Inhoud Gevanel 4:
1928 08 25
16 De lotgevallen van één Vacantiedag
1928 12 28
17 Langs de straat - Na 'n vroege Kerstmis
1929 03 29
18 Langs de straat - "Hier Keinder vier òk Paosche!"
1929 07 20
19 'n Raadshistorie
1929 09 20
20 Langs de str…, neen in de bus - Marjen moeder, de zon
stao verkeerd!
Nieuwe
Tilburgsche Courant - zaterdag 25 augustus 1928
16 De
lotgevallen van één Vacantiedag
Zoodra de
maand Augustus hare intrede in het eeuwental gedaan heeft,
komt de zucht naar vacantie, naar eenige dagen van
geestontspanning sterk naar voren. De ambtenaren krijgen de
verleiding om het groote en samengesteld raderwerk in
langzamer tempo te laten loopen. Dat is nu niet om kwaad van
de ambtenaren te zeggen, want eenige verlangzaming (de
critici bespare mij hunne aanmerkingen omtrent dit woord)
van den gang van dit raderwerk is nu eenmaal onoverkomelijk,
door uitschuiven, inschuiven, verschuiven en overschuiven
van personeel. De fabrikant merkt de vacantiestemming in den
handel, daar ook in den handel het bovengenoemde schuiven
plaats vindt. Ja, de Engelsche handel suggereert zich op de
wereldvacantie een totaalinvloed te hebben en zegt: "This
being the Holiday Week, business has been almost at a
standstill." Wat zooveel zeggen wil als dat de zaken
heelemaal stil stonden, waarvan dan onze goede stad niet den
volledigen, althans goed bemerkelijken invloed heeft gezien,
en deze dan maar liever acht dagen verschuift om in de
terminologie van schuiven te blijven.
Hoe dit
verder zij, zij die met de pen omgaan, kunnen wel eens
vacantie nemen, doch komen juist dan nog minder tot 'n
"standstill" van de vlugge verandering van tafereelen die
aan hun oog voorbijrollen. Elke flikkering van het rollend
doek des levens en van het reizen brengt nieuwe indrukken en
gevalletjes, die hij als tipjes op z'n notitieboekje
plaatst, gedachtig aan den goeden raad van Schiller, die
gezegd heeft dat wanneer u iets invalt dit direct moet
worden opgeschreven en die er dan een algemeene wetenschap
aan toevoegt, dat men het ijzer moet smeden als het heet is.
Hoeveel smidsgasten aan de verkondiging van deze waarheid
als 'n koe aanstoot hebben genomen, zal ik maar aan
statistici overlaten. Enfin, ook Gevanel voelde den drang in
zich opkomen om zich een paar dagen vacantie ofwel
werkverafschuwingsdagen toe te eigenen, echte kalme dagen
zouden 't worden. Maar helaas, hoe valt alles anders uit dan
men denkt of het zich voorstelt.
De emotie
begon reeds aan 't station. 'n Dame, uit de spraak leidde ik
af dat 't er een was uit Tilburg's dorpenrij, trachtte den
controleur duidelijk te maken, dat 'n begeleidend meisje,
blijkbaar haar dochter, kop en schouder grooter, den
leeftijd van 10 jaar nog niet bereikt had en 't nog met 'n
kinderkaartje kon stellen. Je hebt zoo van die snelgroeiende
kinderen en 'n geboorteakte behoef je bij 't bestellen en
ontvangen der kaartjes niet te toonen; zij, de dame was
echter gewaarschuwd. Blijkbaar scheen de dame niet vast in
haar "schoenen" te staan, ofwel kon zij zich den juisten
geboortedatum van 't meisje niet meer herinneren, want nadat
een andere dame haar op den ernst van den toestand had
gewezen en, een hooge zaak waardig, haar duidelijk had
gemaakt, dat eventueele ontduiking een aanslag was op 't
geld der gemeenschap, want dat eventueele tekorten van de
Ned. Spoorwegen werden afgewenteld op de arme
belastingbetalers, begon 't mensch te rillen en te beven en
geraakte geheel overstuur, wat slechts ophield toen ik mij,
als Joris Goedbloed, beschikbaar stelde om dan nog maar 'n
half kaartje bij te halen, welk bedrag mij, ter oorzake van
haar gestoorde zenuwen, vergeten zou geworden zijn terug te
betalen, zoo ik niet daaraan, bij het eind van mijn
treinreis, en wel zeer eerbiedig en kieskeurig had
herinnerd.
De tweede
emotie onderging ik, toen ik, om spoedig na de treinreis het
punt van mijn verlangen te kunnen bereiken, gebruik wilde
maken van de "electrische tram". Dat ding leek mij niet zoo
geriefelijk ingericht als onze Brockway-bussen, want toen ik
eenmaal op 't tusschenbalkon zijnde naar binnen wilde gaan,
zou ik dit gevoelig ondervinden. Niet vermoedende dat om
binnen te gaan er nog een verhooging moest worden "genomen",
kwam ik door die onachtzaamheid te struikelen en door de
vaart van m'n haast holde ik, aldoor struikelende, tegen
eenige inzittenden, waarvan er één breekbare voorwerpen bij
zich bleek te hebben. In m'n verbijstering en aldoor m'n
scheenbeen betastende bood ik m'n excuses aan, die naar m'n
pijnlijke toestand werden teruggewezen, en wonder boven
wonder, de man met het pakje, waarin de breekbare inhoud,
maakte zich daarover heelemaal niet druk en smeet het
laconiek onder een der banken. Over zooveel nonchalance heb
ik mij den heelen dag verwonderd en geërgerd tevens, en
pijnigde nog steeds m'n arme hersens met de vraag wat de
inhoud van 't pakje geweest kan zijn, want ik heb het hooren
rinkelen als gebroken glaswerk of iets dergelijks.
Aan de
volgende halte ben ik maar uitgestapt om m'n in de war
gebrachte zenuwen onder 'n kleintje koffie tot bedaren te
brengen. Dies koos ik 'n rustig plekje op 't bordes van 'n
kalm restaurant. Daar ik, om de koffie ofwel de thee goed te
kunnen proeven, slechts heel weinig suiker gebruik, bleef 't
begeleidend bordje nog goed gevuld. Dit had de hebzucht van
een paar grootsteedsche "gamins" opgewekt en, terwijl ik
even naar binnen kijk om de tijd op te nemen, vallen twee
grijparmen op m'n arme suikerschaaltje aan. Doordat de eene
arm al vlugger wilde zijn dan de andere, was de druk op 't
tafeltje onevenredig, week dit opzij, beide jongens in zijn
val medesleepend. Op 't geweld kwam 'n zwartgejaste en
witgebefte ober aangeloopen. De beide jongens, 't gevaar
ziende, zetten het op een loopen. De grootste bleek mij
echter een hartelijke kerel te zijn, want eerlijk duwde hij,
na zelf 'n hapje te hebben genomen, den kleinste 't
overschot van de geroofde suiker in den mond. Vastbesloten
bij alle nog voorkomende situaties m'n kalmte te bewaren,
liet ik dit gevalletje langs me heen gaan en lette verder
niet op de vertoornde blikken van den ober.
Onder de
bedrijven door was het me ontgaan, hoe op den anderen hoek
van het terras een heel dunne dame met een nog spichtiger
heer hadden plaats genomen. Terwijl ik dit stel even van
terzijde opneem, komt 'n nieuw gezelschap m'n zoete rust
verstoren. 't Was een tamelijk luidruchtig gezelschap. De
papa gaf met hardroepende stem z'n jongens onderricht in de
wellevendheid en hoe zij zich in 't gezelschap volgens de
regelen der kunst hadden te gedragen. De mama, met hoogroode
kleur, puffend en schuddend, wees met drukke gebaren d'r
meisjes op de noodzakelijkheid om bij alle gelegenheden uit
de zon te blijven, vooral wanneer men zitten gaat, omdat dit
de teint ten zeerste schaadt. Opeens 'n uitroep. "Gunst
christenneziele, ben jij 't", en 't magere mevrouwtje en de
dikke matrone vallen elkaar om den hals, daarbij eenige
stoeltjes meedoogenloos op zijde duwend. 't Bleken, uit 't
nu volgend gesprek, twee vriendinnen te zijn, die elkaar na
't verlaten van 't pensionaat niet meer hadden weergezien,
doch elkaar, niettegenstaande de levensmetamorphose, direct
herkenden. De nu volgende levensroman zal ik den lezers maar
besparen; trouwens 't volgen daarvan interesseerde me bitter
weinig, zoodat ik om m'n verdere gemoedsrust te bewaren zoo
spoedig mogelijk eclipseerde.
De dag
verder doorgebracht bij een mijner kennissen verliep
tamelijk kleurloos, om in den avond opnieuw schokkende
gebeurtenissen te verschaffen. Ik had m'n vriend verzocht om
eenige oogenblikken van afzondering, omdat ik een paar
lumineuze gedachten aan 't papier moest toevertrouwen. De
kamer, waar m'n geesteskinderen 't dag… pardon 't avondlicht
zouden zien, was op de bovenverdieping langs de gracht
gelegen. Toen dan m'n paard met flinken sprong den top der
Parnassus wilde bereiken, klonk beneden me een helsche slag,
of dat hier of daar 'n gasontploffing had plaats gehad. 't
Gerinkel der gebroken ruiten had heel de buurt opgeschrikt
en ook ik was in 'n oogwenk de kamer uit gevlucht en stond
met één sprong over de trap de straat op, waar ik tegen 'n
bekend uitgever aanbotste en hem de gevoelige plaats zijner
eksteroogen aanwees.
Deze,
aanstonds de situatie begrijpend, wilde niet eens m'n
excuses aannemen, ga je gang hoor, was z'n welwillend
antwoord en tesamen vernamen we hoe de losbandige jeugd 't
al eenige avond op de onbewoonde benedenverdieping had
"geladen" en 't nu bekogelde… "Politie, mijnheer, die zie je
hier niet als je ze noodig hebt." Ik wees hem, in m'n kalmte
die ik trots alles bewaren wilde, op 't ongerijmde van z'n
betoog, omdat toch de jeugd, wanneer deze wat "uit wil
halen", het van te voren niet bij de politie gaat aangeven.
Dat doet men zelfs in Tilburg niet. Goed en wel weer boven,
bij m'n half in den steek gelaten geestesproduct, klonk er
'n plons in de gracht, 't deed me even opschrikken, denkende
aan mogelijke zelfmoord van 'n levensmoede. M'n vriend
stelde me echter gerust; 't gebeurt hier wel meer, dat 'n
dienstbode eenig gebroken materiaal wil verdonkeremanen en
de gracht, amice, die kan alles gebruiken. 't Was echter te
veel voor m'n zenuwen, scheurde 't beschreven papier aan
tweeduizend stukken en ging met m'n vriend een pintje bier
drinken. 's Morgens met den eerste trein ging ik verder.
Toen ik naar den trein ging, zag ik onderweg nog 'n heel bed
in de gracht drijven. M'n vriend had gelijk, de gracht is
goed voor alles. Bij ons heeft men alleen 'n onbebouwd
hoekje.
Gevanel
Nieuwe
Tilburgsche Courant - vrijdag 28 december 1928
17 Langs
de straat - Na 'n vroege Kerstmis
Klop, klop,
klop, drie ure…, 't oude gebruik, dat honderden jaren in
Tilburg bestaan heeft… 't Is niet meer. Wie is daarvan de
schuld? 't Is moeilijk te achterhalen. Is 't de vrees voor
'n schrammetje op 'n nieuw geverfde deur? Is 't 'n klacht
van 'n norsche buurman, jammerlijk uit z'n eersten slaap
gewekt? Is 't 'n vreemdeling, die in Tilburg z'n tenten
opsloeg? Is het 'n commissaris van Politie, die nieuwe
politieverordeningen verzon? Is 't de vrees voor mogelijke
misbruiken? We weten het niet, doch vinden 't alleen maar
jammer, dat het verdwenen is. Had er geen nieuwe keur op
verzonnen kunnen worden, tot behoud van 't oude?
Wat er van
zij, er komen gevolgen, zooals wij er gisteren een zagen. 't
Lijkt ongelooflijk, doch is desondanks niet minder waar.
Heeft de man het niet aangedurfd in bed te stappen, teneinde
zich niet te verslapen? Want het bezoeken der nachtmis is
zoo'n schoon gebruik en velen hebben geen Kerstmis gevierd,
zoo zij deze niet hebben bijgewoond. Had de man geen wekker,
of vertrouwde hij niet op hem, die hem den privédienst van
klopper zou bewijzen? Ook dit weten wij niet, doch alleen
wat wij op den 1sten Kerstdag des morgens te elf uur zagen.
't Was 'n
regenachtige Kerstmorgen, heelemaal geen temperature allures
voor zulk een hoogen dag, die volgens de traditie moet
schuil gaan achter de zacht donsende vlokken van de
maagdelijk witte sneeuw, waar de stappen der vroege
kerkgangers moeten wegsterven in 't sneeuwtapijt, waar
nieuwe vlokken weer nieuwe sporen onzichtbaar maken. 't
Heuvelplein is 'n schril contrast met bovengeteekende
schildering. Miezerig valt een fijne regen, overdekt het
steenplaveit met duizenden plasjes, die 'n ergernis voor de
betreders vormen. Opeens wordt ons oog getroffen door 'n
persoon in de omgeving van de oude linde, die te treuren
staat over verdwenen heerlijkheid. Treurt de man mede en
neigt hij daarom meewarig het hoofd? We treden nader, ook
anderen heeft dit tafereel getrokken en komen dichterbij. De
man staat stil…, neen, langzaam zweeft z'n lichaam naar
voren, dan weder achterwaarts. Stil komen we voor hem,
trachten hem in het gelaat te zien. Werkelijk, hij staat te
slapen. De pijp valt hem uit den mond. Geen nood, 't stoort
niet z'n zoete rust.
Daar klinkt
plotseling achter ons: "Klop, klop, klop… drie ure!" De man
schrikt op, gooit z'n hoofd, dat eerst zachtkens neigde in
den nek. Herinnert zich den ouden roep en mogelijk 'n schoon
vervlogen leven uit z'n jeugd, toen die roep 'n teeken was
tot bijwoning van een onzer schoonste kerkdiensten. Niet het
"Reveillon", zooals de hedendaagsche genotmaatschappij dat
noemt, doch de ontwaking uit den klemmenden demondienst,
naar nieuw geluk, nieuwe vrede, de heilige Kerstvrede.
Maakte dat indruk op den man? Goed wakker, met fieren tred
verliet hij het Heuvelplein, nu wist hij zeker, dat het
Kerstmis was. "Ik wies wel hoe gum wakker maoke most," sprak
de roeper van zoo juist, "hij's bepolt nie naor bed gewist."
't Standje is ten einde; 't weder miezert verder, treurende
Kerstdagen.
Tilburg, 2de
Kerstdag 1928.
Gevanel
Nieuwe
Tilburgsche Courant - vrijdag 29 maart 1929
18 Langs
de straat - "Hier keinder, vier ók Paosche!"
't Is een
oud gebruik, een oud gebruik dat als een opdringend
tafereeltje in steeds nieuwe omlijsting wordt gebracht. Ook
is 't 'n oud gebruik, dat 'n mogelijk nog ander gebruikje
naar achteren dringt. 't Is 'n oud gebruik dat wordt in eere
gehouden, met steeds vermeerderend enthousiasme door de
slagers, in vroeger glorierijke gildejaren met veel entrain
de "Vleeschhouwers" genoemd. En 't gebruik? Op den avond van
Witten Donderdag, wanneer, althans zoo was het vroeger, men
aan den vooravond stond van twee vastendagen, die de kroon
van zelfpijniging en zelfkastijding op de 40-daagsche vasten
zouden zetten, dan etaleeren de slagers in hunne winkels in
meer moderne vitrines alles wat maar den eetlust kan
opwekken en in zoo luxueuze mate dat zelfs de meest verharde
vegetariër ontrouw aan z'n duren eed zou worden.
De laatste
jaren komt echter naast de natuurlijke aanprijzing van
hammen, van zijen spek, knusse varkenskopjes en -pootjes,
ook de kunst de innerlijke waarde nog vermeerderen. Ook in
dit vak haalt men diploma's in 't garneeren, en met
kunstmiddelen van kleur, vorm en schittering worden de
bereide spijzen in dier mate aangeprezen, dat zelfs de meest
verstarde vegetariër, naast het verzaken van z'n eed, nog 'n
vurig propagandist voor de overdaad zou worden. Zoo liep ik
te peinzen, door de zomersch en druk aandoende straten;
naast de versiering ook 'n extra verlichting in de vitrines,
voor welker ramen de nieuwsgierigen zich mengen met
uitroepen van verbazing, van goedkeuring en hulde voor hen,
die dat alles zouden kunnen omglooren met 'n waas van
heerlijkheid en genotsopwekking.
Voor 'n
winkel verdringen zich een paar kleuters, twee jongens van
een jaar of 6-7, in gedweeë houding, de haren blond en
bleeke gezichten, de kleederen in grove ruiten, flets en
onsmakelijk. Daarbij een meisje, naar schatting 'n paar jaar
ouder, met donkere omlaag hangende haren, rood bolle wangen,
waarboven 'n paar doordringende oogen, van 't Mussolini- of
Zigeuner-type, vrij en frank de wereld in starend "sans
gêne" maar ook "sans reproche". Ook hun heeft al dat lekkers
belang ingeboezemd en hebbend spreiden zij in stervorming de
vingers tegen de glimmende en doorglanzende ruiten, drukken
zij hun neus tot beter zien en omvatten.
Nauwlettend
speur ik naar die kleinen en tracht den aard van hun
zielstrillingen en hartverlangens te ontleeden. Wat 'n
contrast die natuurkinderen en die opgesmukte spijzen met
kunst en kleur en schittering. Doch niet alleen mij treft
dit gebeuren, aan den hoek bij 't raam zie ik 'n heer,
oogenschijnend belangstellend doch met onbestemde blikken,
zoekend ter zijde. Ik wandel verder, tot 'n andere
uitstalling. Na 'n poos 't zelfde tafereel. Plots dringt 'n
man terzijde. Ik herken den zoo juist geschetste en
plotseling klinkt het gedempt: "Hier keinder, vier ók
Paosche." De kinderen ietwat onthutst, doch direct
begrijpend: "En is dèt 't zelfde?", wijzend naar de
garneering vol kleur, kunst en schittering. Doch geen
antwoord meer, de heer is weg, het snelle gebeuren en
verbazing baande hem zelf 'n weg, ongemerkt. Waarheen?
Mogelijk naar huis, waar 'n jubelklank de vastenpijniging
van de aanstaande twee dagen zal overzweven.
Gevanel
Nieuwe
Tilburgsche Courant - zaterdag 20 juli 1929
19 'n
Raadshistorie
"Er is niets
nieuws onder de zon." 't Is een oud spreekwoord, dat immer
waar blijft. Echt Hollandsch! "Alte Haüser mit neue Fenster"
of "Es ist eine alte Geschichte, welche immer neu bleibt"
zegt de Duitscher. Zoo is 't ook met de verkiezingen in 't
algemeen en met de bemerkingen op den Raad in 't bizonder.
Wat streed men in Rome's glorietijd al niet om de plaats der
Volkstribunen. Dat was reeds voor 2000 jaar.
Voor Tilburg
willen we nog wat later gaan, 't jaar 1868 na Chr. geb. Zoo
lezen we in de Tilburger Bode (1) van 2 mei 1868:
"Zondag e.k.
3 Mei zal ten huize van M. van Blerk (de grootvader van den
tegenwoordigen koffiehuishouder Jos van Blerk,
Gasthuisstraat) eene groote kiesvereeniging plaats hebben.
Al de kiezers van geheel ons district worden er verwacht
teneinde candidaten te kiezen voor de Provinciale Staten ter
vervanging der aftredende h.h. Mutsaers en Suys, die
verlangen niet meer in aanmerking te komen."
In hetzelfde
nummer stond de volgende opzienbarende advertentie:
Kiesvereeniging "Openbaarheid" te Tilburg
Vergadering op Maandag 4 Mei des avonds 8 ure
Harmoniezaal op den Heuvel
Elk bevoegd
kiezer kan aan deze vereeniging deelnemen, zich
onderwerpende aan derzelver reglementaire bepalingen.
Onderwerp:
Candidaten stellen voor de Provinciale Staten.
I.A. Verbunt, Voorzitter
Frans de Wijs, Secretaris
Men had dus
in die dagen ook al stroomingen, wat men in onze dagen
"studieclubs" zou noemen.
Doch nu ter
zake op onze Raadshistorie, waaraan wij bovenstaande ter
illustreering van de vroegere toestanden vooraf lieten gaan.
De N.K. Harmonie zou in 1868 haar 25-jarig bestaan vieren en
vroeg bij monde van het raadslid I. Verbunt eene subsidie
van 600 gld., waarop later de voorzitter mededeelde, dat wel
op 500 gld. gerekend zou kunnen worden. Nadat de raad nog
eenige zaken afdeed, zeide de voorzitter dat de Raad thans
een puntje met "gesloten deuren" gaat behandelen en het
publiek wordt uitgeleide gedaan. In onze dagen ook houdt het
publiek niet van dergelijke geheimzinnigheidjes, maar erger
nog het publiek van toen zocht er nog wat anders over.
Het
courantenverslag van 1868 zegt o.a. ('t ging over de
subsidie aan de N.K. Harmonie):
De
voorlezing der notulen hebben ons nogmaals een dier
kleingeestige middelen doen ontdekken, waarvan ons dagelijks
bestuur zoo gretig gebruik maakt om de onderhandelingen van
den gemeenteraad zoo veel mogelijk met gesloten deuren te
doen plaats hebben en aldus het verhandelde aan de kennis
van het publiek te onttrekken. De spitsvondige voorzitter
heeft in deze laatste vergadering nogmaals gebruik gemaakt
van dezen list om zich van "het lastige en nieuwsgierige
publiek" te ontdoen. In het midden der zitting kondigt hij
aan thans een puntje met gesloten deuren te gaan behandelen
en de aanwezige publieke personen, die niet verkozen daar
tijd bij tijd aan de deur te staan wachten tot dat puntje
zou afgehandeld zijn en het hun wederom vergund zou zijn de
zaal binnen te treden om er het overige der behandelingen
bij te wonen, hebben getoond, dat zij niet verkozen tot
gekken te dienen van den voorzitter en zijn huiswaarts
gegaan. In strijd ook met het artikel nam de heer Verbunt
deel in de debatten, welke over het door hem als president
der Harmonie ingediend adres in de laatste vergadering
plaats hebben.
Verre zij
van ons, aldus zegt de Tilburger Bode dan, van over
nietigheden te willen chicaneeren, maar als publiek orgaan
moeten wij de ingezetenen op de hoogte houden van de wijze
waarop hunne belangen door den gemeenteraad behartigd
worden.
De N.K.
Harmonie kreeg de subsidie, doch wij zien hier, dat het
vroeger ook geen "botertje tot den boom" was en het publiek
altijd voelen bleef verschillen, zooals het dat nu ook nog
doet. 'n Oude Raadshistorie. "Alte Haüser mit neue Fenster."
Gevanel
1. Uitgave
E.A. Gowie, Tilburg.
Naschrift
Ook de
overwegkwestie is niet van den laatsten dam. De fundamenten
van een huis in de Gasthuisstraat bleven een jaar
onafgewerkt, omdat tenslotte de eigenaar liever geen last
had van den overweg en in die Stationstraat nieuwe
fundamenten voor zijn huis liet plaatsen. In de 70'er jaren
deed reeds het raadslid Chr. de Wijs het voorstel om de
overwegkwestie met een wip op te lossen. (Badineerend
gezegd.)
't Zal ook
een oude raadshistorie blijven!
Nieuwe
Tilburgsche Courant - vrijdag 20 september 1929
20 Langs
de stra…, neen in de bus
Marjen moeder, de zon
stao verkeerd!
We schreven
Zaterdag 14 September, de zon, die in dit verhaaltje zoo'n
groote rol speelt, wees trots zomer- en wintertijd met
onverwoestbare kalmte 6 uur aan. Het meerendeel der
"verstandige lieden" hadden 't horloge op 7 uur staan. Met
bekwamen spoed hottelt de Brockway-bus, met eenige
passagiers nog, z'n eindpunt Heikant tegemoet. 't Was "gin
Pirkes-bus", want om dien tijd zijn de pelgrims naar de
Petrus Donders-kapel zeldzaam geworden. Rangggg… de bus
staat stil, de overweg… pardon de brug van 't kanaal is
gesloten. Tok, tok, tok…, daar nadert van de richting
Rauwbraken 'n motorboot van tamelijk groote afmetingen,
langzaam schuift het logge vaartuig over 't water, langzaam
maar zeker nadert het de geopende brug, waar het aantal
wachtende fietsers en wandelaars zich begint op te hoopen.
Boven het vaartuig straalt in vollen glans de zon als 'n
grooten roode bal met iets van violet, waarin men naar
wellust diep schouwen kan; 't onloochenbaar kenteeken voor
'n schoonen nazomerzondag.
Opeens 'n
kreet. "Marjen moeder, kèk is, de zon stao verkeerd." "Och
jong, dè zal toch wel niet!" Ik word opmerkzaam. "Jawel
moeder, de zon gao toch onder in 't Westen; den Haaikaant is
't Noorden, de stad 't Zuie en de Stinove van Claose is 't
Oste, de frater hee 't zelf gezee en naa goa tie in 't Oste
onder, waan't is aovend." Zoo ratelt 't jong door, z'n
astronomische kennis als des fraters loon voor 't genoten
onderwijs ten toon spreidend. En werkelijk, een paar der
inzittenden willen 't jong gelijk geven tot opeens een der
inzittenden zich omdraait en op de "Dongensche brug" wijst,
waar dezelfde zon in 't zelfde diepe rood te glorieeren
staat. "Mar dan hèm er twee", roept 't jong dat zich niet
gauw gewonnen geeft.
De brug gaat
open, de bus dringt zich opstuwend duwend door de menigte,
de passagiers verlustigen zich in 't zeldzame tafereel. De
ware zon in 't Westen blijft de bus naar 't Noorden wijzen,
't spiegelbeeld verdwijnt, neen behoeft niet te verdwijnen,
doch de ware eenige zon houdt op zich te spiegelen in 't
spiegelglas der Brockway-bus, omdat zij zelf verdwijnt
achter de Heikantsche huizen. "Mar dè is toch 't schònste
wèk nog ooit gezien heb", roept 't jong. Bij 't Wit Pèrdje
is de laatste passagier in 't groote wereldkluwen verdwenen.
De zomerzon blijft schijnen. Haar glanzen sterven niet.
Gevanel