Hoofdstuk
2. De
vrachtwagenchauffeur.
Hoe we er gekomen zijn weet ik niet meer, maar we liepen een klein
dorpje binnen.
Zo’n Vlaams gat met één hoofdstraat en enkele zijstraatjes die
steevast doodlopen op een akker.
Onder het bleke schijnsel van een enkele lantaarnpaal, waar het
altijd harder lijkt te regenen, zag ik op mijn klokje dat het
ondertussen half zeven was.
Hier en daar ging op een bovenverdieping een zwak gelig licht aan.
25 of 40 watt lampjes, daar moeten ze het blijkbaar mee doen in
Belgenland.
We liepen naar een fel verlichte bak, welke Frederik meteen herkende
als zijnde een Cola-automaat. Ik raadde het hem sterk af om nu cola
te gaan drinken, maar nee, hij moest en zou even terugkeren naar de
beschaving.
Met verkleumde handen zocht hij naar de benodigde francs, wierp ze
in de gleuf en……….niks! Die dingen werken nooit.
Het enigste wat dan nog wel eens wil helpen is een dreun.
Frederik schopte tegen de zijkant en tegelijkertijd gaf ik een
flinke klap op zijn hoofd (van de automaat ) en……….er
kletterden 3 blikjes cola uit, alles wat erin zat.
Even later flikkerde achter in de winkel het TL-licht aan.
Snel liepen we naar de overkant waar een bushokje stond en gingen
daar zitten.
Gauw die rugzakken af. Pffff, wat een bevrijding!
De dag begon nog maar net en we konden al niet meer verder, hélemaal
leeg.
We besloten om in de eerste de beste bus te stappen, wáár die ons
ook mocht brengen.
De bus die even later stopte bleek naar Luik te gaan.
Tja, dat was
15 kilometer
verder. Weliswaar in de goeie richting, maar als we nu al begonnen
met smokkelen…..
Toch maar gedaan, want wat moesten we anders.
In de bus was het vochtig warm, de ramen waren beslagen door het
hijgen van schoonmaakmadammen en kantoorklerken die nog net de bus
hadden gehaald.
Het rook er naar beschimmelde regenpakken en vastgelopen
kopieerapparaten.
Vanzelfsprekend vielen we als een blok in slaap en werden pas midden
in Luik wakker van het verkeerslawaai.
De ochtendspits was op gang gekomen, de zon scheen en het was droog.
Een rare gewaarwording voor ons om als leeggelopen batterijen in een
bruisende op gang komende stad te strompelen
We gingen op zoek naar een warme plek om wat te eten en te drinken.
Die hadden we gelukkig zo gevonden, een broodjeszaak.
Maar Frederik ging er steeds slechter uitzien en lag op een gegeven
moment met een spierwit gezicht over de tafel heen gebogen. Het leek
erop dat ie elk moment kon flauwvallen.
Hij moest naar bed, maar ja, hier stond dat bed niet klaar.
Ik sprak met hem af dat ik een slaapplaats in de buurt zou gaan
zoeken en zo snel mogelijk zou terugkomen.
In korte tijd had ik 10 hotels gehad, maar allemaal veel te duur,
dat werd niks.
Ook het VVV liet het afweten en zo kwam ik weer terug met lege
handen.
We besloten om op goed geluk een richting in te lopen.
Erg ver kwamen we niet, want de rechtervoet van Frederik wilde niet
meer en deed ontzettend pijn.
“Het gaat niet” kreunde hij en bleef staan. En het ging ook echt
niet meer.
Daar stonden we dan. Hopeloos keek ik om me heen.
Alsof er een groot vraagteken boven mijn hoofd uittorende, toeterde
er een vrachtwagenchauffeur die voor een rood licht wachtte.
Ik dacht dat ie de weg wilde vragen en maakte al met hand- en
schoudergebaren duidelijk dat ik niks wist. Maar opnieuw toeterde
hij en schoof zelfs, terwijl het licht al op groen stond, naar het
rechterportierraampje, draaide dat open en vroeg:
‘Auberge
de jeunesse ?’
De
inhoud van dat woord drong niet tot me door en ik haalde mijn
schouders nog eens op.
‘ Voila, l’auberge de jeunesse ! ‘ en hij wees
naar de hoek van de straat
100 meter
verderop, draaide het raampje dicht, toeterde nog een keer en reed
weg.
Wij wisten niet hoe we ’t hadden.
Die moest wel recht uit de hemel komen, of hij was er naar op weg.
Zo stapten we dan de jeugdherberg van Luik binnen. Netjes, goed
georganiseerd en niet duur.
Het
bleek een algemene regel te zijn dat de gasten vóór 10.00 ’s
ochtends de kamers verlaten moeten hebben en de volgende gasten om
14.00uur welkom zijn.
Voor ons werd meteen een uitzondering op die regel gemaakt, we
kregen een kamer, konden douchen en meteen slapen als we wensten.
’s Avonds nog wat gegeten en meteen weer terug in bed, zodat we de
volgende dag helemaal opgeknapt waren en er weer tegenaan wilden
gaan.
Door naar hoofdstuk 3
|