Weemoed
decembermaand voltooit zijn werk
verdord blad roert, amper nog, de berk
verstild, bij gratie van de wind
in afwachting van het Christuskind
trilt de kerkklok haar wijzers naar
nachtelijk uur
kruipen mensen in wol, tegen guur
en koude. spoeden zich buiten
kerstlichtjes twinkelen achter ruiten
en de lucht trekt grijs
wacht, o wacht nog even
kind in mij wil herbeleven
nacht, gekoesterd, lang gelee
eenmaal nog met vader mee
gestrikte vlechten, nieuwe jas
voetstappen ritmisch in zijn pas
vader in grijs met vilten hoed
glimlachen als hij mensen groet
kerkdeur knarst als warm onthaal
wierook, kaarslicht, koorgezang
hard houten bank, wat duurt het lang
oogleden zwaar, vaders schouder
nooit wil ik ouder
zijn dan toen. trompetgeschal
kindje vindt kribbe in ezelstal
wereld buiten een wintertapijt
tastend vind ik vaderhand, veiligheid
kerstnacht in Brabant.
mijn lief
de wind waait
en waait
laat de ranke berk
met naakte tak
trillend achter
vangt mij in de rug
en allengs trap ik
zachter
word ik vooruit
gedragen
ik ben op weg naar
mijn lief
de wind giert
en giert
laat de pier met
lege blikjes
doelloos dollen
stuift mij zand in
het gezicht
en gejaagd ga ik
hollen
om de zee niet te
voelen
hij nam mij mijn
lief
de wind zwijgt
en zwijgt
laat de steen met
stomme foto
roerloos reiken
geselt mij met
stilte
en hunkerend wacht
ik op het strijken
het troosten van de
wind
wie ben ik zonder
mijn lief
de laatste tocht
wij lopen over het modderige pad
in een lange rij en
vormen de stoet
achter de kist
brengen een laatste groet
aan haar die ligt
tussen het zwarte ebbenhout
lichaam eenzaam
blauw en koud
regen striemt ons gelaat
terwijl zij zakt
steeds dieper
klinkt achter mij
Iemands pieper.
Leven heeft de tijd hervat
wijf
de tijd tikt traag in de nacht
als zware dromen mij belagen
doen huiveren. Tegen hun kracht
ben ik weerloos, moet versagen
ontwakend in het vale ochtendlicht
klam en koud en stijf van lijf
vangt de spiegel mijn gezicht
ik herken het oude wijf
getekend door getelde jaren
van minnepijn en smart
van hartstocht en van leven baren
het lichaam oud. Maar jong van hart
kleed ik mij, laag na laag
verhul zo het verval
en al doende herrijs ik gestaag
spiegels zwijgen overal.