Nieuwe
Tilburgsche Courant - dinsdag 16 februari 1932
Van oude
Tilburgsche gebruiken 1
Een paar
jaar geleden had in den Tilburgschen Gemeenteraad een
eigenaardig debat plaats. Uit dat debat bleek, dat de Raad,
althans de overgroote meerderheid daarvan, niet wist dat in
het besproken geval een oud Tilburgsch gebruik in eere werd
gehouden, totdat het lid de Wijs zijne edelachtbare
collega's van de juiste toedracht der zaak op de hoogte
bracht. Wat was toch het geval? Een lid der achtbare
Tilburgsche familie Bronsgeest was in den Heer ontslapen en
zou 's morgens na de H. Mis in de kerk van 't Heike naar de
laatste rustplaats worden gebracht. Toen het lijk uit de
kerk werd gedragen en de lijkstoet zich in beweging zette,
had tegenover de kerk, vanuit een der ramen van het
voormalig gebouw waarin de heer Moors als directeur van 't
Armbestuur zetelde, eene uitdeeling van 'n groot aantal
brooden plaats.
De
gemeenteraadsleden, die niet juist wisten wat er gebeurde en
mogelijk ook verkeerd ingelicht kunnen zijn geworden,
brachten dit in den Raad ter sprake, omdat zij meenden, dat
deze uitdeeling op dat uur en tijdens het voorbijtrekken van
een begrafenisstoet niet geoorloofd was, althans
onstichtelijk kon zijn. Zij die echter goed wisten wat er
aan de hand was en die de practijk daarin zagen van een oud
Tilburgsch gebruik, zullen er echter geen aanstoot aan
genomen hebben, overtuigd als zij geweest zullen zijn, dat
dergelijke gebruiken zeer te roemen zijn en nog meer in
practijk gebracht moesten worden. Wethouder v. Oudenhoven
stelde de heeren na de gemaakte opmerkingen gerust en zegde
toe na te gaan of de uitoefening van het gebruik mogelijk
anders kon worden uitgeoefend. Vast stond echter, dat
niemand eenigen blaam trof, maar dat de familie Bronsgeest
alle waardeering toekomt voor hare pogingen om een oud
gebruik in stand te houden.
En welk is
dit gebruik? Het oude gebruik wil, dat wanneer iemand het
tijdelijke met het eeuwige verwisselt of beter gezegd ons
naar betere gewesten voorgaat, de familie (ofwel kan dit de
overledene bij uiterste wilsbeschikking bepaald hebben) aan
hen, die daarvoor in aanmerking willen komen en de
uitvaartdienst in de kerk bijwonen, een aantal brooden laat
uitdeelen, direct na afloop van de H. Mis. Als regel zullen
de armen hiervan gebruik maken. Als laatste daad wil de
overledene, dat uit zijn naam nog een goed werk verricht
wordt. Een zeer loffelijk gebruik, dat navolging verdient!
Zoo geschiedde het ook op den bewusten morgen.
Dit gebruik
is oud, zeer oud zelfs en niet slechts voor Tilburg alleen.
Het oudste bericht, dat ons over het uitdeelen van brooden
uit Tilburg bekend is, dateert uit het jaar 1827. Toen, zegt
het Kroniekje van de Lelie en de Beer, is op 15 Juni alhier
overleden Antonia Martina Johanna Maria del Fontaine,
huisvrouw van L.J. van Dooren (1). De lijkstatie die plaats
had op den 19den Juni was plechtig. Een rouwkoets had men
expresse uit Breda laten komen, waarmede het lijk naar de
kerk en het kerkhof werd gebracht. Paarden en koets waren
met zwart laken omhangen. Vier schreeuwers liepen naast de
koets. Er werd een lijkdienst met 4 priesters in de kerk van
't Heike gehouden en in de kerk van 't Goirke ook een
lijkmis. 1000 brooden werden aan de armen uitgedeeld, die in
den lijkdienst waren tegenwoordig geweest, 10 lijkdragers en
4 slippendragers waren er bij.
Een aantal
van 1000 brooden is een groot getal en men kan er uit
leeren, dat, wanneer ook in onze dagen dergelijke gebruiken
meer in eere zouden worden gehouden, armenzorg en
crisiscomité een flinken steun in den rug zouden hebben.
Werkelijk, wanneer de Christelijke naastenliefde beter in
practijk wordt gebracht, dan zou het er over 't algemeen in
de wereld anders uitzien. Instandhouding van genoemd gebruik
is dus alleszins aan te bevelen.
Niettegenstaande ons eerste bericht stamt uit het jaar 1827,
kunnen wij veilig aannemen, dat dit gebruik reeds eeuwen
bestaat, ja men kan het terugvoeren tot de 7de of 8ste eeuw,
toen de bewoners van Tilburg tot het Christendom waren
overgegaan. Gelijk heel veel gebruiken bij de christenen
ontleend zijn aan de gebruiken bij de heidenen in zwang, zoo
is ook het uitdeelen van brood aan de armen en het houden
van doodenmalen voor de familie van den afgestorvene aan de
gebruiken der heidenen ontleend. Met wijs beleid hebben de
priesters deze gebruiken voor de christenen omgewerkt en
geschikt gemaakt. Zoo lezen wij bij van Alkemade over 't
ceremonieel der begrafenissen (2).
Bij de
begrafenissen der ouden waren eenige tenten of keukens
opgeslagen, waarin de spijs voor de arme lieden tijdens de
uitvaart werd gereed gemaakt. Plinius noemt deze spijs
"Funerum fercula" en aldus is, naar getuigenis van St.
Augustinus, onder de christenen het gebruik gekomen om op de
uitvaart een zekere spijs, brood, vleesch en dergelijke
liefdegiften aan de armen uit te deelen. In latere tijden
hebben deze armen en vreemdelingen hunne lijk- en
zielgebeden voor de zielen der overledenen gedaan. In de
Oostersche kerken werd deze spijs aan den Bisschop gegeven,
die deze aan de behoeftigen en vreemdelingen uitdeelde. Ook
hielden de bloedverwanten op den begrafenisdag een lijk- of
doodenmaal. De oude volken geloofden zelfs, dat, wanneer
deze niet werd gehouden, de dooden niet gerust waren.
Deze
gebruiken zijn ook door de christenen overgenomen en door
hen nagevolgd, ten deele tot onderhouding van vriendschap en
verzetting van de droefheid onder de bloedverwanten, ten
deele ook opdat zij die van verre plaatsen waren gekomen,
niet hongerig naar huis zouden wederkeeren. Onze voorouders
waren in dit gebruik wel eens te overmatig geworden en zoo
moesten door de overheid dienaangaande belemmerende
bepalingen worden gemaakt. Zoo zegt een oude keur van de
stad Leiden uit het jaar 1400: "Item, tot wat tijden iemand
binnen Leiden sterft, 't zij jong of oud, daar zal niemand
bij die uitvaart blijven eten, dan de twee naaste buren, de
naaste erfgenamen, de vader, de moeder, de zusters, de
broeders van den doode, zij en niemand anders op verbeurte
van 3 pond elk, en daarboven zal ieder nog verbeuren drie
duizend steenen te verwerken aan de vestingwerken van de
stad." Alkemade zegt, dat dit gedaan werd om de
kostelijkheid van deze maaltijden wat in te toomen, want in
die tijden, waarin de koophandel zeer gering was, de winsten
klein en het geld schaars, werd de zuinigheid en
spaarzaamheid angstig in acht genomen (3). Het getal der
gasten en het aantal opgedischte schotels (gangen) werden
zooals bij ons tijdens den oorlog 1914-1918 zeer nauw
bepaald.
Guicciardini
zegt in zijn beschrijving van de Nederlanden, Antwerpen
1586, dat de uitvaarten kostelijk werden gehouden en er veel
aalmoezen aan de armen werden geschonken en nadat de doode
was begraven en de uitvaartdienst had plaats gehad, werd om
de droefheid te verdrijven eene kostelijke maaltijd gehouden
voor de naaste familieleden, buren en naaste vrienden, die
mede naar 't kerkhof waren gegaan. De anderen werd een kruik
wijn en een schotel gekookte rijst gezonden. Van Alkemade
zegt verder, dat het thuiszenden van wijn en gekookte rijst
nog in 't jaar 1713 gedaan werd. Door velen werd dit bij
uiterste wilsbeschikking bepaald.
Of het
gebruik van het geven van aalmoezen in onze dagen nog zeer
algemeen is, is aan schrijver dezes niet bekend; trouwens
met het geven van aalmoezen aan bizondere personen loopt men
niet te koop. Toch zijn hem nog wel recente gevallen bekend.
Het behoeft geen betoog, dat al deze gebruiken, het geven
van aalmoezen gedaan worden voor de zielerust van den
overledene. Het ter tafel nooden van hen, die van ver
gekomen waren, ligt geheel in de lijn van de daad van Jezus
zelf, toen deze getuigde dat zijn toehoorders van verre
waren gekomen en dus gespijzigd dienden te worden.
Een vorige
maal spraken wij over het gebruik van het busseltje, heden
behandelden wij het uitdeelen der brooden; dit geeft ons
aanleiding om nader terug te komen op eenige oude
Tilburgsche gebruiken van het doodenceremonieel, waarvan er
vele jammerlijk door onzen materialistischen en
nivelleerenden tijd verdrongen zijn. Men nivelleert en men
normaliseert doch het wordt er o.i. idealistisch noch
economisch beter op.
(Wordt
vervolgd)
GERARD VAN
LEYBORGH
1. Een der
voorouders van de oude fabrikantenfamilie Van Dooren.
2.
Ceremonieel en de plechtigheden der begrafenissen; door
Cornelis van Alkemade, Delft 1713.
3.
L'Histoire se répète ook in onze dagen, nu de koophandel
slecht gaat en de winsten klein zijn, is bezuiniging op vele
plaatsen eene hooge vereischte.