Nieuwe
Tilburgsche Courant - zaterdag 9 november 1940
De laatste Tilburgsche
huiswever 2
Bij het
onderhoud, dat wij met den laatsten Tilburgschen huiswever,
Frans van Geloven, konden hebben, was mede uitgenoodigd de
heer Fred. Mutsaerts, eigenaar van J.A.A. Kerstens
Lakenfabrieken, voor welke firma Van Geloven reeds voor
tientallen van jaren en gedurende eene lange periode
werkzaam was, doch daar deze plotseling verhinderd was
daarbij tegenwoordig te zijn, hebben wij van den heer
Mutsaerts nadien op zijn kantoor eenige bizonderheden
vernomen, welke wij in deze serie zullen verwerken.
Van Geloven is van den ouden
stam van huiswevers, zijn vader (geboren in 1823) geeft zich
in de officieele stukken nu eens als landbouwer, dan weer
als fabrieksarbeider, huiswever, op. Hierin is het typische
van het oude handweversvak (1) te herkennen, want in oude
tijden was het vak van wever en landbouwer zeer sterk aan
elkaar gebonden. Het vak van huiswever is in de familie Van
Geloven uit de Hasselt sinds onheugelijke tijden van vader
op zoon overgegaan, en hieruit is wel te verklaren de
bizondere liefde, welke op den laatsten huiswever voor dit
ambacht is overgegaan; dit gaf teekening aan het onderhoud,
dat wij met hem mochten hebben.
"En", zoo gingen wij met ons
vraaggesprek verder, "het oude weversambacht zal wel zoo
geriefelijk niet geweest zijn als dit met de binnenwevers
het geval is, die in de fabriek alles kant en klaar voor
zich vinden (2)?"
"Ja, heel gemakkelijk was het
voor ons vroeger niet, want vroeger kregen de wevers het
garen aan de fabriek, namen dit mede naar huis om dan zelf
de ketting te scheren, we moesten dus zelf een scheerraam
(3) hebben. Verder moesten we dan de ketting lijmen, drogen
en opboomen."
"U sprak daar zoo juist van
scheren, wat bedoelt u daar mede?"
"Het garen kregen we op zg.
tuiten, soms ook op strengen, er waren toen nog geen blikken
pijpen en het garen werd dus zoo maar op de spil van de
selfading of moeljenie (4) gesponnen en daarvan gewoon
afgetrokken. Dit garen werd dan door ons op het
"scheerijzer" (5) gezet en van daar in gangen op het
scheerraam gedraaid, totdat we de juiste hoogte (6) van de
ketting kregen."
Van Geloven had over deze
materie veel te vertellen, waarmede wij echter onze lezers
niet te veel willen vermoeien, want het loopt te diep op de
technische zijde van dit onderwerp in en kan alleen voor de
meer ingewijden van belang zijn. Echter wilden wij over dat
lijmen iets meer weten en vroegen hem dan daarover nadere
bizonderheden, vooral daar het ons bekend was, dat ook in de
fabrieken nog lijm gebruikt werd en van de looierijen uit
Dongen betrokken werd. Wij vroegen hem dan hoe dat lijmen
bij de huiswevers in zijn werk ging.
"Wij kochten de lijm van de
looierijen of vellenbloters, we kookten die en dompelden dan
de ketting in de oplossing, door middel van een lijmmachine
die het garen dan ook weer tusschen een walsengestel
uitwrong; wanneer de ketting dan gelijmd (7) was, werd deze
op krukken strak uitgespannen en gedroogd, gewoonlijk langs
de landwegen."
"Maar Frans," zoo vervolgden
wij, "waarvoor diende dat lijmen?"
"Het lijmen van de ketting was,
naast het weven, wel de meest voorname voorbereiding, want
was de ketting niet goed gelijmd, en dat kon wel eens
gebeuren, vooral als het regende of 'de wind sloeg in de
ketting', dan was het leed niet te overzien. Het lijmen
moest dus met de meeste zorg geschieden, want het garen werd
door het lijmen sterker en minder ruw. Goed lijmen was dus
het halve werk. Het kon ook wel eens gebeuren, dat de
ketting te hard gelijmd was, dat kon wel wat verholpen
worden door goed strak opzetten, doch meestentijds werd er
bronolie (petroleum) over geblazen, dat de harde ketting wat
soepeler maakte."
"Dat zal dan wel veel oponthoud
gegeven hebben?", zoo vroegen wij verder.
"Ja, en veel ook, daarom waren
er ook wel andere wevers, die de lijm tegen een zacht
prijsje aan hunne medewevers verkochten, er dus een
handeltje bij deden, zooals bv. Tomke v.d. Boer (Thomas v.d.
Boer) op de Veldhoven, maar in hoofdzaak deed men dit in den
Heikant. Ik zelf," zoo vervolgde Van Geloven met zekere
trots, "ik heb altijd voor me zelf gezorgd, ik kende mijn
werk zelf in de perfectie." Wij konden dit laatste ten volle
beamen, want Van Geloven bleek een man te zijn, die zijn vak
ten volle verstaat. De heer Enneking, ziende dat de
herinneringen den ouden man iets vermoeiden, kwam nu
tusschenbeide, om even aan het gesprek een andere wending te
geven.
"Maar Frans," zoo vroeg deze
dan, "toen de machinale of zoo het in het vak vroeger
heette, toen de ijzeren getouwen in de mode kwamen, hoe
vonden de huiswevers dit, want ik kan me begrijpen, dat deze
nieuwe vinding de huiswevers het werk uit de handen zou
nemen."
"Daar heeft u wel gelijk in,
toen de machinale getouwen voor een jaar of vijftig (8) in
de mode kwamen, gaf dit bij de huiswevers en ook bij hen die
in de fabriek op het houten getouw zaten, groote beroering;
uit protest hebben we toen gedurende 14 dagen niet gewerkt,
we vreesden voor ons een groote werkloosheid in de toekomst,
maar het was niet tegen te houden en we moesten er ons bij
neerleggen. Ook een paar opstootjes, welke plaats vonden,
liepen op 'n sisser uit. Er zat voor de jongere wevers niet
anders op, dan naar de fabriek te gaan; de ouderen konden
zich daar niet allen bij aanpassen. Gaandeweg verminderde
dus het aantal huiswevers, al kon een tijdelijke drukte op
de fabrieken het aantal eenigen tijd in stand houden. Het
ambacht stierf zoodoende langzaam uit."
"Hoelang is u nu de laatste
huiswever?"
"Reeds 7 jaren lang ben ik de
laatste. Er zijn wel eens oude wevers geweest, die dachten,
dat de oude tijd voor hen nog wel eens terug zou komen, doch
ik heb het altijd zoo ingezien, dat de tijd voor den
huiswever voorbij was en ik heb wel gelijk gehad, het einde
is gekomen."
Wij achten nu de tijd gekomen om
eens over allerlei te gaan praten en zochten dus een andere
richting voor het gesprek.
(Wordt vervolgd)
GERARD VAN
LEYBORGH
1. De terminologie van fabrikant
was in vroeger dagen "handfabrikant", in tegenstelling van
hen die reeds met stoom werkten, zoo sprak men ook van
"handwevers".
2. In latere jaren, toen de
weverij zich naar de fabrieken verplaatste, werden de
huiswevers ook "buitenwevers" genoemd in tegenstelling met
de wevers, die "binnen" werkten, d.i. in de fabriek.
3. Scheerraam = een houten
toestel, als een groote staande trommel, waarop het garen in
een band, de ketting, gewonden werd. De naam "ketting" vindt
zijn oorzaak in het feit dat de band er als 'n ketting vanaf
de trommel werd omgewikkeld. Vóór de uitvinding van deze
trommel was het toestel werkelijk een raam (plm. 1600) dat
aan den muur bevestigd was. Voor het Tilburgsche museum wist
ik zulk een "raam" te redden, alsmede meerdere oude
werktuigen van de buitenwevers (G. v. L.).
4. Moeljenie = mule-jennij, de
voorlooper van de selfading, eene Engelsche uitvinding,
genaamd naar den uitvinder.
5. Scheerijzer = het toestel
waarop de tuiten of de pijpen geplaatst werden om deze
gemakkelijk voor het scheerraam te kunnen afwinden. Zoo
heeft men ook den naam van "persijzer" voor het toestel
waarop de stukken gecontroleerd worden. (Denk hier aan
pijlijzer.)
6. Hoogte = het aantal draden,
dat de ketting moet hebben; dit loopt voor grove weefsels in
de honderden, doch voor fijnere weefsels in de duizenden.
7. De vleeschlijm van de
vellenbloters werd later door aardappelmeel en andere
preparaten vervangen.
8. De eerste machinale getouwen
werden gebruikt bij de firma's Frans Mutsaerts & Zn.
(Ledeboer & Co.) en C. Mommers & Co., waarover wij reeds
vroeger schreven. De getouwen werden geleverd door de
IJzergieterij De Bruine-Kops te Breda.