Nieuwe
Tilburgsche Courant - vrijdag 11 maart 1932
De oude
Tilburgsche gebruiken - Naschrift
Naar
aanleiding van onze mededeelingen omtrent het zg. busseltje
vroeger bij de begrafenisplechtigheden in gebruik, verzoekt
men ons van bevriende zijde iets mede te deelen omtrent het
ontstaan van dit gebruik. Wij willen gaarne aan dit verzoek
voldoen en al aanstonds er op wijzen, dat, evenals met de
meeste gebruiken, het juiste jaar van invoering niet is te
bepalen. De meeste gebruiken hebben echter eene
voorgeschiedenis, welke zich in de nevelen van het verre
verleden verliest. Zoo ook het gebruik van het busseltje,
dat in zijn ontstaansperiode geen busseltje was, doch
slechts een bosje stroo, dat niet voor de deur van het
sterfhuis werd geplaatst doch vóór het bovenlicht van de
deur werd opgehangen. Trouwens er zijn heden ten dage in de
Meierij van 's-Bosch nog dorpen, waar dit laatste gebruik
nog in zwang is.
De
toonaangevende plaats in de Meierij op het gebied van dit
gebruik was 's-Bosch, als hoofdplaats van waaruit de wet
voor de Meierij werd voorgeschreven. Jacob van Oudenhoven
schrijft in zijne geschiedenis van 's-Bosch en de Meierij,
dat in het jaar 1531 reeds een "stroowis uit den Raethuyse
hinck, omdat die peste aldaar was". Dit is zoowat het eerste
bericht omtrent het busseltje; de oorzaak, althans de
oorzaak tot het bepaald gebruik van het busseltje, is in het
heerschen van de pest gelegen. Wanneer wij het eenigszins
sterk willen uitdrukken, dan was het eerste gebruik van het
busseltje een teeken, dat men het huis waarvoor het stond
moest schuwen, omdat er de pest heerschte. De Meierij van
's-Bosch heeft in vroeger eeuwen veel van de pest geleden;
waar 's-Bosch de hoofdplaats was en de dorpen in vele
opzichten verplicht waren er dikwijls te komen, was het
gevaar voor besmetten niet denkbeeldig; daarom mede ook
werden de bepalingen van 's-Bosch op de geheele Meierij
toegepast.
In onze
vaderlandsche geschiedenis vinden wij op onderscheiden
plaatsen gewag van pestziekte gemaakt, welke ons vaderland
op verschillende tijden geteisterd hebben. Van Heurn (1)
geeft in zijne geschiedenis van de Meierij van 's-Bosch
verscheidene van die rampjaren aan, waarin de pest talrijke
slachtoffers maakte. Het eerste rampjaar vinden wij in 1316;
het jaar tevoren had zich gekenmerkt door geweldige regens,
welke nagenoeg het geheele jaar aanhielden en waardoor bijna
alle granen en andere veldgewassen en vruchten verloren
gingen. Hierop volgde een ongewone duurte van levensmiddelen
met het gevolg dat een groot gedeelte der bevolking van
honger omkwam. Het zal wel geen nader betoog behoeven, dat
de armen zich in dien nood van alles wat slechts eetbaar was
bedienden om hun honger te stillen en daaraan was het te
wijten, dat de pest zoovele slachtoffers maakte. Nagenoeg
een derde van de bevolking van Brabant werd door deze ziekte
ten grave gesleept.
In 't jaar
1439 kwam de ziekte opnieuw opdagen en hield bijna vier
jaren aan; ook door deze rampjaren onderging de bevolking
eene groote vermindering. Daarna kwam het verschrikkelijke
jaar van 1531 waarvan Jacob van Oudenhoven getuigt, dat de
stroowis uit het Raadhuis hing; toch schijnt de sterfte niet
zoo erg te zijn geweest als in 1316 en 1439. Het jaar 1554
kenmerkte zich weder door de pestziekte. Hoewel wij pas
opgeteekend vinden, dat het gebruik van het stroobosje in 't
jaar 1531 in zwang was, kan men toch wel veronderstellen,
dat het ook vroeger werd toegepast; alleen was het in
genoemd jaar officieel door het gemeentebestuur gedaan ten
teeken, dat de pest in de gemeente heerschte. Nu laat het
zich ook gemakkelijk begrijpen, dat ook een dergelijk
stroobosje werd gehangen voor de huizen waarin iemand aan de
pest was gestorven.
In het jaar
1557 stierven te 's-Bosch zooveel personen aan de gevreesde
ziekte, dat er per dag 40 à 50 moesten worden begraven. In
geheel de Meierij stierven volgens van Oudenhoven 15.000
personen. Dan komen de jaren 1570 en 1616. In dit laatste
jaar was de pest in de Meierij zoo sterk, dat aan de poort
van 's-Bosch speciale wachters werden geplaatst om de
inwoners van besmette plaatsen te weren; zelfs werd verboden
handel met die besmette dorpen te drijven. Daarna volgde het
jaar 1625, waarin de geheele Meierij weder besmet was; ook
Tilburg heeft in dat jaar veel pestlijders gehad;
aanteekening moest worden gehouden van hen, die aan de
ziekte waren gestorven. Zoo lezen wij bijvoorbeeld, dat in
1625 in Tilburg Mr. Willem de Wijse aan de besmettelijke
ziekte stierf volgens opgave van de dekens van het St.
Sebastiaansaltaar.
Zoo kunnen
wij nog een aantal rampjaren opnoemen, wij zullen ons echter
daarvan onthouden en tot de kern van de zaak, het busseltje,
terugkeeren. Nadat in 1531 het busseltje reeds bekend was,
werd in 1655 door de regeering van 's-Bosch eene keur
gemaakt waarin werd voorgeschreven, dat indien de ziekte in
een huis ontstond, men hiervan de regeering moest
kennisgeven. Die een besmet huis aangaf, ontving zes gulden.
Die eenige lijken bij nacht of heimelijk begroef, verbeurde
lijf en goed. De boven- en benedenvensters der besmette
huizen moesten gesloten zijn en boven de deur moest een
stroobosje hangen. Dit moest daar blijven hangen zes weken
na het overlijden en drie weken na de herstelling van de
ziekte… en eindelijk zou niemand de pestmeesters met woorden
of daden smadelijk mogen behandelen. Het doel, dat men zich
met dezen maatregel voorstelde, schijnt volkomen bereikt te
zijn, want spoedig verdween de ziekte.
In 't jaar
1661 werd een nieuwe keur gemaakt en werd er een busseltje
voorgeschreven, ongeveer zooals wij dit nog kennen, en dat
voor den drempel moest worden geplaatst van elk huis, waarin
"een lijk boven aarde stond" (2). Dat is dan de oorzaak, die
tot het plaatsen van de stroobosschen of busseltjes de
aanleiding gaf. Overigens ging het hiermede als met zoovele
andere zaken; datgene wat aanvankelijk nuttig of
noodzakelijk is, wordt ook dan wanneer het nut betrekkelijk
gering is, in stand gehouden. Het busseltje dat volgens de
stedelijke bepaling, die voor de geheele Meijerij gold, niet
mocht worden weggenomen zoolang het lijk boven aarde stond,
werd ook nog steeds geplaatst, toen de overheid er niet meer
aan vast hield. Het schijnt dat de genoemde bepaling nooit
is ingetrokken geworden.
Waar de
busseltjes eerst uit stroo bestonden, daar werden ze allengs
sierlijker gemaakt en van bizondere kenteekenen voorzien en
dienden ten laatste alleen om aan de voorbijgangers kennis
te geven, dat zich in dit of dat huis een lijk bevond. Van
voorschrift werd het een gebruik, waaraan een zekere piëteit
niet vreemd was en daarom spijt het ons, dat het verdwenen
is. Trouwens men behoeft heusch niet preutsch te zijn om te
erkennen, dat het wel zijn goede zijde heeft om aan de
broosheid van dit leven herinnerd te worden.
Toen wij het
bovenstaande geschreven hadden, kwam ons het volgende
episteltje onder het oog, van iemand die Tilburg ongeveer in
1850 bezocht. Hij schrijft:
"Te Tilburg
en op verscheidene plaatsen in de provincie Noord-Brabant is
het gebruikelijk om op de stoep of op straat voor de deur
van het sterfhuis een bosje stroo te leggen en tegen
hetzelve schuins aangezet vijf of zeven plankjes, doorgaans
met een bruinroode kleur geverfd. Van overlang is deze
gewoonte hier algemeen in gebruik. Tot nog toe is het niet
gelukt er den oorsprong van op te sporen. Hetgeen wij er van
vernomen hebben is alleen dit, dat het in 's-Bosch zoude
verordend zijn, toen daar, vóór meer dan 200 jaren, een
zware pestziekte heerschte. Wij laten dus de aanleiding tot
den oorsprong, zoowel als het oorspronkelijk doel, geheel
aan zijne plaats, maar bekennen gaarne, dat de aanblik op
dit hier heerschend gebruik altijd iets treffends voor ons
had. Met eene stem, die tot in ons hart drong, scheen het
ons toe te roepen: Hic tendimus omnes. Dit is de weg van
alle vleesch."
Wij staan
dus niet alleen in ons oordeel, dat ook gedeeld werd, toen
het gebruik nog in volle glorie in practijk werd gebracht.
GERARD VAN
LEYBORGH
1. Niet
alleen Van Heurn, doch ook Hanewinkel en anderen.
2. In het
Provinciaal Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen te
's-Bosch werd reeds in 't jaar 1840 een teekening van het in
gebruik zijnde busseltje geplaatst. Deze teekening werd
vervaardigd door A. Nolthenius de Man, zoodat het authentiek
bewaard is. Wij kunnen een bezoek aan dit museum ten zeerste
aanbevelen.