Wat is er nodig om een vrouw te verleiden?
Een milde voorjaarsbries die het gordijn van bamboestokjes voor de
keukendeur zachtjes laat tinkelen
Een man achter het fornuis, neuriënd met pannen in de weer
Geur van versgeknipte peterselie
Gemaaid gras
Zon die de huid streelt
Glas wijn en een karaf met water, blokjes ijs.
Ze sluit haar ogen. Vogelgeluiden, links en rechts. Een
kinderstemmetje, ijl en hoog. Katten knerp. Telefoongerinkel, een
paar tuinen verderop. Sissende boter. Slippende wielen van een te
snelle auto. Haar eigen ademhaling.
“We kunnen met een half uurtje eten.’’ Hij schuift de tuinstoel
dichter bij de hare en streelt haar hand. Even heeft ze de neiging
haar ogen te openen maar ze bedwingt zich. Ze hoort hem schuifelen
in zijn stoel, dan het klokken van de wijn waarmee hij de glazen
vult. Of is het water? Niet kijken, nee. Ogenschijnlijk ontspannen
ligt ze in haar stoel. Het is stil, merkt ze. Gespitst op elk geluid
spant ze haar spieren en laat ze weer los. Wat zou hij doen? De
krant ligt op tafel, maar er ritselt geen papier. Ze ademt diep in.
Geen drukinkt. Wel de lucht van kamperfoelie. En gefruite uitjes.
Zou hij terug zijn naar de keuken? Zitten blijven. Ze spreekt met
zichzelf af dat ze niet mag bewegen. Als ze dat toch doet blijft hij
niet, straks, vannacht. Ze ziet hem in gedachten weggaan, de deur
achter zich dichttrekken. Het starten van de auto, het wegebben van
de motor als hij de straat uitrijdt. Dat mag in geen geval gebeuren.
Ze heeft zolang gewacht op zijn komst. Meestal tevergeefs. Ze kan
geen ritme ontdekken in zijn bezoeken. Hij kondigt zich aan op
verschillende tijden, dagen en nachten, zonder haar ooit te
vertellen waar hij vandaan komt of naar toe gaat. Ze heeft het
geaccepteerd. Als hij er niet is lijkt het alsof de dagen zich
eindeloos aan elkaar rijgen in een verveelde monotonie van
verplichte handelingen. Alleen maar in afwachting van de telefoon
die, rinkelend, zijn stem kan beloven. Soms durft ze de hoorn niet
van de haak te nemen, bang voor teleurstelling. Het kan immers
iemand anders zijn.
De zon brandt warmer nu, of lijkt het maar zo? Zweetdruppels prikken
tussen haar bovenbenen. Niet bewegen. Nog steeds is het stil. Zou
hij slapen misschien, of naar binnen zijn gegaan? Kijkt hij
televisie of kijkt hij naar haar? Ze weet dat haar intens witte huid
flets afsteekt tegen de olijfgroene bikini. Haar buik is allang niet
meer plat, de borsten lijken welgevuld, gesteund door de beugels van
het bovenstuk. Het zonlicht haalt de sproeten naar boven in haar
gezicht, beschijnt genadeloos de grijze haren aan haar slaap.
Naar de kapper, morgen, ze neemt het zich stellig voor.
Pas als hij de borden op tafel zet knippert ze met haar ogen.
Zorgvuldig schikt hij het bestek voor beiden. Hij neuriet weer,
grijnst haar toe, strijkt langs haar wang. Ze kijkt hem na, hoe hij
terugloopt naar het huis. Blote voeten in sandalen. Joggingbroek van
fris katoen.
Wit floddershirt, geraffineerd wit floddershirt.
“Ik ga me even opfrissen voor we aan tafel gaan.” Iets te snel staat
ze op. Haar voet slaapt. Ze negeert het dode gevoel en loopt naar
binnen. Rechtop, schouders naar achteren. Het koude water uit de
kraan is verfrissend. In de spiegel ziet ze een roodgloeiend
gezicht, de afdruk van de zonnebril tekent wit rond haar ogen. De
natte handen koelen haar verhitte huid. Zo blijft ze staan.
Van buiten hoort ze zijn stem, hij roept haar naam. En nog een keer.
Het geluid weerkaatst in haar onderbuik, boort zich naar binnen.
Tepels zwellen tegen de dunne stof. Ze rilt plots, kippenvel vormt
zich op haar armen. Haar mond voelt droog, met dikke tong. Duizelig
trekt ze haar slip naar beneden en gaat op het toilet zitten. Het
duurt even voordat ze kan plassen.
“Lekker? Neem nog wat, toe.” Hij schept pasta op haar bord, een
flinke lepel saus. Haar antwoord wacht hij niet af en zij stribbelt
niet tegen. Nooit.
Eigenlijk is ze te moe om te eten. En ze heeft amper honger. Dat is
al zo sinds ze hem heeft ontmoet. Verbaasd merkt ze dat ze zich niet
meer kan heugen hoe het was voor die tijd. In de laatste uren van de
afgelopen nacht, toen het donker langzaam verdreven werd door de
dageraad, lag ze wakker. Haar gedachten bij hem. Spelend met de
herinnering aan hun vorig samenzijn. Als scčnes in een film ziet ze
zijn lichaam onder de douche. Shampoo in zijn haren. Tanden poetsen
terwijl het water zijn rug masseert. Scheren aan de wasbak, met
scheerschuim en een mesje. Zijn gezicht in de beslagen spiegel. De
handdoek losjes om zijn middel geknoopt. Vanaf haar bed keek ze toe
hoe hij zich niet haastte, absoluut niet haastte, terwijl zij toch
naakt onder het koele laken op hem lag te wachten. Eindelijk dan
zijn huid dicht tegen de hare, hun benen verstrengeld. Zijn lippen
op haar mond, lang en dwingend. Hoe ze hunkerde naar hem, slap werd
van verlangen.
“Zo heb ik je het liefst,” zei hij. Ze werd willoos onder zijn
handen. Hij eiste volledige overgave en zij was tot niets anders in
staat.
Langzaam verdeelt ze geraspte kaas over de nieuwe portie spaghetti.
Speelt met haar vork en de sliertjes. Schuift de ijsbergsla van de
ene naar de andere kant op haar bord.
“Fijn dat je gekookt hebt. Het smaakt buitengewoon goed.” Ze
glimlacht hem toe. Hij knikt alleen maar, scheurt het stokbrood,
reikt haar een stukje aan. De sla knispert tussen zijn tanden.
“Eet nou maar. Je moet goed eten.” Vorken tikken bijna in staccato
tegen porselein. Eten is hoofdzakelijk zwijgen. Straks zal hij
nogmaals de glazen vullen. Veelvuldig zijn servet gebruiken. Keel
schrapen. Haar mond opent en sluit zich, kauwt en slikt. Ze eet
gedachteloos en zonder honger. Registreert niet wat ze proeft. Haar
onderbuik voelt zwaar en stroperig van verlangen.
Samen de maaltijd gebruiken is een vast onderdeel van het ritueel.
Na de koffie staat hij abrupt op.
“Ik ga weg.” Ze kijkt hem verbouwereerd aan, wil iets zeggen, maar
hij drukt zijn lippen zachtjes op de hare, laat zijn tong over haar
tanden glijden.
“Niet vragen.” Hij drukt zijn wijsvinger op haar mond, draait zich
om en loopt de tuin door, de gang in, naar buiten. Even later hoort
ze het wegstervende geluid van zijn auto. Verstard blijft ze zitten.
Op de tafel staat zijn halflege koffiekop, de asbak met zes
uitgedoofde peuken. Het enige tastbare van zijn aanwezigheid. Ze
staart naar de tegels aan haar voeten en het aangrenzende gras, dat
het tuinpad overwoekert.
“Je moet ook langs het pad maaien,” heeft hij nog gezegd.
Als het gaat schemeren staat ze op en gaat naar binnen.
Ze staat lang onder de warme douche. Rilt desondanks van de kou als
ze zich afdroogt. In de kast vindt ze haar flanellen pyjama,
bedsokken. Met het dekbed hoog opgetrokken ligt ze in bed en wordt
langzaam warm. Buiten is het donker.
Tranen prikken achter haar ogen. Ze wiegt haar hoofd in het kussen,
op zoek naar troost, in een poging hem uit haar gedachten te bannen.
Maar ze voelt alleen haar holle, lege lijf. Het zachte huilen gaat
over in onbedaarlijk snikken. Ze brult het uit, met lange uithalen.
Zo hoort ze niet dat hij de sleutel in het slot steekt. De trap
opkomt. Opgerold ligt ze onder het dekbed. Gezwollen ogen van het
huilen. Ze verstijft als hij haar natte haren uit haar gezicht
strijkt. Hij doet zijn jas en schoenen uit, maakt zijn broekriem
los.
“Zo heb ik je het liefst,” zegt hij.