was toen nog uniek, een jonggevormde
vogel die voordien niet eens bekend was en een blijvend schuldbewijs voor
Daedalus. Diens zuster immers had hem ooit haar zoontje toevertrouwd, niet
denkend aan een slechte afloop; een slim, twaalfjarig ventje, altijd klaar
om iets te leren. Zo had hij op een keer een vis met stekelrug gezien en
met dat beeld voor ogen sneed hij in een scherp stuk ijzer een tandenrij,
en vond zo het gebruik uit van de zaag: hij was het ook die voor het eerst
twee staafjes in één draaipunt bijeenbracht; zo, terwijl de ene poot
blijft staan, beschrijft de tweede een cirkel, mits ze maar gelijke
afstand houden. Daedalus werd jaloers en duwde hem hals over kop Athene's
vrome burcht af, roepend dat hij was gestruikeld. Maar Pallas, hoedster
van talent, greep in en maakte hem tot vogel, midden in zijn val kon hij op vleugels vliegen: de eerst zo snelle kracht van
zijn verstand verplaatste zich naar vleugelpaar en poten, maar hij hield
zijn naam van vroeger. Alleen, hij werd een vogelsoort dat zich niet hoog
verheft, geen nesten bouwt tussen de takken in een hoge boomtop, maar
fladdert langs de grond; het legt zijn eieren in een heg uit hoogtevrees,
omdat het zich de oude val herinnert. Vertaling
van de tekst uit de Metamorphoses van Ovidius door
|