|
door NORBERT DE VRIES Elke week een nieuwe beschouwing over een bijzonder woord
20160518 Wederjonstig We hebben waarschijnlijk allemaal wel in onze jeugd gedichten uit het hoofd/par coeur/ auswendig/by heart/ex capite moeten leren. Op de middelbare school moest je op gezette tijden voor de klas gaan staan en zo’n van buiten geleerd gedicht voordragen. Kreeg je een punt voor: declamatie. Ook de scholier van vroeger was liever lui dan moe, en hij zocht daarom een niet al te lang, eenvoudig gedicht. En dat zoeken mocht bovendien niet veel tijd kosten, zodat menigeen zijn zoektocht beperkte tot het schoolboek. Op mijn school kwam een groot deel der leerlingen uit bij Bertus Aafjes, wiens sonnet ‘De laatste brief’ veler favoriet was.
Dit gedicht werd zó vaak gedeclameerd, dat sommige leerlingen ter vergoelijking van hun keuze begonnen met de verzekering: en nú ècht de aller-allerlaatste brief! Enfin, de meesten kennen die gedichten nog steeds. Het zijn meestal onbenullige verzen, maar toch, ze kunnen je dierbaar zijn als herinnering aan je schooltijd, of vanwege een bepaalde zin, of zelfs maar een enkel woord. Zo iemand ken ik. Hij kan in een gesprek soms een moment stilvallen, in de verte staren en dan de woorden zeggen:
Twee patertjes schaken, tot eentje blundert: ‘en misschoof z’n koningin’. Hij verliest en betaalt de inzet van het spel: een duit. De winnaar biedt hem, bij wijze van wedergunst, zijn snuifdoos aan. Een gedichtje van niks, maar dan dat ene woord: wederjonstig. Nergens anders in Nederlandstalige, letterkundige werken te vinden dan alleen in dit gedicht! Wederjonstig, een woord om te koesteren. |
|