Inhoud Gevanel 3:
1928 01 21
11 Langs de straat - Radioleed
1928 02 11
12 Tilburg in 't donker
1928 02 22
13 Langs de straat - Hoe komt het hier verzeild
1928 07 02
14 'n Straatidylle - Gao naa gaa!
1928 07 21
15 Die arme Snol, die arme dichter - 'n Verheffend(?)
staaltje van radiogenot
Nieuwe
Tilburgsche Courant - zaterdag 21 januari 1928
11 Langs
de straat - Radioleed
Kalm is de
avond, de wind uit Zuid-Westelijke richting brengt iets
vochtigs, 'n klein beetje naargeestigheid, een melancholieke
stemming. Twee vrienden of liever vriendjes tusschen de 19
en de 21, met melancholieken aanleg, gevoed door de
avondstemming, wandelen langs Tilburg's straten, bij
geavanceerden avond, zoo dorpsch-stil, overwegend 's levens
kansen, geluk of pijnlijk doende gelatenheid. De straat is
verlaten, 'n enkele boodschapdoener spoedt zich haastig huis
toe. Daar klinkt het door een der passeerend-ontmoetende
ramen. Achtung! Achtung! 't Tweetal schrikt op door de
dringende stem, in vertwijfelend timbre. Achtung! Achtung!
"Hé, Piet," zegt d'een, "hoor, 't is radio, laa'n w'is
luistere." Achtung! Ik ben marconist van de Neria op die en
die lengte en breedte en zendt het volgend radiogram door
van de Euphrosine, dat op die en die lengte en breedte in
nood verkeert en niet sterk genoeg kan uitzenden om alle
schepen te bereiken. (Ten gerieve vertalen we hier het
radiogram.)
Achtung!
Achtung! De vrienden zijn geheel oor. "Verschrikkelijk Piet,
een schip in nood en daar zit je in je fauteuil naar te
luisteren, zonder dat je hulp kunt bieden." Onduidelijk
klinkt het in de verte. Een ketel is gesprongen, door het
helpende schip sterk herhaald: Een ketel is gesprongen! We
hebben gewonden aan boord! Help spoedig! Vertwijfelend
knijpen de vrienden elkaar in de armen. "Konden wij maar
helpen, verschrikkelijk. Vermaledijde wetenschap, die 't
menschdom zoo kan doen lijden, zonder nut, zonder doel." De
vrienden doen uitroepen in hunne teergevoeligheid, die even
onnadenkend als nutteloos zijn. Daar dondert de radio voort:
Het water dringt het ruim binnen! Help, we gaan naar den
kelder! God, hebbe onze zielen. 't Hulpgeroep, de
vertwijfelde angstkreten ontvallen uit de loudspeaker, het
gegil der stoomfluiten snijdt de luisterende vrienden door
de ziel. Zij lijden verschrikkelijke angsten.
Ten gerieve
vertalen wij hier het radiogram. 't Gesteun en gestriem der
machines vermeerderen nog den ijsenlijke toestand. De
vrienden raken geheel overstuur, sterven van medevoelend
leed zouden ze, handenwringend slaken zij een gebed voor de
met den dood worstelende schipbreukelingen. Wat kan de radio
toch verbreiden over 't wereldruim, mits 't toestel juist op
dat moment is ingesteld! Zich zelven niet meer meester,
bellen zij aan, dringend, stormen de gang door, de kamer
binnen en willen biddend met hen die luisterden en
ongetwijfeld de stervenden gedenken. Verschrikt zien de
huisgenoten de verwilderde blikken der indringers. Daar
klinkt de stem uit de radio. Achtung! Achtung! Hier is
Köningswüsterhausen. U hoorde zoo juist de 2de acte van het
drama: "'t Schip in nood" van Hans Worst. Hierna dansmuziek
tot 12 uur. Als bij tooverslag veranderen de gelaatstrekken
der melancholieke vrienden, verlegen stamelen zij woorden
van ja… het was een hopeloos geval. De familie echter
begrijpt het, de vrienden komen thuis en menige lach
weerklinkt bij 't bespreken van 't looze radioleed. De
stille straat droomt verder.
Gevanel
Nieuwe
Tilburgsche Courant - zaterdag 11 februari 1928
12
Tilburg in 't donker
Den geheelen
avond reeds had de radio gehaperd, gekraakt als ware 't in
de hondsdagen. De schoone zangerige melodie uit Thais leek
met prikkeldraad omweven. De sterke zender uit Stockholm was
even ongenietbaar als voor eenige dagen als 'n schat van
melodie. Zoo sukkelen we door tot ongeveer half negen.
Buiten woedt de storm, de regenvlagen kletteren tegen de
ruiten. Een unheimisch gevoel bekruipt ons. Daar vermindert
plotseling het electrisch licht, 't wordt minder en minder
om plotseling na eene minne opflikkering geheel uit te
dooven. Dra worden de kaarsen aangestoken; ja, de kaarsen,
die lange jaren reeds als sieraad aan de piano hadden dienst
gedaan, doch wreedaardig waren veronachtzaamd sinds 'n
bureaulamp hunne taak had overgenomen. Ze wilden in 't eerst
niet vlot branden, als protesteerende tegen 't onrecht aan
hunne ouderdom als uitvinding betoond. De hond kruipt
onrustig in een hoek der kamer. Het wordt buiten 'n orkaan;
de bliksem doorklieft de donkere luchten, gevolgd door
krakende donderslagen. De regen vermengd met sneeuw en hagel
plast en geeselt muur en straat.
De Heuvel,
de Heuvelstraat, Willem II-straat, ja heel Tilburg zucht in
't duister, nog verdonkerd door de van wolken zwangere
lucht. De auto's ritsen langs de straten, met volle lichten
aanrennende als 'n trein met vurige oogen snellend uit de
duistere verte. Schuw en vreezend wijken de wandelaars uit.
Op den Heuvel toeten de claxonnen, de autobussen, voor hotel
Riche staan de auto's met groote lichten en werpen hun
scherpe stralenbundels tot partijen van licht en donker. De
winkels hebben dra hunne vitrines met kaarsen verlicht, op
sigarenkistjes, tusschen hun augurkjes en de eerste
blommetjes. 'n Enkele winkel op den Heuvel, van
achterlijkheid beticht, praalt met hoogopgestoken gaslicht
en werpt zijn vroolijken schijn naar buiten.
In de café's
rondom de stamtafel, verlicht met kaarsjes en
waxinelichtjes, zoekt men naar de reden van 't onheil. "De
machine is kapot", oppert de een. "De zekeringen zijn
doorgeslagen", meent de ander. "Bende bed……," zegt weer 'n
ander, "de bliksem is er ingeslagen." "Vraag 't even aan de
telefoon", meent een vierde. De telefoon echter zwijgt in
alle toonaarden; de bediening zit bepaald ook in 't donker.
'n Enkele caféhouder, door ondervinding wijs geworden, heeft
z'n buffet met gaslicht voorzien en heeft daar althans licht
genoeg voor 't laatje.
Buiten wordt
't wat lichter; de donkere wolken drijven weg; 't wordt 'n
morgenstemming als op 'n vroege, doch natte Meidag. Zoo
duurt 't 'n half uurtje. Men weet, doch wordt niet wijzer.
Daar opeens, flap. De heele stad schittert weer in 't volle
licht. De enkele zijstraatjes, zoo juist nog primeerend door
hun oude gasverlichting, vallen weer terug in verlaten
aandacht. De pret was uit. Op 'n zilveren bruiloft kon
echter, na deze stagnatie, de pret weer opnieuw beginnen.
Gevanel
Nieuwe
Tilburgsche Courant - woensdag 22 februari 1928
13 Langs
de straat - Hoe komt het hier verzeild
Plaats van
handeling Heuvelstraat; 'n publieke verkooping. 't
Schitterende Februari-voorjaarsweer had velen naar buiten
gedreven. 't Was een van die dagen, zooals er volgens de
overlevering in Februari op z'n minst drie moeten zijn. Wat
is 'n mooier tijdverpoozing dan 'n publieke verkooping. 't
Is 'n menschelijk zwak, dat men zoo gaarne blikken slaat in
anderer rommelzooi. En daarbij, wat voor rariteiten zal men
er vinden. Ditmaal had de verkooping nog 'n grooter
bekoring, 't zou geschieden in een van die groote tuinen,
midden in de stad. Tuinen, waarin 't oude Tilburg fluistert
van z'n geheimnisvolle geschiedenis. Tuinen, die langzaam
maar zeker gaan verdwijnen, om plaats te geven voor nieuwe
gebouwen, eng, doch vol nieuwerwetsch gerief.
"Wie biedt
er geld voor!" Geen geluid, geen antwoord. "Is 't niets
waard!" De afslager wijst op 'n boeltje! 'n Kaveling oud
hout, 't kappen bijna niet waard. Daar klinkt 'n stem: "'n
Dubbeltje." "Vijftien cents." "Twintig cents." "'n Kwartje."
Zoo gaat het hooger en hooger, totdat het op twee gulden
vijftig komt. De bezoekers komen op 't hooren van die hooge
som voor wat rommelhout aangeloopen; de kring rondom den
afslager wordt grooter en nauwer. "Drie gulden!" "Drie
gulden eenmaal, drie gulden andermaal." 'n Kleine pauze, de
afslager kijkt rond. "Kom, niet bang jongens!" "Drie en een
kwart." "Drie en een half." "Waar komt die waarde vandaan",
roept men. "Dat legt onder 't hout", roept de afslager. Nog
dichter wordt de kring. Men gaat op de teenen staan, men
tracht tusschen 't publiek naar het rommelzootje te turen,
om toch het geheimzinnige te kunnen doorgronden.
"Vier
gulden!" "Vijf gulden!" "Zes gulden!" "Zijn ze nu mesjokke?"
roept men. De afslager lacht eens en vuurt de bieders aan.
Daar heeft het iemand uit het publiek gesnopen. "'t Gaat om
die steenen", roept hij triompheerend. "Steenen?" "Die vol
slijk daar. Bah, wat vieze dingen." De afslager blijft
aanvuren. De partijen bieden halsstarrig. 't Publiek vol
spanning; dat is het pittige van die verkoopingen. Sensatie
zoekt men; men vindt het nu. Zoo gaat het tot 15 gulden toe,
en dat voor een hoopje hout en drie vieze steenen, waarlangs
de slakken schuiven. Men snapt er niets van. "Eenmaal,
andermaal", voor den derden maal.
Nieuwsgierig
worden de steenen bekeken, omgedraaid en daar ziet men een
tamelijk gave gevelsteen, vertoonende drie burchttorens, de
middelste torst een ladder, tegen de twee andere iets
kleiner; een ridder met 'n klopper de poort bewerkende,
daaronder in flinke letters "Kloppenburg", de twee andere
steenen vermelden "Anno-1666". Van Lennep en Tergouw geven
veel wetenswaardigheden omtrent de gevelsteenen uit de 16e
en 17e eeuw. Niets omtrent Tilburg. Hoe komt zoo'n steen van
Amsterdamsche herkomst hier verzeild? De steen ging in
antiquair's handen over.
Gevanel
Nieuwe
Tilburgsche Courant - maandag 2 juli 1928
14 'n
Straatidylle - Gao naa gaa!
De
Heuvelstraat, 't terrein van zenuwachtige bedrijvigheid,
zwiemende autobussen, klepperend en klapperend door de
motoren, geregeld naar wetenschappelijke bedrijfseconomie,
kromwegende fietsen van bakkers- en slagersjoggies,
spoedende menschen in de middaguren, is rondom 5 uur het
tooneel van latente inzinking. De meeste winkelende dames
hebben dan thuis d'r gewichtige besognes voor de thuiskomst
van man- of broerlief. De autobussen zwiemen en klepperen
met verminderde vaart, alleen zichzoekende vijf- en
zestigers en rentelevende werkers schuifelen langzaam door
de straat. Bij eventueel publieke verkoopingen vermindert de
belangstelling gaandeweg. Ook nu. Er hangt een matte,
lustelooze stemming in de straat, nog vermeerderd door de
zomerwarmte, die op dit uur het zoele hoogtepunt bereikt.
Alleen de ouderwetsche zweeper, die dommelend voortsjokt
langs het dommelend kolenkargespan, ontbreekt aan het
tafereel.
Op zeker
punt in de Heuvelstraat blijkt iets meer vertier, 'n
verkooping. Schor klinkt de stem van den afhanger. "Eenmaal,
voor de tweede maal, voor den derde maal! Geluk er mee!" Wie
biedt er geld voor, wat is 't waard? 'n Kleine pauze. De
schorre stem heeft smeering noodig, 'n heele dag reeds het
krachtig roepen in de ruimte. En meteen verhuist 'n ledig
bierfleschje naar 't rijtje op de sponning van 't
bovenlicht. De vijfde reeds. De afroeper behoudt,
niettegenstaande het eentonig gedoe, z'n goed humeur. 'n
Tafelkleed gaat in de hoogte! "Wie biedt er geld voor, je
kunt 't ook voor dambord gebruiken. Stilte heeren! De dames
kunnen d'r maalderij niet houden. Hoeft ook niet, bieden
maar. Juffrouw afstappen hier! Je belemmert m'n zaak!"
Werktuigelijk stapt de fietsende dame af. De politieagent,
die van stadswege het verkeer op die plaats in de gaten moet
houden, glundert.
De afroeper
maakt geintjes, tracht de lustelooze stemming wat op te
beuren, de omstaanders geinen mede. Daar gaat 'n
waterketeltje de hoogte in, met als steunprijs een
theepotje. "Wie biedt er geld voor!" Hoog gaat het keteltje
naar boven, hebbend nageoogd door 'n burgervrouwtje in
zwarte jak en geruite schort, de haren strak over 't hoofd,
naar achteren eindigend in 'n dot met gekruiste haarspelden.
De afroeper keert zich, het keteltje verplaatst zijn
zwaartepunt, wendt zich om het hengsel, uit de tuit ontwelt
'n lichtende en sprankelende waterstraal en komt boven op 't
vrouwtje terecht. "Gao naa gaa!" en met een duw tegen den
afroeper, die wankelt op de tafel, doch met z'n goed humeur
ook z'n evenwicht bewaart. "Pardon juffrouw" en meteen 'n
nieuwe waterstraal, die tusschen het overige publiek, dat
uiteenspringt, terecht komt. "Te weinig koffie gezet" en
voort gaat het hoogsel, eenmaal, andermaal, voor de derde
maal. Voor 'n kwartje is het vrouwtje met d'r zwarte jak en
geruite schort de gelukkige eigenaar. 't Was 't laatste
bedrijf. "Betalen, hier binnen betalen!" Het publiek
verspreidt zich lachend en verder dommelt de Heuvelstraat,
om na zessen weder het tooneel van groote bedrijvigheid te
worden.
Gevanel
Nieuwe
Tilburgsche Courant - zaterdag 21 juli 1928
15 Die
arme Snol, die arme dichter
'n
Verheffend(?) staaltje van radiogenot
't Was
Woensdagavond. Hilversum zond het Kurhaus-concert van
Scheveningen uit, 'n pianosolo met begeleiding van orkest;
het orkest speelde symphoniemuziek van Schuman e.a.
Werkelijk mooi. Maar, zooals gewoonlijk, was er 'n pauze van
'n 20 minuten. En om nu te verhinderen dat je eens op kunt
staan om uit de plooi te gaan, kondigt de omroeper aan dat
tijdens de pauze 'n zekere mijnheer eenige verzen zal
zeggen, van 'n dichter van 'n zeker groen blad te Amsterdam
uitgegeven.
Vooraf zei
die mijnheer, dat de dichtbundels van die groene
Amsterdamsch blad-dichter toch zoo mooi zijn. Zoo leuk, zoo
aardig, zoo pittig en vol humor, zonder iemand te kwetsen.
Bovendien kon die dichter zoo echt teergevoelig en vol
weedom zijn. Daarvan zou hij een staaltje geven en
declameerde een gedicht, dat de dichter aan zijn dooie hond
had gewijd. Werkelijk, hij schijnt allemachtig van die dooie
hond te hebben gehouden; 't was zielsontroerend te hooren
van die groote liefdeklanken. Vondel kan het verlies van
zijn eigen vrouw niet dieper betreurd hebben.
Tot slot van
het liedje hoorden we, dat de dichter verklaarde, dat als
hij sterven zou, dan toch nog liever bij zijn dooie hond in
de hel dan zonder zijn dooie hond in den hemel ware. De
hondenliefde gaat ver. Vondel heeft in zijn tijd de
begrafenis van 'n hond in Leiden gehekeld. Wat zou hij 't
doen over zulk radio-verheffends.
Gevanel