Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 25 mei 1935
Naar
Tilburg's schoone omstreken 1
Hilvarenbeek - Esbeek
De schoone lentemaand, zooals de dichters de Meimaand uit
hun opwellend hart bezingen, hebben we dit jaar nog niet
gekend. De seringen hebben niet die weelde gekend als
anders, de zoele avonden zijn nog niet gevuld geweest met
hun zware geuren; de rozenstruiken staan nog schriel in 't
blad, doen moeite de eerste rozen in Juni te doen ontluiken,
de eerste week van Juni zal geen getuige van
weelderozenpracht kunnen zijn; de scherpe Noord-Oostenwind
blijft het Brabantsche nog teisteren. 'n Enkele middag
keerde haan den snavel naar 't Zuiden en lachte het zonnetje
met vriendelijke oogenstraal en noodde even naar buiten,
vluchtig echter, want de avond voorspelde 'n kille reactie.
Naar buiten... naar 't vrije veld. Wat zou ons eerste doel
zijn naar Tilburg's schoone omstreken? We hadden ons in den
winter 'n programma voorgesteld. Nu naar de Hilverboorden.
De warme Brabanter, J. Lauwers, zegt het in zijn boekje
"Langs de Hilverboorden" zoo terecht: "Gelukkig is sinds
enkele jaren de lust om ook het eigen land te leeren kennen
grooter geworden, is het besef ontwaakt, dat men niet steeds
dure reizen behoeft te maken om van de schoone natuur te
genieten. Eeuwenlang toch lag menig idyllisch Brabantsch
plekje in maagdelijke schoonheid ongekend en onbemind, tot
ze langzamerhand en geleidelijk werden 'ontdekt'."
Zoo is het. Nederland kent niet genoeg de schoonheid van het
eigen land; tegenwoordig Tilburg kent niet genoeg de
schoonheid van de eigen omstreken. Eigenaardig toch, dat
"tegenwoordig" Tilburg, we zeggen met bedoeling
"tegenwoordig", want het "voorheen" Tilburg, dat zijn de
oudsten onder ons, kent de omgeving nog wel, althans kan ze
gekend hebben. De jachtende tijd, het gebruik van spoor en
vooral van de auto, deed de eigen omgeving over 't hoofd
zien, voorbij snorren, om elders te profiteeren van hetgeen
men naderbij gemakkelijker bereiken kon.
We willen nu, in eenige trips, beleven wat onze vaderen zoo
gretig te vinden wisten, te voet, met de huifkar; zij namen
den tijd en genoten met volle teugen; genoten van den
landelijken weg, van de eeuwig ruischende dennen, zagen de
zon weerspiegelen in de geheimzinnige vennen, luisterden
naar de lentezang en zomerjubel der vogelen en genoten ook
van den Brabantschen volksaard, van de folklore, en onder
gezelligen kout vernamen zij de verhalen van mystiek en
verleden. Wat zouden wij dan ook, als eerste trip, eerder
nemen dan de tocht naar Hilvarenbeek, de middeleeuwsche
plaats waar als zingt de melodie der historie. We nemen niet
de huifkar, doch de velo; geen star blindstaren op wat eens
was en niet zal wederkeeren. Vooruitgang is de rechte weg
door de historie, door alle eeuwen heen.
Op Broekhoven duwt de Leij haar water zachtjes voort, de
Beekscheweg heeft nog veel van het oude aspect behouden,
trots de vervanging van het oude karspoor door een keurig
nieuwen Brabantschen modelweg. Men moge dan het karspoor
onafscheidelijk aan het Brabantsche landschap houden,
Brabant heeft haar plaats in het toerisme juist door de
nieuwe wegen behouden. Daar treft ons het ruischen van de
dennen, welke ons nog langs den weg begeleiden. Alhoewel de
dennen nog goed vertegenwoordigd zijn, toonen toch de
partijen eenige gapingen, is de dichtheid gedund. We
mijmeren over lang vervlogen dagen, toen we in de maand Mei,
heel vroeg, rustend van de wandeling bij 't café "Voor in,
achter uit" genoten van de heerlijke geur der Meidoorn,
gedragen door de opklarende dauw. 't Buitencafé is nu 'n
gewone boerenwoning, wat het trouwens vroeger ook was, doch
de voordeur is toegemetseld. Geen hortende karren houden er
meer halt om voerman en paard te verkwikken. De auto's
snorren voorbij, dorstend naar eigen huis.
Dan zien we plots 'n open veld, de ontginning van vóór vele
tientallen jaren, de akkers van 't groote, oude dorp. In de
verte doemt de trotsche toren voor ons op, komt naderbij als
'n reus met reuzepassen. Zijn stem roept ons toe het verhaal
van zijn rijke geschiedenis, van het vele, dat hij aan z'n
voet zag voorbij gaan; van z'n waken over het oude
dorpsplein, dat getuige was van veel gebeuren, reeds vóór
zijn verheffing, want zegt Lauwers: "De opgegraven steenen
en bronzen voorwerpen en het voorkomen van massa's
urnenscherven van zeer onderscheiden ouderdom bewijzen, dat
schier geheel Hilvarenbeek één begraafplaats is van
verschillende volksstammen. Ter plaatse dus, waar nu nog de
eenvoudige dorpsbewoner, als erfstuk der vaderen, tot
vermaak den edelen handboog hanteert, dreef eens, met
ongeveer gelijke wapenen, Taxandriër en Menapiër zijn pijl
met steenen punt in het ruige lichaam van wild zwijn, beer
of oeros. En de werkman, die door de eenzame heide zijn
ploeg drijft of een ontginningssloot spit, beseft niet, dat
hij graven schendt, die meer dan 20 eeuwen werden
geëerbiedigd en met het eenvoudige steenen potje, dat hij
blootlegt, stuk steekt en weg werpt, een mooi stuk
volkscultuur vernielt."
Wanneer we aan den voet van den majestueuzen toren staan, de
schoone vormen bewonderen en met treurende blikken de
afbrokkeling van vele lijnen constateeren, zien hoe
hoognoodig restauratie zal zijn, dan zingt het carillon z'n
welkomstlied, een lied van vreugde over het weerzien, 'n
nooden tot drukker bezoek. Werkelijk, de toren zingt in
zoete toonen de melodieën van landelijke schoonheid, van
diepen heerlijken eenvoud, een jubel- en klaaglied tegelijk.
Hilvarenbeeksche folklore
We hadden geluk dien middag, de avond werd bekroond, we
konden 'n tafereeltje van een intiem volksgebruik bijwonen.
Er werd er een losgeschoten. Tijdens gezellige kout met
eenige inboorlingen werden we opgeschrikt door een gekletter
of er wel een veldslag geleverd werd. Wat was het geval. Een
der dorpsgenooten had het snoode plan z'n vrijgezellenleven
te verlaten en in het huwelijksbootje te stappen. Dat is
verraad gepleegd aan z'n vriendenvrijgezellen en dat verraad
eischt voldoening. Wat doen ze nu? Ze gaan op 'n avond naar
de woning van den deserteur, leggen hoopjes van eigen
gemaakt kruit op de keien (we zullen het recept maar niet
verraden) en timmeren er met een flinke voorhamer op,
hetgeen een knal geeft als een goed geladen buks. Dat
knallen houdt aan tot de boozaard buiten komt en aan z'n
jeugdvrienden een vaatje bier belooft. Dan is aan de
gerechtigheid voldaan en wordt op 'n bepaalden dag de
afscheidsfuif gehouden. Bij de woning van de bruid gaat het
al evenzoo. Het bruidspaar is alzoo losgeschoten, kan de
jeugd verlaten, om in 'n nieuw geluk het fundament te leggen
voor 'n echt Brabantsch huishouden, de steun voor kerk en
maatschappij.
Werkelijk, Brabant is 'n schoon land. Brabant is nog steeds
z'n "eighen lant", het houde taal en gebruik hoog,
eerbiedige zijn oude monumenten, z'n Brabantsch
natuurschoon.
(Wordt vervolgd)
LAMB. G. DE WIJS
Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 19 juni 1935
Naar
Tilburg's schoone omstreken 2
Moerenburg, Berkel, Moergestel, Oisterwijk.
Op 'n schoonen namiddag peddelden wij door de nieuwe
ziekenhuisbuurt, door de grillig kronkelende Jan Pieterszoon
Coenstraat, genoemd naar de man met de wijze uitspraak: "De
Cost gaet voor den baet uit" en zoovele raadgevingen voor
den ondernemenden handelsman, die succes van z'n werken
hebben wil. Even over de kanaalbrug toont de omgeving reeds,
dat we in 'n bizonder vruchtbare streek zijn gekomen. Daar
stond tot voor een groote honderd jaren de rijke
heerenhuizinge "Moerenburg", de burcht in de moeren. Dit
buitengoed moet in z'n glorietijdperk een prachtige woning
zijn geweest (1). Het behoorde bij de vrede van Munster
(1648) aan de abdij van Tongerlo en werd in dat jaar met
andere kerkelijke goederen staatseigendom. Het diende voor
de kanunniken van Tongerlo als buitenwoning. Het schijnt dat
reeds in de jaren 1300 ongeveer de heeren van Tongerlo de
gronden daar ontgonnen hebben en verscheidene boerensteden
hebben gesticht; trouwens, zooals ook elders werden de
boerenhofsteden ook hier in de omgeving van het kasteel
geplaatst. Toen het gebouw aan de Staten van Holland was
gekomen, werd het bewoond door Adriaen van Boukholt,
rentmeester der geestelijke goederen, en daarna door
Bartholt van Slingelandt. Op het eind der 17de eeuw werd het
verkocht voor de som van 1900 gld. aan Charles Graham.
Verder woonde er nog Philip Claude Touroud de St. Armand.
't Is jammer, dat deze huizinge uit die streek verdwenen is,
niets herinnert er meer aan dan de leeuwen, die de
inrijpoort versierd hebben. Deze bevinden zich nu bij de
inrijpoort van de familie Fr. Mutsaerts-Kerstens in de
Heuvelstraat. Het is daarom zoo jammer, omdat het kasteel
stond, zooals wij zeiden, in een bizonder vruchtbare streek,
d.w.z. vruchtbaar aan houtgewas, op de hoogere gronden er
omheen groeit welig de rogge.
Wij peddelen verder langs den Buunder, waaruit voor een paar
jaar de zwanenmosselen werden opgediept, en langs de oude,
bij velen nog bekende, buitenherberg "de Baars", meer nog
bekend als "Mie in den Baars". Deze buitenherberg, waar
vroeger zoovele wandelaars een poos rustten, is sinds vele
jaren een gewone boerenhuizing. Het café werd gebouwd in het
jaar 1760 (2). De Utrechtsche vrijwillige jagers hebben er
in de jaren 1830-1833 vele genoeglijke uren doorgebracht,
wanneer zij in 't Galgeven of den Buunder gingen zwemmen. In
den Buunder vond een der studenten op jammerlijke wijze den
dood; zie het gedenkboek van de Tilb. Zwemvereeniging.
Dan snorren onze raderen voort langs de baan naar den
schoonen weg op Moergestel. Ondertusschen genieten wij van
de schoone omgeving, links en rechts nu eens een weelderigen
bladertooi, dan weer, als plotselinge overgang, de bruine
mast, waartusschen de witte zandheuvelen glanzen; links de
ingang tot de eigendommen van de familie Dolf v.d. Bergh,
rechts plotseling het wijde gezicht op de abdij der
Trappisten. Men moge denken over het bezit van groote
complexen in één hand, zoo men wil, dit heeft dit althans
voor, dat het Galgeven, een der mooiste van Brabant, met de
maagdelijke bosschen en duinen, in den woeligen oorlogstijd
en naoorlogsche jaren ongerept zijn gebleven en dit
schitterend stuk natuurmonument voor den natuur- en
schoonheidsminnaar bewaard is gebleven. Het stokt ons in de
keel, wanneer wij denken aan de mogelijkheid, dat vandalisme
en prozaïsche handelsgeest de bosschen zouden hebben
weggekapt, 't heuvelachtig terrein geëffend. Het gejuich van
de zwemmers in het Bakscheven roept ons uit onze
overpeinzingen, voor ons schiet een konijntje over het
karrespoor. De weg naar Moergestel is een der mooiste van
Brabant, wel kort, maar keurig gerand met varieerende
aanplantingen, met liefde voor het schoone verzorgd door de
bovengenoemde familie.
We brengen een kort bezoek aan dit kleine, maar welvarende
dorp. In vroeger tijd was dit dorp meer bekend als Gestel
bij Oisterwijk, het ontleent zijn naam aan de vele moeren,
welke het bestrijkt; Gestel (huizing) in de Moeren.
Eigenaardig is het, dat er bij de oude schrijvers verschil
van meening bestaat aan welk riviertje het is gelegen. De
een zegt aan de Nemer, terwijl de ander dit onjuist noemt en
zegt dat de Reusel er door stroomt. Feit is, dat de Reusel
pas Nemer genoemd wordt, wanneer zij het grondgebied van
Moergestel heeft verlaten. Aan dit riviertje lag vroeger het
kasteel van den heer der heerlijkheid, doch was reeds einde
18de eeuw vervallen. Het dorp is veel door oorlogsrumoer
geteisterd geweest, eerst door de Geldersche troepen in de
14de eeuw en in de 16de eeuw door Maarten van Rossem, die in
1542 eene brandschatting oplegde van 500 gulden, voor dien
tijd een zeer groot bedrag, hetgeen de ruim 1000 inwoners
veel zorg gebaard heeft. Daarna werd het dorp in 1584 nog
geteisterd door het afbranden van de parochiekerk. Door de
armoede kon het gebouw pas na 25 jaren worden heropgericht.
In 1702 kwamen de Franschen het dorp nogmaals plunderen.
Na ons in het "Fortuintje", eene herberg, die reeds bij onze
voorouders een aangenamen klank had, verkwikt te hebben,
wenden wij onze wielen en nemen de richting naar Oisterwijk,
dat niet zonder reden de parel van Brabant wordt genoemd en
waar de Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten zulk
schitterend werk heeft verricht in het reserveeren van
zoovele roerend schoone plekjes van natuurweelde. Ook de weg
naar dit liefelijk dorp is, hoewel niet in zulk een goeden
staat als de weg naar Moergestel, een der paarlen van de
wegenkroon van onze provincie, die niet alleen de laatste
jaren doch reeds voor meer dan 100 jaren, ja zelfs voor vele
eeuwen, de aandacht vroeg; hoe men dacht en wat men deed in
het Brabantsche land was voor velen een begeerde wetenschap.
Is de weg even buiten het dorp zonder bizondere bekoring,
zoo gauw hebben wij niet het links liggende buitengoed
gepasseerd, of wij bevinden ons plotseling te midden van een
schitterend dennenwoud, als raken de kruinen der dennen zich
boven onze hoofden. We drukken onze pedalen om ons in de
prachtige omgeving te verlustigen, het is stil, er staat
geen wind; zoo treft ons niet het eeuwengezang der
ruischende dennen, maar des te meer maakt de stilte om ons
heen een overweldigenden indruk; we stappen af en wandelen
even voort om nog inniger dezen verheven indruk in ons op te
nemen. We passeeren het buitencafé "de Jongen Hertog", dat
te midden van dezen lusthof is gelegen en herinneren ons den
indrukwekkenden midzomernacht van voor vele jaren, toen
tijdens eenzelfde stilte de volle maan de omgeving met haar
matgele licht overgoot, een nacht van hemelsche schoonheid.
Dan stappen we weer op onze vehikels en zoeken de richting
Oisterwijk.
(Wordt vervolgd)
LAMB. G. DE WIJS
1. Een schilderstuk, wel in desolaten toestand, dat een
gezicht geeft op het kasteel en de familie, welke het
bewoonde in de jaren ca. 1680-1700, berust bij de familie
v.d. Mortel-Houben, die wij restauratie wel kunnen
aanbevelen. Er is te weinig van Tilburg.
2. Als vervanging van een klein huisje bij de "Warandekes".
Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 10 juli 1935
Naar
Tilburg's schoone omstreken 3
Moerenburg, Berkel, Oisterwijk, Moergestel.
Nog eenigen tijd genoten wij van de diepe rust op het tweede
gedeelte van den met dennen omzoomden weg Moergestel -
Oisterwijk. Een jachtende auto trok ons uit de zoete
omstrengeling van de begeestering der schoonheid terug. Wij
peddelden voorwaarts en ontdekten weer vele nieuwe villa's
aan den beboschten rand van Oisterwijk. Nog even wierpen wij
een blik op de oude boschpartij, waar de oude heer Arts zoo
gaarne verpoozing zocht na zijn stage levensavondwerk en
rustig kon nadenken over zijn arbeidzaam leven, waarin hij
geen lediggang kon dulden, doch voor onze stad van zoo'n
grooten invloed is geweest.
We passeeren het typische bruggetje, de indruk van het
genotene verflauwt wel even bij de ietwat prozaïsche entree,
de huizen lijken zoo nuchter, al murmelt de geschiedenis wel
even in een gedeelte van het groote nonnenklooster, waar
eenige middeleeuwsche volzinnen de geschiedenis verhalen van
het kloosterleven van Oisterwijk's ouden tijd. We zien de
prachtvolle parochiekerk, een schepping van dr. Cuijpers
z.g. Het lijkt ons een monument al kan deze kerk ons het
gemis van het oude middeleeuwsche kerkgebouw met de antieke
steunbeeren en spitsbogen niet vergoeden (1). Het standbeeld
voor Adr. Poirters, den katholieken vader Cats, de roem van
Oisterwijk, siert het plein. De herinnering aan de
totstandkoming is niet van de aangenaamste. Dorpsche
tweedracht heeft er voor gezorgd, dat het beeld jarenlang in
een schuur is opgeborgen geweest. Maar enfin, een beetje
tegenwerking staalt den goeden wil wel.
Nauw zijn we de kerk voorbij of de eenigszins ontnuchterende
entree is weer vervlogen, de vorm der straat, der gevels, de
contouren der boomen brengen ons weer in de stemming om van
het oude Oisterwijk te genieten. Werkelijk, Oisterwijk is
oud, zoo oud als Den Bosch. Wat? Zoo oud? Neen, vele en vele
eeuwen ouder. Het was vroeger de hoofdplaats van het
Kwartier (2), een zeer voornaam kwartier uit de Meijerij van
's-Bosch. De Meijerij, de parel van Brabant in den diamanten
kroon van het Zuiden, veredeld en geslepen door de wrijving
der tijden, nietwaar dr. de Brouwer? Oisterwijk heerschte in
vroeger eeuwen over een omgeving van groote uitgestrektheid:
Tilburg, Berkel, Udenhout, Enschot enz., tot zelfs in de
18de eeuw moesten eenige omliggende gemeenten jaarlijks nog
een som bijdragen tot onderhoud van het gemeentehuis. Juist,
dat gemeentehuis, het is er helaas niet meer.
Het dorpsplein van Oisterwijk heeft nog veel van het oude
karakter bewaard, een schoonheidscommissie uit den Raad
zorgt ervoor, dat het oude karakter ook bewaard blijft. Al
doet het moderne gemeentehuis het goed en is op zich zelf
geen onaardig stuk architectuur, toch begrijpen we nog
steeds niet, dat de oude Mariakapel, later gemeentehuis, dat
de ouderen onder ons nog zeer goed gekend hebben, al was 't
alleen maar door de herinnering aan den suggestieven opgang,
niet bewaard is gebleven. Het gebouw behoorde bij het plein,
bij den ouden lindeboom, bij het typische trouwlaantje. De
nuchtere geest van Oisterwijk's bestuur, dat nog nooit van
eene monumentencommissie, laat staan van een groeiend
vreemdelingenverkeer, dat geboeid wordt door 't werkelijk
goede oude, gedroomd had, heeft er de moker op laten vallen
en daarbij een stuk vernietigd, niet alleen van historische
schoonheid, doch ook van een brok verdiepend geloofsleven
van het oude Brabant.
We vragen den conciërge even een blik te mogen slaan in het
gemeentehuis. 't Interieur is lang niet onaardig.
Oisterwijk's burgemeester is een persoon, die diep voelt
voor het werkelijke belang van zijne gemeente; met piëteit
verzamelt hij wat voor de historie van zijne plaats van
belang is. Zoo zien wij, weggeborgen in een kastje, achter
glas, de volledige werken van pater Poirters, oude
gildenstukken, vlaggen, bekers, maten, prenten; een klein
museum, dat mystiek geeft aan de knusse raadszaal.
We brengen even een bezoek aan de vennen. Dichters en
denkers hebben ze bezongen, 't ontstaan en de geologische
geschiedenis gepeild. In 1916 hield er prof. Dubois in het
Teyler Museum te Haarlem een zeer belangrijke verhandeling
over, wat tot gevolg had, dat deze monumenten voor de
ondergang behoed zijn geworden en tot in lengte van dagen de
opmerkzaamheid zullen blijven trekken en een genot zullen
zijn voor inwoner en vreemdeling. Persoonlijk hebben wij
vreemdelingen er rond mogen leiden, wij hebben hare
schoonheid verklaard, de geologische geschiedenis toegelicht
en merkbaar voelden we het enthousiasme groeien, een
enthousiasme, dat ons reeds vóór 40 jaren begeesterde,
ofschoon in andere mate dan nu, want toen was 't om de
vennen, onder de eeuwenoude, kromme dennen nog rustiger en
vrediger; Oisterwijk was nog niet "ontdekt".
De avond zal weldra vallen, dus keeren wij onze wielen en
zoeken langs den Moergestelscheweg de richting Galgeven.
Halverwege de groote weg zoeken wij een karrespoor, dat ons
naar binnen leidt; we zijn weer midden in het den- en
duinenland; de konijnen springen schichtig weg bij het
kraken der dennentakjes. In de verte wenkt 't geelwitte vlak
van den Pierenberg. We zijn, door 't mulle zand, gedwongen
af te stappen. Daar staan we weer voor "de Baars", op
Berkel's grondgebied. Voor ons neigt de avondzon als 'n
roode schijf, vol schittering, ter kimme, achter ons staat
de volle maan, in de loode wolken kleur, met het violet van
den avond. De maan krijgt het zonnelicht direct langs ons
heen: 'n schitterend gezicht, 'n prachtvol slot van onzen
fietstocht.
(Wordt vervolgd)
LAMB. G. DE WIJS
1. Zie het werk van kapelaan A. Huybers, "Oud-Oisterwijk"
(Oisterwijk 1923), dat echter meer uitmunt door de romantiek
in de geschiedenis, dan critische realiteit. Over
Oisterwijk's geschiedenis zijn verscheidene schetsen in
omloop.
2. Oisterwijk kreeg voor 750 jaren dezelfde rechten als
's-Bosch, waarover nu zoo gejubeld wordt. Alleen vrijdom van
tol op den Rijn werd haar onthouden. Vrijdom van tol op den
Rijn beteekende veel voor den handel. In oude tijden was
Oisterwijk beroemd om hare lakenweverijen en
bierbrouwerijen.
Nieuwe Tilburgsche Courant - donderdag 3 oktober 1935
Naar
Tilburg's schoone omstreken 4
Riel en Goirle
De opgravingen onder Goirle - Een unicum voor
geheel Europa - Een openluchtmuseum
Wij hebben reeds eenige fietstochten naar Tilburg's schoone
omstreken ondernomen en daarvan onze indrukken geboekstaafd,
daarmede vastleggend, dat vele jonge rasechte Tilburgers
hunne eigen omstreken niet voldoende kennen, de innige
schoonheid daarvan beseffen, doch tevens van dienst willende
zijn degenen, die onze stad pas kort als woonplaats hebben
verkozen of daarin eenigen tijd als gast verblijven. Op onze
omzwervingen hebben wij ervaren, dat onze artikelen gaarne
en met belangstelling werden gelezen, want verscheidene
wandelaars reageerden er met genoegen op en een paar zelfs
wisten ons plekjes te toonen, die aan onze opmerkzaamheid
ontsnapt waren, daarbij ervarende, dat bij velen toch een
gevoel voor schoonheid sterk ontwikkeld was en zoeken naar
poëzie het doelwit hunner wandelingen was.
Ditmaal richten wij ons wiel naar Riel en Goirle. Daar was
volop reden voor. Vóór enige weken gewerd ons een schrijven
vanwege de Technische Hoogeschool afdeeling Geologie te
Delft om inlichtingen over Alphen en Riel, omdat eenige
assistenten en studenten het plan hadden opgevat in die
streken opgravingen te verrichten, althans boringen te doen.
Wij hebben hen deze zoo goed mogelijk verstrekt, doch
daarbij verzoekende, wanneer iets gevonden werd, hiervan
mededeeling te willen doen aan het Provinciaal Genootschap
voor Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant te 's-Bosch,
omdat dit voor ons genootschap, waarvan ik de eer heb lid te
zijn, van groot nut zou kunnen zijn. Tevens echter bracht ik
den heer W. Willems (1), doctorandus in de archeologie, die
de laatste jaren met zulk een groot succes voor de
wetenschap en de kennis van het vóór-oude Brabant de
opgravingen te Best, Mierlo enz. heeft geleid, op de hoogte,
dat er mogelijk iets te vinden zou zijn, dat van belang was
voor de historie van Brabant, zijne onderzoekingen en de
voortbouw van ons genootschap (het Genootschap).
Na een paar weken bleek, dat de heer Willems de zaak had
geëntameerd, hetgeen ik echter niet anders had kunnen
verwachten, kennende zijn speurzin en liefde voor ons oude
Brabant en de wetenschap. Hij schreef mij, dat hij wel
gedacht had, dat het geologische studiën betrof, maar "je
kunt nooit weten"; zoodoende was hij er heen getogen en
ontdekte op de "Regte heide" aan de grens van Riel op
Goirle's grondgebied, dat echter eigendom is van Tilburg,
een vijftal grafheuvelen uit den tijd van plm. 2000 jaar
voor Christus (2). Een verzoek om eens te komen kijken als
hij aan 't werk was, besloot zijne kennisgeving, aan welke
uitnoodiging dan ook gaarne voldaan werd.
Zoo kozen wij dan een zonnigen nazomerdag uit om te zien
welke verrassingen de oude Brabantsche bodem wel verbergt en
werkelijk, onze tocht, die eenigszins moeilijk was, heeft
ons ten volle beloond, want de heer Willems kon ons met een
blij gemoed de grootste grafheuvel toonen, welke nog ooit op
het continent is gevonden. Doch laat ons 't bezoek niet
vooruitloopen en eerder bij het begin beginnen.
't Is een schoone laat-zomersche dag. De zon straalt wel met
midzomerwil, doch de naderende winter stuurt zijn kille
boden vooruit. Een Septemberverkoeling beroert de lucht. Aan
den hemel, ten Zuid-Westen, pakken zich donkere wolken te
zamen, doch daarnaast, als een schel contrast, baden
weelderige wolkenmassa's, als bergen zoo hoog, in het meest
stralende licht. De zon schiet en slaat hare stralen, door
de echt vaderlandsche luchten, de droom van den Hollandschen
schilder, de temperamentsgedachte van het Hollandsche
landschap. Het water op den bodem trekt den waterdamp
daarboven.
We glijden langs de Korvelsche racebaan, we knutsen de keien
van den Rielschen weg, nu eens krakend over het oneffen en
armzalig fietspad, bij intuïtie begluren we het
fietsplaatje, dan weer hukkelend over kleine keien in
verscheidene variaties van grootte en teekening. De weg naar
Riel, aan beide zijden geëscorteerd door een boomenrij, van
zeldzame gelijkmatigheid, heeft een eigenaardige bekoring.
We weten het niet juist te definieeren, echt Brabantsch
voelt hij niet aan, een zweem naar de zeldzame Hollandsche
dreven. Zou het zijn, omdat we de grens van de Baronie
naderen? Is Riel wel echt van de Meijerij? Als 'n enclave
ligt het dorpje tussen de oude Heerlijkheid Tilburg en
Goirle gewrongen. Wat kan toch in de 14de eeuw de bedoeling
van den hertog van Brabant zijn geweest om dit stukje grond
zoo apart te houden? De gronden toen aan Tilburg geschonken
leverden niets op, de pacht werd niet betaald. Was Riel, als
Heerlijkheid, toch reeds zoo kapitaalkrachtig, dat het de
cijns wel ten volle betaalde, of waren de dorpsgronden, als
'n vallei tusschen de hooge ruggen, reeds zoo gecultiveerd,
dat daar geen woeste gronden te bekennen waren? Dat zijn
alle vragen, die een antwoord waard zouden zijn. Dit staat
echter vast, in vroeger eeuwen is er hevige strijd tusschen
Riel en Tilburg geweest om een gedeelte van het Zandeinde,
de grens was twijfelachtig.
Helaas is het laatste stuk van dit artikel in
de krant weggevallen. We hebben nog tot eind december 1935
in de NTC gezocht naar het ontbrekende gedeelte maar dit
helaas niet gevonden.
LAMB. G. DE WIJS
1. Men herinnere zich ons artikel over het verdwijnen van
het Brabantsche landschap, waarin wij wezen op de klacht van
den heer Willems, dat spoedig slechts 5 m2 heide
zou overblijven.
2. Daar natuurlijk de rapporten over de opgravingen nog niet
uitgewerkt zijn, willen wij ons van streng wetenschappelijke
uitspraken onthouden. Critisch als de heer Willems is, zal
hij dit pas later doen in de "Handelingen van het
Genootschap" in welks faveur de opgravingen plaats hebben.
Trouwens aan onze artikelen ligt steeds het populaire ten
grondslag.