Nieuwe
Tilburgsche Courant - zaterdag 27 februari 1932
Van oude
Tilburgsche gebruiken 3
Op een
jongstleden gehouden vergadering van den Tilburgschen
Korenbond trad een geleerde spreker op met het onderwerp "De
triomph van het leven". Deze bespreking had tot taak de
liturgie van de H. Mis voor de overledenen te behandelen en
ons nader te brengen tot de overtuiging, dat de dood voor
ons katholieken niet dat afschrikkelijke heeft als voor hen
die niet de hoop op de eeuwigheid hebben. Dit sluit niet uit
dat de nabestaanden het verlies zwaar, zelfs zeer zwaar
voelen en dit uit zich ook in de gebruiken bij de
lijkplechtigheden, maar veeleer moet ons een stimuleerenden
drang bevangen om door lijkplechtigheden den geliefden doode
ook aan gene zijde van het graf van onze toewijding te doen
genieten.
Hoe geheel
anders waren de lijkgebruiken bij de heidenen, bij de
Batavieren en zelfs nog bij de eerste christenen, want
gebruiken die zoo diep sinds eeuwen waren ingekankerd, waren
niet zoo spoedig veredeld en met de christelijke gedachte in
overeenstemming gebracht. Daar het bij de heidenen, althans
bij onze strijdlustige voorouders, in tijden van verdediging
der rechten en der vrijheid een eer was te sterven met het
zwaard in de vuist en een oneer een natuurlijken dood te
sterven, was de gedachte aan wraak bij de achterblijvenden
een gedachte, die de lijkplechtigheden beheerschte. Tevens
is in deze gebruiken te vinden den voorrang, die de
nabestaanden bij de lijkplechtigheden innamen. Die de
voorrouw had, was de eerst gerechtigde om wraak te eischen.
Alkemade
zegt hierover weder: Het begraven der lijken, voor 't
vaderland gesneuveld of door een gewelddadigen dood
gestorven, geschiedde onder de oude Hollanders en Friezen
aldus: Eerst werd gedaan een wettelijke, plechtige en
openbare voorbetuiging om wraak te zullen of te willen nemen
voor den dood of de manslag, dat wil zeggen het recht ten
uiterste te willen vervolgen en wraak te willen nemen zoo
over den dader als over deszelfs naaste bloedverwanten,
zelfs om den zelve straffeloos te mogen dooden. Daarop werd
het lijk aan den hoofdman of den vertegenwoordiger van het
gezag vertoond en aangeboden, want zulks werd noodzakelijk
vereischt, eerdat het zelve ter aarde mocht worden besteld.
Dit gedaan
zijnde werd het lijk uitgedragen en gevolgd of begeleid door
de bloedverwanten, buurlieden en vrienden en bekenden en
alsdan gebracht naar het kerspel waartoe het hoorde. Na de
opkomst van den katholieken godsdienst naar het geestelijk
gebied, waaronder hetzelve ter kerke behoorde. Aldaar
aangekomen werd het op het kerkhof gebracht en in het graf,
door de buren gemaakt en gedolven, nedergezet. Dan kwamen
alle naaste bloedverwanten in tegenwoordigheid van hen die
het lijk gevolgd hadden en de rouwstoet hadden uitgemaakt in
een groote ronde kring rondom het graf staan, waarna de
bloedwreker, dat is de allernaaste bloedverwant van
weerszijde, met een groot ontbloot zwaard naar voren trad en
tot aan het graf genaderd zijnde sloeg hij drie maal met het
zwaard op het graf en riep met luide en dringende stem:
"Wraak - wraak - wraak". Daarop werd het lijk met aarde
bedekt en de zandheuvel met bizondere kruisteekenen
voorzien. Die teekenen werden met de steel van de spade in
het losse zand gedrukt. Daarna vertrokken de bloedverwanten,
vrienden en bekenden, de eersten om hun wraakrecht te
volbrengen, de laatsten om als getuigen van alles kennis te
dragen. Daarbij moet nog worden aangemerkt, dat de
bloedverwanten van den gedoode den dader zoolang mochten
vervolgen, totdat een zoengeld was betaald in welke zoen de
vergoeding in penningen aan de bloedverwanten werden
toegewezen.
Dit zoengeld
nu wordt in de Tilburgsche lijkgebruiken op verhevener wijze
in beeld gebracht. De bloedverwanten, vrienden en kennissen
nl. maken in de kerk een laatste omgang en offeren hunne
zoenpenningen, waardoor op eenigerlei wijze, door de
geestelijkheid te bepalen, goede werken kunnen worden gedaan
om te strekken tot ontlasting van de pijnen des vagevuurs
voor den dierbaren overledene. Men ziet, dat ook dit geen
zinledig gebruik is, doch de belangstelling en liefde, welke
men voor den overledene koestert, zich ook in de
hoegrootheid van dit zoenoffer kan en ook moet uiten. Geen
wraak, wraak dus, zooals bij de heidenen, doch steeds de
doorvoering van den wil om zoo spoedig mogelijk de
verzoening hiernamaals tot stand te brengen.
Een gebruik
dat langzaam maar des te zekerder aan 't verdwijnen is, is
wel de deelname van de vrouwen aan de
begrafenisplechtigheden. De stereotype uitdrukking van den
aanzegger is: De heeren te zooveel uren aan het sterfhuis,
de dames te zooveel uren in de kerk. En het gebruik is
zoozeer aan 't verdwijnen, dat het de toeschouwers vreemd
voorkomt, wanneer de dames de begrafenis ook tot aan de
groeve op het kerkhof volgen. En toch is 't het einde van
een zeer oud en pieus gebruik.
Wanneer
Tacitus de gebruiken en zeden van de Batavieren beschrijft,
dan merkt hij op, dat bij onze voorouders ook de vrouwen de
mannen in den strijd volgden, niet alleen om getuige te zijn
van hunne moed, maar ook om hen aan te moedigen. Uit dien
hoofde was, en 'n aloude gewoonte is 't ook, dat de vrouwen
die alle voor- en tegenspoeden met de mannen deelden, ook
alle openbare plechtigheden bijwoonden. Deze gewoonte was er
onder 't heidendom en deze is ook gebleven tot in later
jaren, onder den christelijken godsdienst, om mede
tegenwoordig te zijn op de uitvaarten en begrafenissen.
Zooals de plechtige uitvaarten niet alleen openbare
betuigingen van droefheid en rouw zijn geweest, maar ook van
eene bereidwilligheid en aanbieding van wraak voor den dood
der overledenen en dat deze vrouwen zoowel als de mannen aan
al deze dingen mede deel wilden hebben en betuigen, zoo is
deze gewoonte ook van toepassing gebracht op de
tegenwoordigheid bij de begrafenissen.
Ten tijde
van Alkemade, dus in het begin van de 18de eeuw, was het
gebruik dat de vrouwen mede ter begrafenis gingen, reeds in
de steden aan 't verloopen, wat o.i. aan de verkoeling van
de katholieke gedachte, door de verkoeling ook van de poëzie
bij het protestantisme, te wijten is. En daarom merkt men
zoo op dat in genoemden tijd dit gebruik nog als een vast
gebruik is onderhouden en in practijk gebracht op 't
platteland, voornamelijk in Brabant en Limburg, waar het
koele protestantisme geen noemenswaardige wortel heeft
geschoten.
In onze
dagen echter gaan vele oude gebruiken schuil achter de
wolken van den nieuwen tijd, van een nieuwen tijd, die voor
zich de pretentie opeischt van verlicht te zijn. De gilden
ook hebben in vroeger eeuwen nog de toepasselijke poëzie van
het leven en ook van alles dat aan de dood herinnerde,
bewaard en gestimuleerd. Kaal en nuchter wordt het leven in
onze dagen, leeg de gedachte aan wat eens heerlijk was en
warm van belangstelling. Wij willen niet beweren, dat de
instelling van de gehuurde schreeuwers van vroeger het
summum van volmaaktheid was. En toch… de schreeuwer bij het
aanzeggen, zooals dat vroeger was, ook als opening van de
begrafenissen, het maakte indruk en bracht stemming en
wijding. Nu is 't een jachtend aanzeggen… en vergeten door
de jachtend aangezegden tot schade van een kostbaar iets,
het leven hiernamaals van de ziel van hem of haar voor wie
wij bidden, het spoedigst komen tot de triomph van het
leven. Zoo verstart de tijd. En verstarren de gebruiken
mede.
(wordt
vervolgd)
GERARD VAN
LEYBORGH