Nieuwe
Tilburgsche Courant - donderdag 26 april 1924
Tilburgsche Schetsen 6 -
Pirke Donders
Aan U,
Eerbiedwaardige Petrus Donders, wil ik deze schets wijden.
Tilburg hebt ge bemind met al de liefde van uwe groote ziel.
Dat kleine Tilburg van de eerste jaren van 1800; dat kleine
Tilburg, langzaam en tegen den druk in zich ontwringende aan
de benauwde onderdrukking van alle zijden en op allerlei
gebied. Een nieuwe zon begon te dagen aan den gezichtseinder
van uwe geliefde stad, een dorp nog, waaraan het gehuchtje
den Heikant zich leunde met den elleboog over weide, zand en
struikgewas. Die nieuwe zon steeg hooger en hooger en hare
levenbrengende stralen gaven kiemkracht aan den opbloei van
uw geboortegrond en deed dit uitdijen tot de groote stad van
heden; de groote stad geworden, het middelpunt van het
mooie, warme Brabant. De zon der nieuwere tijden, der
nieuwere billijkheidvoelende ideeën, gaf grootheid en
rijkdom aan uw geliefd Tilburg. Doch de zon van uw groot
hart gaf nieuwen en meer waardeerbaren luister aan de plaats
waar uwe wieg eens stond, en vanuit den hemel waar uw
opofferend, uw liefdevol hart de voldoening geniet voor uw
strenge leven, blijft die zon ons Tilburg bestralen en doet
ons hart zwellen van hemelsche trots op U en met heerlijk
gevoeld enthousiasme noemen wij U onzen eereburger.
En zoo er
Eerbiedwaardige Petrus Donders in deze schets klanken zijn,
die profaneerend zijn in vergelijking met uwe heerlijkheid
van thans, gedenk dan dat het zijn dezelfde klanken van uwe
jeugd, de uitingen van uwe Heikantsche makkers die gij zoo
wist te stichten door uwe ontkiemende heiligheid. Aanvaard
Eerbiedwaardige Petrus Donders deze regelen van uwen
nederigen vereerder.
't Is
Paschen, het vreugdevolle bevrijdingsfeest der Christenheid.
De klokken hebben het des morgens uitgejubeld in blijde
tonen en tevreden stemming heerscht in de harten der
geloovigen, die op dezen dag "den grooten dag" vieren. Het
gure voorjaarsweer dat in hardnekkige driestheid ons bleef
tarten in smachtend verlangen naar het eerste
voorjaarszonnetje, heeft plotseling plaats gemaakt voor een
mildere temperatuur, die vreugde en levensmoed brengt
alomme. Het Heuvelplein is het tooneel van buitengewone
bedrijvigheid. De zomerzonne, die hare warme stralen over
het plein uitspreidt, heeft de caféhouders gedrongen tafels
en stoelen op de trottoirs te plaatsen om een gezellig zitje
aan hunne bezoekers te bieden. Fietsen en ronkende auto's
met hunne benauwde benzinelucht mengen zich in
verontrustende wendingen tusschen het drukke wandelpubliek.
Daar naderen
Tilburg's nieuwste wonderen: de verkeersautobussen met twee,
drie tegelijk plaatsen zij zich op het punt van vertrek en
brengen stadsbezoekers uit de buitenwijken aan. Zij worden
echter aanstonds bestormd door het reeds wachtende publiek,
dat gebruik van deze nieuwigheid wil maken om zich te
begeven naar het Goirke ofwel naar de nieuwe
bedevaartplaats, de kapel van Petrus Donders. Het laatste
doel is ook het onze, mede doen wij ons best een plaatsje te
bemachtigen. Twee der auto's vertrekken; een neemt de
richting Heuvelstraat, de andere draait rechts den Heuvel op
naar den Besterd.
"Dieën irste
is zeker lijn 1", zegt een grappenmaker. "Ge het gelèk,"
repliceert zijn buurman, "en dieën aandere is lijn 2, wie
hao dè gedocht, dè me nog zo iets hier krège zón; dès
allemol 't wèrk van Tilburg Vruit." "Mar dan zitte wij zeker
in lijn 3, en gaon we dan onder den tunnel deur", mengt zich
een derde in 't gesprek. "Nee, Sjaak, dè nie, onder den
tunnel zumme nie deur gaon, waant dès veul te ver om en dè
kost um te veul bezine", antwoordt de eerste spreker, die
blijkbaar den derden spreker kent. "Mar wè blèft ie toch
zeure, gaon we na onderhaand nie." "Nee Sjaak, Groentje is
'n preciese, hij wocht zunne tèd aaf. Precies op slaag gaot
ie." Juist komt nog een passagier opdagen en neemt met
eenige moeite in het goedgevulde vehikel plaats. Daar vallen
dreunende slagen van den Heuvelschen toren. De chauffeur aan
het stuurrad draait zich om, kijkt zoo goed en zoo kwaad als
het gaat door de talrijke passagiers en roept met iets
komisch in zijn stem: "Allemaol naor Pirkes" en meteen zet
hij den motor aan, zacht zet de wagen zich in beweging en
neemt met toenemende snelheid richting naar de Heuvelstraat.
"Gaode gij
ók naor Pirke Donders, den Haaikaant is er goed mee en wè
gaot er toch 'n volk naor toe. Ik geleuf dèt er meer mee
gebaot zijn as ge wel denkt en er wordt ók veul waoter
meegenomen. Mar as ge eigeluk te bèvert (1) gaot, dan motte
te voet gaon en mee ginnen Wavi", redeneert iemand uit het
gezelschap in toonlooze woordopeenvolging. "Dè hedde gij
daor schón gezee, mar hoe veindet weer?" beantwoordde een
gezette echt Tilburgsch vrouwentype. "Nou, zo mar rilleke
(2)." "Wè, rilleke, 't is het schonste Paoschweer wè ge
hebbe kunt. Mar gij bent zeker mee de Korstmis van huis
gegaon, dè ge nog zo dik in oewe jaas zit." Zoo kout het
gezelschap door, in opgesmukte voordoenerij trachten eenigen
zich met een aureool van gevatheid te omkransen. De autobus
stoot en huppelt verder door Nieuwlandstraat en Noordhoek,
totdat de zware lijnen van de ijzeren spoorbaan de
inzittenden met ruwe stooten omhoog doen springen.
In de
Gasthuisstraat verlaat een der reizigers, die er blijkbaar
genoeg van heeft ofwel aan het einddoel der reis is, het
voertuig; zijne plaats wordt echter door nieuwe reizigers,
twee dames, ingenomen. "Kèk, daor hedde die Belze madam van
de mobelesaotie, komde hier oewe Paosche vieren en kunde ons
nie vergete?" Met radde tong en geprononceerd Belgisch
accent vertelt de nieuw binnenkomende tegen de blijkbaar
oude kennissen haar wedervaren en dat zij behoefte gevoelde
om nog eens een paar dagen bij haar weldoeners uit moeilijke
tijden door te brengen. Ondertusschen is de bus de brug aan
het Lijnsheike genaderd en vraagt de Belze madam aan den
conducteur wat zij voor de reis verschuldigd is. "'n
Dubbeltje mar", krijgt zij ten antwoord. "Dè's veul zulle,
dès bij ons 'nne franc zulle." Met druk gedoe stappen de
twee dames uit, doch niet zoodra zijn zij op den beganen
grond of daar weerklinkt een gil. "Mun portemoné," roept de
Belze madam, "ik ben mun portemené kwaait." De conducteur
speurt dra rond en ziet spoedig op den bodem van den wagen
het verloren voorwerp liggen. Door het druk gedoe en
Belgische nonchalance schijnt het frammeske het waardevolle
voorwerp naast den zak van den zwierigen bruinen mantel
gestoken te hebben. Hare donkere, zuiderlijke oogen stralen
weer van fonkelende levenslust en blij lachend wuift zij den
vertrekkenden auto na. "En dè krègt dan direct nog kaoie
gedaachten ók", moppert een Heikantsch vrouwtje, dat
blijkbaar de luidruchtigheid van onze zuiderbuurvrouw niet
verdragen kon.
Daar nadert
de auto het doel der reis en houdt stil aan den ingang van
den sintelweg, van zandweg mogen wij niet spreken. Een niet
juist te beschrijven gevoel bestormt ons nu wij den voet
zetten op den door onzen uitverkorene, geheiligden grond. In
de verte toont ons het roode dak der noodkapel de plek waar
eens het stulpje stond, het huisje waar de groote Petrus
Donders in alle nederigheid geboren werd. Het is een druk
komen en gaan van bedevaartgangers, en aan den ernst die op
veler gelaat te lezen is, bemerken wij nog eens temeer dat
ons Tilburgsch volk, met alle mogelijke feilen en fouten,
toch een echt godsdienstig volk is. Wij treden de kapel
binnen en ontzag bevangt ons voor het vriendelijke, van
versterving getuigende gelaat van onzen grooten Heilige, dat
wij in de beeltenis in de nis, die hopen wij spoedig zijn
altaar moge bevatten, aanschouwen.
Maar ook
ontzag boezemt ons in het zien van die menigte van allerlei
rang en stand, die hier in merkbaar vertrouwen aan Petrus
Donders hulp komt vragen in, God weet, welke moeilijke
levenskwesties. God alleen weet wat harteleed daar aan den
voorheen nederigsten van ons groote Tilburg wordt
geopenbaard, en met welk een vertrouwen leniging van zware
zielesmarten wordt gevraagd. Daar, ver van 't stadsgewoel,
waar niets afleidt van 't stil gesproken gebed, storten de
bedevaartgangers groote hartsgeheimen uit aan den voet van
zijne beeltenis. En God alleen weet hoeveel offergaven de
bussen vullen voor verkregen gunsten, voor verkregen
uitkomst in moeilijke zaken. En dat door tusschenkomst van,
wij mogen het met trots verklaren, een der onzen, een van
ons Tilburgers in merg en been. Een van ons die uitmuntte in
noeste volharding den Tilburger eigen; doch ook een der
onzen, die ver over de grenzen, ver van 't dierbare
vaderland, in den vreemde, de glorie was van ons
missieleven, dat in Tilburg zulk een grooten promotor bezit.
In de kapel heerscht diepe ernst en na 'n gestort gebed
slaan wij het komen en gaan gade en bekijken we de
prentlijsten langs den wand, die tafereelen uit Petrus
Donders' missieleven voorstellen.
Buiten
gekomen toont ons een betonnen gedenkteeken de plaats waar
Petrus Donders het eerste levenslicht aanschouwde, en in
gedachten zien wij het kleine "Pirke", in den volksmond nog
"Pirke" genoemd zooals wij zoo juist zagen, speelde en zijn
eerste gebed stamelde, zijn eerste gebed dat 't begin was
van een aaneenschakeling van gebed, versterving en moeizame
vervolmaking. En wij, Katholieken, die als geloofspunt
aanvaarden de gemeenschap der Heiligen, wij genieten hier
van den overvloed der genadebron. Wat is 't er stil en kalm
hier; hoe bewonderenswaardig zijn Gods wegen om juist hier
die bron te stichten.
Met moeite
vinden wij in de verte schoorsteenen, als symbool der
Nijverheid; slechts een paar torenspitsen wijzen ons de
plaats der 16 Parochiekerken, en toch is 't hier nog
Tilburgsche grond. In breeden kring rondom ons treffen de
rieten daken der boerderijen ons oog; hier landelijke
arbeid, ginds de klanken van het joelende, woelige en niet
bevredigende leven. Voorheen op de plaats waar wij ons
bevinden, snorde de schietspoel langs 't weefriet in het
getouw van Pirkes vader, die door zwaren arbeid in het
onderhoud van zijn huishouden moest voorzien. Het type van
den arbeidslievenden en vol godsdienst zijnde oud-Tilburger.
Landelijke eenvoud, landelijke rust, ongestoord gebed.
Werkelijk een genadeoord voor moede zielen, voor rust
zoekende harten. En weg gaat men van die plaats, rijker aan
levensmoed, rijker aan Godsvertrouwen.
En nog
steeds stroomt het nieuwe bezoekers toe. De autobussen
lossen en laden. De Heikantsche baan is het tooneel van
wandelende en peinzende stedelingen. Er is iets daar in den
Heikant dat begeestering brengt, dat stiller maakt en den
indruk van het geziene, het gevoelde blijft nog lang bij
nadat de autobussen op den Heuvel als einddoel der terugreis
de bedevaartgangers weer terugbrengt in het volle moderne,
Tilburgsche leven.
GERARD VAN
LEYBORGH
1. Bèvert =
bedevaart
2. Rilleke =
redelijk