CuBra

Foto's & tekst copyright Stichting Cultureel Brabant CuBra namens de auteurs

De toespraak van Peter IJsenbrant bij de aanbieding van de Multatuli-buste aan het Letterkundig Museum

Op donderdag 23 juni 2011 is om 4 uur 's middags de Portrettengalerij van het Letterkundig Museum in Den Haag verrijkt met een bronzen buste van de negentiende-eeuwse schrijver Multatuli. Een dergelijke buste bezat de Portrettengalerij nog niet. De buste is door Laurijssen vervaardigd in opdracht van de Tilburgse liefhebber van schrijversbeelden Peter IJsenbrant. In het dagelijks leven is Laurijssen eigenaar van kapsalon Trends in Tilburg, hij blijkt nu ook een begenadigd kunstenaar te zijn.

Laurijssen (links) en IJsenbrant in het Letterkundig Museum

als borstbeeld

in een

museum van grote mannen

 

Peter IJsenbrant

 

Bliksems mooi, dat waren de woorden die Jacob van Lennep gebruikte toen hij eind 1859 voor het eerst het manuscript van Max Havelaar las. En precies die woorden schoten door mijn hoofd op die late decemberavond van 2010 toen ik de deur van het atelier van John Laurijssen opende. Van ongeveer tien meter afstand straalde het beeld van Multatuli me tegemoet. Bliksems mooi! Wat er in de maanden daaraan vooraf ging, was zo af en toe de summiere mededeling dat hij er aan bezig was. Meer inzicht werd mij in die periode niet geboden.

Ik wilde ongelooflijk graag een beeld van Multatuli. Als je in Parijs in de toeristenwinkeltjes aan de Rue de Rivoli binnenstapt ben je in de gelegenheid de nering te verlaten met onder je arm een beeld van Hugo, Voltaire of Balzac. In Florence of Ravenna kost het je geen moeite om een beeld van Dante te bemachtigen, en in Londen koop je bij Harrods en Selfridges een beeld van Charles Dickens, en met een beetje geluk loop je soms nog wel eens tegen een beeld van Robert Southey aan. In het buitenland heeft de literaire merchandising er zelfs toe geleid dat er een bad-eend met het hoofd van Shakespeare te koop is en intussen is in nagenoeg elke Duitse boekhandel een peper- en zoutstelletje in de vorm van de koppen van Goethe en Schiller te bemachtigen. Letterkunde in gips of porselein, is bij onze zuider- ooster- en verderaf gelegen buren niet ongebruikelijk.

Maar hier te lande is er echter met geen mogelijkheid een beeld van welke schrijver dan ook te bemachtigen. In het antiquariaat zien we soms op de stoffige bovenste planken nog wel eens schrijversbuste staan maar nimmer maakt deze onderdeel uit van de handel. Nee, helaas, die is niet te koop luidt dan altijd maar weer het antwoord op onze vraag. En let wel, we hebben het dan natuurlijk over beelden van Dante, Goethe, Dickens of Hugo en nimmer over die van Vondel, Bilderdijk of … Multatuli.

En dat was feitelijk wat mij er toe gebracht heeft. Als het niet te koop is, dan zullen we het zelf moeten gaan doen.

De ontmoetingen met John Laurijssen vonden steevast plaats in de kapsalon Trends in Tilburg, alwaar ik van tijd tot tijd de schamele resten van wat eens blond en weelderig was laat fatsoeneren. Zijn salon is geen literaire salon, maar wel een plek waar het eerlijke ambacht van de haarsnijder tezamen komt met uitingen van kunst en cultuur. Altijd treffen we er kunst aan de muur, werken van bevriende schilders, soms bloedstollend mooi, af en toe ook onbegrijpelijk lelijk. En ergens begin 2010 staan er dan plots rondom de kappersstoelen en het knipgerei die beelden. Magistrale uit steen gehouwen beelden die imponeerden. En op mijn vraag welke artiest nu weer aan het werk was geweest sprak John de eenvoudige woorden dat dat nou werk was van eigen hand. Het zal niemand verbazen dat in dat zelfde gesprek,terwijl de grijze vlokjes op mijn schouders neerdwarrelden, ik uiteindelijk hem de vraag stelde of het mogelijk was dat hij voor mij een beeld zou gaan maken.

De uitkomst brengt ons tezamen in de Nationale Schrijversgalerij van het Letterkundig Museum te Den Haag.

Multatuli. Mijn waardering stamt uit de jaren zeventig, de middelbare schooltijd. Een openbaring, het overweldigende gevoel zo door teksten ontroerd te kunnen worden. Een boek dat me tot in mijn diepste vezels beroerde. De Max Havelaar, vertaald in veertig talen en als een van de weinige Nederlandse werken opgenomen in de Engelstalige Penguin Classics-reeks. Het staat hoog genoteerd in mijn lijstje favoriete boeken. En dat is allemaal niet zo bijzonder wanneer we ons realiseren dat een kleine tien jaar geleden de bejaarde maar nog immer prestigieuze Maatschappij der Nederlandse Letterkunde dit boek uitriep tot het belangrijkste Nederlandstalige letterkundige werk aller tijden.

Multatuli schreef zijn chef d’oeuvre ruim honderdvijftig jaar geleden op een tochtig zolderkamertje in de Rue de la Montagne te Brussel. Berooid was hij daar terechtgekomen nadat hij gedurende ongeveer twee jaar als een onbestorven weduwnaar door Europa had getrokken, veel geld achterlatend in casino’s en bordelen. Hij droeg het boek op aan zijn eerste vrouw E.H.v.W, Everdine Huberte baronnesse Van Wijnbergen. Ooit stond ik in Venetië op het insola dei morte San Michele aan haar graf en veroorloofde ik me de gedachte: Eduard Douwes Dekker, een groot schrijver maar een hardvochtiger houding van een man jegens zijn vrouw is nauwelijks denkbaar. Misschien is het ook wel dit aspect, tezamen met zijn intrigerende werk, wat mijn belangstelling voor een ontmoeting met hem in mij opriep. Mijn behoefte ook om deze schrijver te zien. Was er bij dit vat vol tegenstrijdigheid iets van de twee werelden te herkennen? Was het grote contrast tussen de in zijn werk beleden idealen en de harde werkelijkheid voor zijn omgeving zichtbaar in het uiterlijk van deze man? Had de ellende zijn sporen op het gelaat van de man achtergelaten?

Hoe zag Multatuli eruit? We kennen een dozijn portretten en enkele beschrijvingen door tijdgenoten. Deze laatste zijn waarnemingen die niet zelden doordrenkt zijn met een diepe morele verontwaardiging over de manier waarop de schrijver in het leven stond. Wat de portretten betreft, deze zijn betrouwbaarder en bestrijken een periode van ongeveer 20 jaar; Multatuli vanaf zijn drie-en-dertigste tot zijn vijf-en-vijftigste levensjaar.

John Laurijssen heeft gewerkt met slechts een drietal afbeeldingen van Multatuli. Het waren de bekende portretten van Cesar Mitkiewiecz uit 1864, van Boussod Valadon eveneens uit 1864, en het portret van Wegner en Mottu uit 1875. Niet de jonge Multatuli maar met name de laatste afbeelding van Wegner en Mottu heeft hij gebruikt. En we zien de treffende gelijkenis met dit portret uit 1875. Multatuli is dan 55 jaar oud en sukkelde in gestaag tempo richting crematieoven. Een kop, om de woorden van John te gebruiken, waar het leven overheen is gegaan.

Multatuli’s kop op een sokkel. Natuurlijk is de Max Havelaar het door hem zelve opgerichte gedenkteken vele malen duurzamer dan het brons. Maar hoe zou hij hier uiteindelijk nou zelf over geoordeeld hebben? We kennen het bekende citaat uit Idee 305:Ik verzoek het nageslacht de gelden, die 't zal willen bijeenbrengen voor mijn standbeeld, te gebruiken tot een beloning voor het beste: 'historisch kritisch onderzoek naar de wijze waarop de Goddienende Nederlandse Natie zich heeft vrijgepleit van de beschuldiging die Multatuli tegen haar inbracht toen hij het woordje 'dus' plaatste tussen Nederlandse heldendeugd en verwoeste dorpen. Zo kennen we Dek weer.

Multatuli heeft achteraf niet te klagen; geen schrijver heeft meer historisch- en literair-kritisch onderzoek gekregen dan hij en zijn geschriften. Dat was wellicht niet helemaal wat hem met de uitspraak in Idee 305 voor ogen stond. Maar de gruwelijke waarheid omtrent de gordel van smaragd is nadien weliswaar schoorvoetend maar uiteindelijk toch in volledigheid boven water gebracht. En die waarheid heeft bij vorst en vaderland geleid tot een schuldbewustzijn voor de verantwoordelijkheden in het koloniale verleden van Nederland.

Waarover Multatuli met terugwerkende kracht wel enige reden tot klagen had betrof het feit dat hij pas op zijn honderdste sterfdag in 1987 op de Torensluis te Amsterdam zijn standbeeld aan de openbare weg kreeg. Dat we niet eerder tot het oprichten van een literair gedenkteken zijn gekomen is mogelijk verklaarbaar vanuit de theorie dat, wanneer men afwijkt van een leven zonder antecedenten, de kans op een standbeeld kleiner wordt. Het beeld als prijs voor goed gedrag, door Roland Holst later bekritiseerd met de regels: Standbeelden staan op alle pleinen, beelden van burgers die hun best hebben gedaan en toen verdwenen. Zij lachen nooit: hen knelt de schoen van het grootburgerlijk fatsoen. Maar ongetwijfeld zal deels ook een verklaring liggen in onze geringe behoefte aan heldenverering en de opvatting dat niet de zanger maar het lied van groter belang is.

Gelukkig valt er in het Letterkundig museum, behalve dat er veel te lezen en te beluisteren is, ook veel te zien. Een nieuwe Multatuli, opgenomen in de Nationale Schrijversgalerij. In Idee 247 schreef hij: Toen ik laatst droomde dat ik van steen was, en als borstbeeld in een museum van grote mannen logeerde, kwam mijn moeder: Arme jongen, zei ze, wat heb je toch gedaan? Heb ik je dáártoe opgebracht? Och het was zo koud in het Panthéon. Maar te midden van de ruim vijfhonderd portretten en beelden van Nederlandse schrijvers krijgt de lezer er een nieuw en warm portret van een van de belangrijkste schrijvers van Nederland bij.

De barbier John Laurijssen heeft Multatuli voor ons op een overtuigende manier verbeeld. Er was discussie over de hoek waaronder de buste op de steen geplaatst zou gaan worden; wanneer we hem enigszins naar voor laten hellen spreekt, in tegenstelling tot wat te verwachten valt, meer de hoogmoed en de innige minachting voor het publiek. Wanneer we hem, zoals waar nu voor gekozen is, wat meer rechtop plaatsen dan zien we een wat oudere Multatuli, maar onverminderd met kracht. Een karaktervolle kop met diepe gelaatsgroeven, waarbij het haar hoog is ingeplant op het voorhoofd, en op de bovenlip de borstelige snor. De ogen liggen diep. En daarmee komen we dicht bij de beschrijving die Multatuli zelf van zijn romanfiguur Max Havelaar geeft: zijn groote flauw-blauwe oogen die, als hy in kalme stemming was, iets droomerigs hadden, maar vuur schoten als een groot denkbeeld hem beheerschte. De ogen van Eduard Douwes Dekker waarin het contrast-raadsel van de schrijver gesymboliseerd lijkt te zijn: enigszins flets maar immer in staat vuur te schieten.

In het gedicht Sur un buste de moi, schreef de Franse dichter Paul Verlaine ooit de woorden die van toepassing zijn op Multatuli en Laurijssen: Au fait on sent, sous ces traits durs, Et derrière ces yeux aux flammes, Noires, un monsieur malveillant, Mais le sculpteur eut du talent. In de vertaling van de ongelooflijke Peter Verstegen luiden deze regels als volgt: Op een borstbeeld van mijzelf. Men voelt achter die onbehouwentrekken, dat oog dat vuur verspreidt, Hoe donker ook, een nare vent, Maar de beeldhouwer had talent.

Multatuli is hiermee opnieuw te bewonderen. Maar net zoals de Max Havelaar in 1860 door de hoge prijs uitsluitend bereikbaar was voor de gegoede burgers, zo is deze museale bronzen kop tot mijn grote spijt slechts door bezoekers van het museum te bewonderen. We staan nog veraf van het moment waarop in elk filiaal van Selexyz een gipsen afdruk voor €29,50 te koop is. Maar mijn bezoeken aan de Salon van John zijn nog niet voorbij, en het gesprek daarover zal, terwijl de schaar flitst en de tondeuse ronkt, gevoerd moeten worden. Jazeker, knippen en scheren graag.

 

Peter IJsenbrant

 

 

Colofon

De Multatuli-buste werd in 2010 vervaardigd door John Laurijssen uit Tilburg. Hij schiep het beeld uit natte klei en het werd vervolgens begin 2011 met de verloren-was-techniek in brons gereproduceerd en gepatineerd door Hans en Marion Nijhof van De Smelterij in Veen.

John werkt te Rijsbergen in het atelier van Norbert Veeger aan wie hij for many reasons veel dank verschuldigd is.

De tekst als borstbeeld in een museum van grote mannen werd op 23 juni 2011 uitgesproken door Peter IJsenbrant bij gelegenheid van de feestelijke opname van het nieuwe Multatuli-beeld in de Nationale Schrijversgalerij van het Letterkundig Museum in Den Haag.