Omslagillustratie van Chuz voor Le Rieur Illustré,
nummer 27
De Bosschenaar Gérard Teulings (1855-1916) was een
journalist die werkte bij de
Provinciale Noordbrabantsche en 's Hertogenbossche Courant,
een krant waarvan hij later in zijn loopbaan eigenaar werd.
Hij wilde aanvankelijk kunstenaar worden en koos voor de
academie in Antwerpen om zich verder te oriënteren. Op zijn
negentiende volgde hij er een wintercursus (1874-1875),
waarna hij zijn tekenkunst verder ontwikkelde in Parijs waar
hij kennis maakte met de beroemde en geroemde kunstenaar en
lithograaf Gustave Doré en diens minstens zo bekende
collega, de karikaturist en schilder Honoré Daumier, die in
1879 zou overlijden. In de tweede helft van de jaren
zeventig van de negentiende eeuw tekende Teulings in Parijs
voor verschillende Franse tijdschriften.
In dit artikel komt Teulings’ beeldend werk aan bod,
waarbij ik me richt op het Brusselse tijdschrift
Le Rieur Illustré,
dat in 1880 verscheen en dat Teulings voltekende. Zijn
beeldend werk publiceerde hij onder het pseudoniem Chuz. Het
was niet ongebruikelijk dat karikaturisten een pseudoniem
gebruikten, zo was in de negentiende eeuw de Franse
karikaturist Cham (1818-1879) bekend, die eigenlijk
Charles Amédée de Noé heette. Teulings hield sowieso van
pseudoniemen, ook voor zijn teksten gebruikte hij er.
Teulings schreef naast zijn journalistieke stukken ook
feuilletons en romans. Hij was bevriend met de jongere
karikaturist Herman Moerkerk, ook uit Den Bosch, die hij
inspireerde en die als zijn opvolger kan worden beschouwd,
al vertrok Moerkerk ten behoeve van zijn carrière van Den
Bosch naar Haarlem.
Omslagillustratie van Chuz voor Le Rieur Illustré,
nummer 41
Levensloop
Gérard Teulings werd op 8 oktober 1855 geboren in de Bossche
Hinthamerstraat als zoon van Coenraad Teulings en Mieke van
Roosmalen, die hem een liberaal-katholieke opvoeding boden.
De Hinthamerstraat gezien vanaf de Markt in Den Bosch. Artur
Klizsch, Brabant-Collectie Tilburg University.
Zijn volledige naam luidde:
Gerardus Christianus Jacobus. Gérards vader had in
dezelfde Hinthamerstraat een Boekdrukkerij en binderij, die
commercieel redelijk succesvol was. Zijn oom Jos Teulings
(1836-1921) was goudsmid en mogelijk inspireerde deze de
jonge Gérard om in eerste instantie een artistieke
levensroute in te slaan. Hoe zijn ouders hierover dachten is
onbekend, maar uiteindelijk koos Gerard voor
maatschappelijke zekerheid onder de hoede van zijn vader.
Gérard was genoemd naar zijn oudere broertje dat
als zuigeling was gestorven. Zeven kinderen (vijf jongens en
twee meisjes) bleven wel leven en Gérard was de oudste van
hen.
Waar zijn jongere broers Henri en Christiaan naar het
seminarie gingen en zijn beide zussen non werden, koos
Gérard voor een andere loopbaan. Na zijn kostschooltijd op
‘de Ruwenberg’ in Sint-Michielsgestel bekwaamde hij zich in
het tekenen.
De reeds genoemde Gustave Doré adviseerde Teulings naar
Brussel te gaan. Met de hulp van de uitgever Henri Bogaerts
(1841-1902) zette hij er het genoemde tijdschrift
Le Rieur Illustré
op dat verscheen als bijlage van l’Illustration
Européenne. Bogaerts was een bekende van Doré en was in
Brussel al sinds 1870 eigenaar van dit blad
l’Illustration Européenne. Bogaerts genoot in Nederland
enige bekendheid als de uitgever van de Katholieke
Illustratie. Hij had dit beeldbepalende blad (later
onder meer bekend om zijn rubriek ‘Uit het Rijke Roomsche
Leven’) opgezet samen met de publicist H.A. Banning.
Aanvankelijk was Bogaerts succesvol, maar in 1884 werd hij
failliet verklaard en erna werd nog weinig van hem vernomen.
Uiteindelijk zou Gerard een jaarlang het de genoemde bijlage
vol tekenen. In deze periode verloofde hij zich met
Jeannette Putters uit Huissen en waarschijnlijk was het om
bestaanszekerheid dat hij ervoor koos om journalist te
worden bij de Provinciale
Noordbrabantsche en 's Hertogenbossche Courant
, die zijn vader op 1 oktober 1880 had overgenomen. Op 17
mei 1881 traden Gérard en Jeannette in het huwelijk.
Voortaan was het tekenen voor hem nog slechts een hobby en
werd hij een spin in het web van de provinciale cultuur, de
meer kosmopolitische kant van zijn vroege loopbaan daarmee
afsluitend. Toch wordt hij in zijn huiskrant, waarvan hij
eigenaar was geworden, zo herinnerd: ‘Teulings was een
wereldwijs man, een cosmopoliet, die het schoone en goede
ook in het kleine wist te zien en te waardeeren.’
Gerard en zijn vrouw kregen negen kinderen. Hij overleed in
1916 onverwacht aan een hartverlamming in zijn woonplaats
Vught.
De karikatuur
Chuz sluit met zijn humoristische tekenwerk aan bij de
Franse karikaturale traditie. De kunsthistoricus Ernst
Gombrich heeft erop gewezen dat in letterlijke zin van
iemand een karikatuur maken, niet alleen een daad van
kritiek, maar ook van agressie is of kan zijn. Men oefent
ermee een bijna voodoo-achtige macht uit over de tot
karikatuur gemaakte. Van dergelijke agressie zien we bij
Chuz eerder een afgezwakte versie.
De kunsthistorica Judith Wechsler noemt drie
hoofdvarianten binnen de kunstvorm karikatuur: ten eerste
het hyperbolische portret (vaak van politici en andere
sociale spraakmakers), ten tweede de allegorische
interpretatie van het publiek bezig houdende verwikkelingen
(waarin abstracte begrippen als naties en termen als ‘de
vrede’ of ‘de oorlog’ werden verbeeld) en ten derde de
sociale karikatuur van typen en alledaagse situaties. Chuz
sluit met zijn werk aan bij deze laatste vorm. Eerder dan om
herkenbare individuen gaat het hem om typen.
Wechsler stelt dat de karikaturisten in de
negentiende eeuw putten uit twee tradities: de fysiognomie
en de pathognomie. Bij de eerste gaat het om de
classificatie van mensen op basis van hun uiterlijke
kenmerken, bij de tweede om het benoemen van emoties aan de
hand van gezichtsuitdrukkingen en lichaamstaal. Bij Chuz
zien we deze weergave van de oppervlakkige buitenkant van
mensen ook terug. Het genre van de karikatuur lijkt niet
geschikt voor gelaagde spiegeling van iemands innerlijke
overwegingen. We zien bij Chuz vooral overdrijving, in de
fysieke vorm van de afgebeelde typen en in hun hun
lichaamstaal, de taal van de slapstick.
Plaatsbepaling
Volgens Ruud van Breukelen, die zich in Teulings verdiepte
en die vooral belangstelling heeft voor Teulings als
journalist, ging er voor de kunstwereld niet veel verloren
met zijn genoemde carrièreswitch: ‘Gerard tekende goed, maar
was zeker in Brussel en Parijs geen opmerkelijk talent.
Herman Moerkerk vergeleek zijn werk na de dood van Teulings
met dat van Grévin, Cham en ‘’een Monnier die met zijn
enkele figuren Monsieur et Madame
Prud’Homme
[sic]
heel de provinciale wereld er tussen nam.’’ Misschien wat
overdreven chauvinistisch en iets te veel afgaand op
oppervlakkige overeenkomsten, werd Gérard later ook wel de
Bossche Daumier genoemd.’
Van Breukelen stelt echter dat Chuz maatschappelijk
engagement miste, een engagement dat centraal stond in het
werk van Daumier. Wel had Chuz aandacht voor ‘het alledaagse
en de schrijnende grauwheid om zich heen,’ maar hij was veel
milder in zijn spot ‘waardoor zijn werk meer charme dan
overtuiging uitstraalde,’ aldus van Breukelen. Lang na het
afsluiten van zijn artistieke loopbaan werd in Teulings’
huisblad diens kunst geroemd om zijn ‘innig-medelijdenden
Franschen geest’, deze ‘puntige Fransche geest [was’] ‘in
een talentvollen Brabander gevaren.’ Dit werd door een
anonieme scribent neergeschreven in 1915, een jaar voor
Teulings’ dood.
Volgens Van Breukelen was Teulings een ‘minzame en charmante
persoonlijkheid’. In zijn huiskrant heet het een ‘
goed-ronde gemoedelijkheid’ en maakt men gewag van ‘prettige
bescheidenheid.’ In de Nieuwe Courant werd na zijn
dood het volgende gemeld: ‘Uit bescheidenheid weigerde hij
steeds alle openbare ambten of functies aan te nemen. De
overledene was in het bijzonder om zijn goed karakter en
aangenamen omgang zeer gezien.’
Zijn werk, zowel zijn tekeningen als zijn journalistieke en
literaire teksten, mist daarom de scherpte, de sociale
angel. In hetzelfde artikel wordt Teulings als schrijver
‘een stilist van beteekenis’ genoemd, beïnvloed door Busken
Huet, Potgier, Alberdingk Thijm en Schaepman en ook door de
Franse auteur Sainte Beuve.
In de Provinciale
Noordbrabantsche en 's Hertogenbossche Courant
wordt Chuz zo getypeerd in een weergave van een lezing door
zijn opvolger Herman Moerkerk: ‘De lach van den
gemoedelijken humorist klonk heel zijn leven door. Het type,
het karakter op zichzelf, de grappige situatie van het
oogenblik hadden voor hem meer waarde dan de verwikkeling
van een verhaal. De scherp kijk op de dingen, het spoedige
analyseeren dankte hij aan zijn teekentalent. Vlotheid is
het voornaamste kenmerk zijner teekeningen, die meer om de
bedoeling dan wel om de vorm gemaakt werden.’
De humor van Chuz in
Le Rieur Illustré
bereikte volgens Moerkerk ook de sociale laag van Den Bosch
waarin laatstgenoemde groot werd: ‘de meeste goede moppen en
uien die in onze Bossche familie- en vriendenkringen aan
elkaar worden verteld zijn in "Le Rieur" geboren.’
Enkele jaren na Teulings dood werd door de literator Vincent
Cleerdin de volgende typering gegeven van Teulings’
geschriften onder het pseudoniem G.v.d. Wald, een typering
die ik wil verbinden met zijn beeldend werk als Chuz: ‘Als
G.v.d. Wald schreef hij de aardige karakterschetsen, waarvan
wij allen tot kort voor zijn dood hebben genoten. In die
schetsjes tintelde zijn humor, zijn weemoed en vreugde. Hij
teekende met rake lijntjes en zwierige halen tafereeltjes
uit zijn dagelijksche omgeving.’ Dit lijkt me ook te gelden
voor zijn prentwerk.
In 1993 was er een expositie van werk van Chuz in het
Noord-Brabants Museum. In 2005 volgde nog een grotere
expositie in museum Slager, ook in Den Bosch. Toch is Chuz’
werk goeddeels vergeten. Is dit te wijten aan zijn gebrek
aan artistieke geldingsdrang, zijn geprezen bescheidenheid,
of heeft het te maken met de kwaliteit van zijn beeldende
productie?
Schakel
Volgens een aan
Le Rieur Illustré
gewijde website was er in 1967 positieve waardering voor het
belang van Chuz:
‘ln dit jaar verscheen in het Franse tijdschrift Phenix
een artikel van Claude Moliterni waarin Le Rieur
Illustré werd genoemd als pionier van de hedendaagse
Belgische Bande Dessinée (stripverhalen). Vooral de
Histoires sans Mots (Stories without Words) werden in
dit verband genoemd. Als voorbeelden werden afgedrukt de
beeldverhalen “Quatre Mains” en “Un Orateur”.
Moliterni (1932-2009) heeft standing als stripscenarist,
stripdeskundige en striphistoricus, dus zijn oordeel in het
genoemde, door hem opgezette stripinformatieblad moet
serieus worden genomen. Hij gaat er vanuit dat
Le Rieur Illustré meer
was dan slechts een vergeten, zeer korte episode in de
geschiedenis van het Belgische geïllustreerde tijdschrift,
meer dan een korte rimpeling in een grote visuele vijver.
Het is echter de vraag of Chuz toch niet eerder een van de
velen was, dan werkelijk een pionier. Sommige van zijn
bijdragen doen denken aan de slapstick van Max und Moritz
van de Duitser Wilhelm Busch (1865), andere aan Meneer
Prikkebeen van de Zwitser Rodolphe Töppfer (in het
Nederlands vertaald in 1845). Hier is dus eerder sprake van
invloed die werd uitgeoefend op Chuz dan van invloed die
deze laatste zelf uitoefende.
Het lijkt me zo dat Chuz een van de vele schakels in de
‘archeologie’ van de Franse/Belgische/Nederlandse karikatuur
en het verhalende beeld was, eerder dan dat aan hem
werkelijk een bepalende rol kan worden toegekend.
Frédéric
Paques, auteur van een proefschrift
over de Franstalige Belgische strip in de negentiende eeuw,
schreef een artikel over de voorlopers in tijdschriftvorm
van deze Belgische strip. Hij noemt in dat artikel als
belangrijke negentiende-eeuwse bladen Le Manneken, Le
charivari Belge en Le Crocodil.
Voor de tweede helft van de eeuw noemt Paques de volgende in
de Brusselse context relevante bladen: L’Espiègle,
La Bombe, La
Chaudière en Les
Corbeaux.
Het blad van Chuz,
Le Rieur Illustré
noemt Paques niet. Het gegeven dat de deskundige op het
terrein van de negentiende-eeuwse Franstalige voorlopers van
de Belgische strip Chuz’ blad niet noemt, lijkt erop te
wijzen, dat het belang ervan voor de stripgeschiedenis
misschien minder groot was dan Moliterni laat uitschijnen.
Al zou het ook kunnen dat Paques het blad niet noemt omdat
het een Nederlands initiatief was.
Hoe dan ook: Chuz lijkt me meer een volger te
zijn, dan een beeldbepaler. Hieronder ga ik in op enkele
kunstenaars die hem hebben beïnvloed.
Wilhelm Busch
Wilhelm Busch (1832-1908), beroemd om zijn zwarte humor,
kende vele navolgers. In Noord-Brabant geniet bijvoorbeeld
Carl Storch de illustrator van Puk en Muk nog enige
bekendheid. In de Verenigde Staten werd Busch geïmiteerd
door Rudolph Dirks (1877-1978) met diens stripreeks The
Katzenjammerkids uit het einde van de negentiende eeuw
over twee kwajongens, een serie die populair was en lang
liep in de Amerikaanse kranten.
In het werk van Busch gaat het om subversieve humor, waarbij
er ruimte was voor maatschappijkritiek. Busch was een
misantroop, wat niet geldt voor Chuz, die zich minder liet
inspireren door de bijtende inhoud dan door de uiterlijke
vorm van het Max und Moritz, een duo dat tegenwoordig
voortleeft als Efteling-attractie. Volgens een studie van de
Canadese Germaniste Joan Gladwell maakte het op moreel vlak
pessimistische werk van Busch het vervreemdende en
gruwelijke dragelijk, door erom te lachen.
Wilhelm Busch, Max und
Moritz. Bron: Wikimedia Commons
Prentwerk van Chuz dat
wegheeft van het werk van Wilhelm Busch.
Le Rieur Illustré, nummer 20.
Rodolphe Töppfer
Busch was zelf ook beïnvloed en wel door Rodolphe Töppfer.
Volgens de striphistoricus Thierry Smolderen gebruikte
Töppfer, die wel de vader van het Europese stripverhaal
wordt genoemd, bewust een onhandig ogend amateurisme in zijn
visuele stijl, een amateurisme dat geschikt was voor satire
en waarmee Töppfer zich zou hebben afgezet tegen pompeuze
kunstmatigheid en academisme. Hij koos liever voor een
naïeve benadering in zijn doodle-achtige werk, waarover hij
ook theoretische verhandelingen schreef. Chuz heeft Töppfer
duidelijk bestudeerd en komt ook met naïeve tekeningen,
waarin hij bewust een kinderlijke stijl gebruikt, die
afwijkt van zijn omslagillustraties die veel
naturalistischer en esthetischer ogen en die aansluiten bij
de Franse affiche-cultuur
van zijn tijd.
Werk van Töppfer. Bron:
Wikipedia
Prentwerk van Chuz in Le Rieur Illustré,
nummer 6.
De naïeve
tekenstijl herinnert aan Töppfer.
Cham
Volgens Philippe Willems, een deskundige op het terrein van
de negentiende-eeuwse interactie tussen woord en beeld, was
de reeds genoemde Cham (spreek uit: Kam), met de fotograaf
Nadar en Doré de belangrijkste opvolger van Töppfer op het
terrein van de narratieve kunstvorm die het stripverhaal zou
worden (bande dessinée). Willems noemt Chams werk
soms minimalistisch. Cham liep volgens deze deskundige in
zijn beeldverhalen vooruit op de film en ook paste hij
literaire stijlfiguren (zoals de oxymoron) toe op de
beeldende kunst. Van een dergelijke vernieuwingsdrang is bij
Chuz geen sprake, zo lijkt me. Hij volgt de gebaande paden
en het gegeven dat hij een enkele keer de begeleidende tekst
wegliet omdat die niets zou toevoegen in zijn prenten maakt
hem hooguit een toevallige vernieuwer.
'Le bal à Paris' door Cham. Bron: Wikimedia
Commons..
Alfred Grévin
Een vierde invloed op Chuz was Alfred Grévin (1827-1892).
Deze geniet tegenwoordig nog bekendheid om het Grévin
wassenbeelden museum uit Parijs, waarvan hij de eerste
artistieke directeur was. Hij was echter ook karikaturist,
die vooral vrouwen in beeld bracht, vaak
en silhouet.
Soms ging het om chique prostituees,
cocottes,
soms ook om gewone kokette vrouwen
In het tijdschrift
Annales
verscheen in 1892 de volgende omschrijving van Grévins
vrouwtype:
Grévin fut le poète de la Parisienne moderne, dont il sut, mieux que personne, fixer la
piquante silhouette. (…)Ce petit peuple enjuponné du Paris des rues, c'est le bien propre de Grévin. Il a su en fixer d'un trait les allures
provocantes, en souligner d'un mot cinglant comme un coup de cravache, l'insouciance bohème et la cynique naïveté.
Qui n'a dit en voyant passer une d'elles : Un GREVIN !
"
Alfred Grevin, 'De mode in de 19de-eeuw'.
Bron: Wikipedia
Alfred Grévin, 'Les
Parisiennes'. Bron: Wikimedia Commons
Omslagillustratie door Chuz,
Le Rieur Illustré,
nummer 12
Henry Monnier
Een tijdgenoot van Grevin was Henry Monnier (1799-1877).
Deze beeldde graag burgerlijke types af. De bekendste van
deze types was Prudhomme, in wie sommigen een zelfportret
van Monnier zagen. Monnier stelde in zijn geïllustreerde
publicatie
Physiologie du Bourgeois
vast dat ‘burgerlijk’ in kunstzinnige kringen niet een
neutrale kwalificatie is, maar een vreselijke belediging.
Volgens Wechsel neemt Prudhomme rigide poses aan, die
Monnier in het echte leven demonstratief imiteerde, ook op
foto’s, zodat hij voor sommigen samenvloeide met een
overdreven en eenzijdige versie van zichzelf; pretentieus,
stereotiep en niet in staat zich soepel aan te passen aan
veranderende omstandigheden.
Chuz lijkt in benadering op Monnier; misschien was hij
eerder burgerlijk dan volks.
Monnier als Prudhomme.
Foto door Etienne Carjat. Bron: wikimedia commons
|
|
Zelfportret van
Monnier als Joseph Prudhomme.
Bron: wikimedia commons |
Burgerman door Chuz in nummer 32 van
Le Rieur Illustré. |
Daumier
Daumier bood scherpe sociale satire.
Bron:
Wikimedia Commons
Daumier is waarschijnlijk wel de grootste kunstenaar onder
diegenen die Chuz beïnvloedden.
Het verband dat gelegd is met het werk van Daumier is
verklaarbaar als men Teulings’ krijt- en pentekeningen
bekijkt die zijn te zien op
http://le-rieur-illustrie.nl/krijt-en-pentekeningen.
Het zijn in een vrij woeste, ruwe stijl neergezette
types en situaties die men stilistisch zou kunnen aanzien
voor minder werk van Daumier. Opvallend is een
antisemitische tekening van twee stereotiep afgebeelde joden
met grote neuzen, maar zonder bril, met als onderschrift:
‘Twee joden weten wat ’n bril kost.’ Een poging tot humor
die niet lijkt te stroken met de aan Teulings toegeschreven
charme. De andere getoonde krijt- en pentekeningen blijven
qua thematiek en onderschriften achter bij de geslaagde
stijl; het zijn triviale situaties, die niet de ‘bite’
hebben van het satirische werk van Daumier.
Chuz/Teulings is in dit werk een epigoon van Daumier; hij
benadert diens stijl, maar komt daardoor niet met een eigen
benadering, een eigen kunstvisie en uniciteit.
Conclusie
Op het belang van Gerard Teulings als schrijver (onder
andere pseudoniemen) en uitgever ben ik nauwelijks ingegaan.
Het is me te doen om zijn beeldend werk. Iedere onderzoeker
naar een vergeten kunstenaar uit het verleden hoopt een
herontdekking te doen, hoopt te tonen waarom iemand ten
onrechte niet zou zijn opgenomen in de canon en zelfs geen
Wikipedia-pagina heeft. Die hoop had ik ook, maar
uiteindelijk moeten we Chuz niet belangrijker maken dan hij
was. Hij was een duizendpoot en beheerste veel stijlen,
zonder eruit een eigen stijl te ontwikkelen. Misschien heeft
hij zichzelf hiervoor te weinig tijd gegeven. Het is een wet
van de creativiteit dat iemand die zich door veel
verschillende anderen laat beïnvloeden een goede kans maakt
uiteindelijk een eigen stijl te bewerkstelligen.
Zijn naar verluidt bescheiden karakter en het gegeven dat
hij leefde van de schrijfpen en niet van de tekenstift,
bemoeilijkten latere waardering van zijn kunstenaarsschap
zeker, maar uiteindelijk wordt bij canonvorming naar de
kwaliteit van het werk gekeken. Chuz was een prima tekenaar,
maar geen groot kunstenaar en denkelijk ook geen pionier van
het Franco-Belgische stripverhaal zoals Moliterni meent. Wel
biedt zijn beeldend werk ons een inzicht in de humor van
zijn tijd, het raakvlak tussen kosmopolitisme en lokalisme
en geeft het vooral ook inzicht in de vormen die
stilistische beïnvloeding kan aannemen. Vanuit de invalshoek
‘Chuz’ kan naar al deze verschijnselen worden gekeken.
Een meer uitgebreide studie naar Chuz zou dan ook idealiter
vooral gaan over ‘Chuz en zijn tijd’ en de wijzen behandelen
waarop kunstenaars elkaar imiteerden en beïnvloedden in
sociale en stilistische netwerken. Een kunstzinnige
genealogie. Het zou een studie moeten zijn met aandacht voor
beeldrijm. Hierbij zou ook het letterkundige werk van
Teulings kunnen worden betrokken. Interessante
onderzoeksvraag bij dat alles zou mogelijk zijn de wijze
waarop Chuz/Teulings in zijn persoon Brabantisme combineerde
met Franse en Belgische (internationale) invloeden.
(met dank aan Ed Schilders, die me op Chuz wees)
Literatuur
R. van Breukelen, Een bijzondere Bossche courantier
1855-1916. Gerard Teulings en de Provinciale (Utrecht
1996)
R. van Breukelen, ‘Gerard Teulings’, www.brabantserfgoed.nl/personen/t/teulings/grad
R. van Breukelen, ‘Henri Bogaerts’,
www.brabantserfgoed.nl/personen/b/bogaerts-henri
Vincent Cleerdin, ‘Wijlen Gerard Teulings als schrijver’,
Provinciale Noordbrabantsche en 's Hertogenbossche courant
02-07-1921
Joan Elizabeth Gladwell,
Wilhelm Busch: The Art of Letting Off Steam Through Symbolic
Inversion
(Ontario 2013)
E. H. Gombrich, (met Ernst Kris) ‘The Principles of
Caricature’, British Journal of Medical Psychology,
Vol. 17, 1938, pp.319-42,
showdoc85.pdf (wordpress.com)
Frédéric Paques,
‘La
bande dessinée en Belgique francophone au XIXe siècle’,
La bande dessinée en Belgique francophone
au XIXe siècle (openedition.org)
2012
Thierry Smolderen, The origin of comics: from William
Hogarth to Winsor McCay (Jackson 2014)
Judith Wechsler, A human comedy. Physiognomy and
caricature in 19th century Paris (Londen
1982)
Philippe Willems, ‘Rhétorique
texte/image, minimalisme et jeux de perspective : l’héritage
de Cham’,
Rhétorique texte/image, minimalisme et
jeux de perspective : l’héritage de Cham (openedition.org)
‘Plaatselijk nieuws’,
De
Nieuwe Courant
12-10-1916
‘G.C.J. Teulings als literator en teekenaar’, Provinciale
Noordbrabantsche en 's Hertogenbossche Courant,
06-11-1916
www.le-rieur-illustre.nl
Alfred Grevin (fr-academic.com)
The sequential & the panoramic | PHILIPPE
WILLEMS – Teacher of French / Explorer of the early
French-language comic strip & other nineteenth-century forms
of image/word interaction (wordpress.com) |