HOME
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS
SPECIAAL
KUNST & FOTO

Print Pagina

Deze teksten zijn een integrale weergave van de bundel zoals die in 1978 verscheen als uitgave van de Brandon Pers, een bibliofiele margepers onder leiding van Frank Valkenier.

 

Leo Boekraad

Boer & Polder

1

 

Verzadigd van drift

en hoge ruimte

zingt de polder.

Vleugelschrift

van vogelen doordringt

de lucht en dit zal wijder

zijn dan water en lucht.

 

De boer is een sterk strijder,

zolang oogst

in het verschiet ligt.


 

2

 

Ik houd de aarde omvat

zoals de zee.

Wat kan groter zijn dan macht

over zaad en voorjaarsnacht,

over de regen en de storm?

 

De vreugde van een glimworm

trap ik moedwillig plat.


 

3

 

Wie werpt het zaad verloren

tot sterven in de schoot

van ingebeten voren?

 

De boer groeit, als zijn koren,

uit stervensnood

en waait, door wind herboren,

voorbij de dood.

 

Vangt bij gekras van raven

niet ieders ddoodslied aan?

 

Met duizend glazen staven

rinkelt het graan.


 

4

 

Schamel en ter dood

vervallen smeulde

nog vuur.

 

Wind en voorjaar heulden

samen en een smalle

sintel waaide

sprankelend tot vuur.


 

5

 

Soms ben ik als de aarde:

zwart en nat en verborgen.

Omdat de ploeg mij niet spaarde,

ben ik als de morgen

vol gebarsten licht, van zorgen

na een moeilijke nacht.

 

Zo’n nacht pakte mij beet

als wind, die adem afsneed.


 

6

 

Boeren oogsten zware zangen

van het hart en van het veld.

 

Uit een zomer vol geweld

wordt het voorjaarszaad gevangen.


 

7

 

Ontwaakt en weest verloren

waar vlammend de papaver gloeit

tussen het blonde koren.

 

Want weet, dat hier een

hart vervloeit

tot stromend vuur.


 

8

 

Wie zal het zaad behoeden,

de regen en de wind

tot in het hart bevroeden?

 

Zolang ik paden vind

zullen mijn stappen klinken

en mijn kracht zal niet wegzinken

in Doods afgrond.


 

9

 

Zo kan de zomer klagen:

Het walmende lied van de zon

kondigt tegenspoed

en sterfte aan hagen.

 

Ik kon de lichtvlagen

om hun overmoed

nimmer verdragen.


 

10

 

Zozeer vervallen zijn de dagen

aan schemering en grauwe dood,

dat ik mijn leven heimelijk moet dragen

tot in de bermen van een sloot,

waar onverwacht het licht komt vlagen

in een nog niet ontredderd uur.


 

11

 

Zonder wil en blind

dwalend langs de sloten

van dit land, begint

in mij begeren:

hoog en sterk,

als wind door mij heen gestoten,

stijgt storm.

 

Er schreit een kind

om mijn somber oog

en het verzwindt,

wijd, in een boog.


 

12

 

Als wij ver wegzerven

naar de kimmen van wee,

drijft de wind van sterven

gestadig zaden mee

die niet tot vrucht geraken.

 

En er is achterland noch ree

voor een schip dat aan de zee

niet kan verzaken.


 

13

 

Als ik de dalkom

indaal, zwijgt het licht

achter mij. Ik krom

mijn rug van angst

om dit eenzaam gericht.

 

Een sperwer lost de vangst

als ik er wederkeer:

 

nu bemin ik mijn adem méér

dan God de wind.


 

14

 

De avond nadert:

van onze droom

heeft zich de geur vergaderd

onder de loom

geloken schemerval.

 

Zeewaarts is de schal

der zonnevogels doodgebloed.

Land-over is de vrees

Diep en verwoed.


 

15

 

Als ik het duister

aanrand, is het licht achter mij.

In het riet zijn fluister-

woorden, zo nabij,

dat mijn snelle hand hen raakt.

 

Dan bijt een otter mij

En ben ik naakt.


 

16

 

Het einde besluipt mij

als een winter: kil,

tot in de nerven vochtig.

 

Er komt geen adem vrij,

de ziel zwijgt achterdochtig

en luistert.

 

Maar het land is stil.


 

17

 

Heft de boer een handvol aarde:

heeft hij niet zichzelf genomen,

losgescheurd van moeder Aarde

te verwaaien op de wind?

 

Neemt de boer een handvol water:

wast hij niet in eigen tranen

al het leed dat hij bezit?

Neemt de boer zijn zoute tranen

en hij wast de Aarde wit.

 

Wit van oogst en wit van leven:

velden worden wit van licht.


 

18

 

Hoog en eenzaam stort

het licht zich

over veld en beemd en kruid.

 

Zelfs wat de dood was:

het omgordt zich

en de stilte baart geluid.


 

19

 

In die verborgen uren

ritselt de eeuwigheid:

 

het leven kan niet duren,

maar sterven is zo wijd.


 

20

 

Eenmaal zal, verlost

van zwaarte en ontkluisterd

aan geheimen, alle bloed

[ontluisterd?] rijmen

op het ruimteloze woord.


 

21

 

Eeuwen zonder onderscheid

bloeien op als nooit tevoren.

 

Geuren, die verloren

waren, worden uit het niet

herboren: en hun lied

is eeuwigheid.

 


 

Leo Boekraad werd geboren in 1914 in Boskoop. Vanaf 1947 woonde hij in Noord-Brabant, waar hij werkzaam was als leraar en als journalist. Hij is de auteur van:

  • Diapora – Volksliedjes uit vele landen

  • Het zingende licht

  • Van Licht en schaduwval

  • Het toornig woord

  • Valse Triste - Kamp Amersfoort 1944

  • Mijn jongen is dood (1959; ook opgenomen in ‘Brabantia Nova’, 1954)

  • Eeuwig seizoen

  • Letterkundig ABC

 

De gedichten van Boer & Polder verschenen in 1978 als uitgaven van de Brandon Pers, en in 1980 als herdruk bij Boekhandel Gianotten, Tilburg.