Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 26 mei 1934
Van
Brabantsche schoonheid
De schoonheid
en geheimen der vennen
Onze beschouwing over de vennen in Tilburg en Oisterwijk
naar aanleiding van den vondst van mosselen in den Buunder
geeft ons eene welkome aanleiding om iets mede te deelen
over de schoonheid en de geheimen der vennen welke vooral in
de a.s. zomermaanden het voorwerp van bezoek en bewondering
der wandelaars zijn, vooral van hen, die na volbrachte
dagtaak of des Zondags eenige uren van nuttige en aangename
verpoozing komen zoeken.
't Is al 'n jaar of 16 geleden, dat Pater P.C. Keulers
M.S.C., getroffen door de innige schoonheid der vennen, naar
de pen greep om z'n vol hart te luchten:
Wonder ven, wie toch, wie schiep
in dees heide U, en wie groef er
uwen diepen bodem uit,
vulde hem tot over d'oever
met het water vol geluid?
---------------------------------
In uw zachte malsche water
duikt het waterhenneke,
strijkt U, streelt U, roert z'n snater,
vleit U, liefste venneke.
---------------------------------
Blijk' van Goddelijke zorgen
voor dit dor en dorstig land,
door Gods eigen zachte hand
hier voorzichtig weggeborgen,
parel van onzegbre waarde!
Levensbronne, dierengaarde,
plantentuin, pronkperk van bloemen,
oase in dees woestenij!
Zóó wil ik U blijde noemen,
vijver vol van heimlijkheden
en aromen uit Gods Eden,
meer van pure poëzij...
Pater Keulers heeft de schoonheid der vennen begrepen, hij
peinst over de geheimen onder het "frissche witte water" en
doet den lezer mede voelen met de heerlijke gaven Gods, de
oase van water en plantenrijkdom in het dorre zand der
bruine heidevelden; en aan zijn hart ontwelt de vraag:
"Wonder ven, wie toch, wie schiep in dees heide U"...
De Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten heeft het
gedicht begrepen, zij heeft beslag gelegd op de vennen, als
op zoovele mooie plekjes, om er het Nederlandsche volk van
te laten genieten. De genoemde vereeniging kwam juist op
tijd, want de nuchtere Brabantsche handelsgeest stond op 't
punt al die schoonheid te vernietigen, een daad waarover
dezelfde Brabanders later tranen zouden storten.
Over het ontstaan der vennen is al veel geredeneerd en
geschreven, zegt dr. Jac. P. Thijsse, het laatste woord is
er niet over gezegd (1). Lorié heeft er belangrijke
artikelen aan gewijd in de mededeelingen van de Kon.
Academie van Wetenschappen en in de jaarverslagen van de
Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten; ook prof. Eug.
Dubois heeft er veel over geschreven en zijn meening over
het ontstaan der vennen verkondigd. Lorié meent, dat sommige
van die vennen beschouwd moeten worden als overblijfselen
van vroegere waterloopen, de wilde wateren, andere zouden
ontstaan zijn door zandverstuiving, uitwaaiing. Prof. Dubois
veronderstelt, dat de Maas en de Rijn in den IJstijd na
overstroomingen groote ijsmassa's zouden hebben
achtergelaten en dat die sommige vennen deden ontstaan,
juist zooals de "Sölle" in het heide- en hoogveengebied
tusschen Zuiderzee en Elbe gevormd zijn onder ijsmassa's,
achtergelaten door de terugtrekkende gletsjers uit de
glaciale tijdperken.
Het klassieke voorbeeld van een uitwaaiven zou de Brouwkuip
zijn nabij Groot Speijk, de buitenplaats die door de
Tilburgers zoo gefrequenteerd wordt. Nu is het eigenaardig,
dat bij vele vennen ook een heuveltje ligt en wel ten
Noord-Oosten van het ven. Men wil, dat de inhoud van die
verschillende heuveltjes juist zou passen in het ven,
waarnaast deze liggen; ofwel het zand zou ter plaatse door
een cycloon uit de grond zijn getrokken en naast het ven,
dat daardoor gevormd is, zijn neergestort, ofwel het water
zou met kracht het zand ter plaatse hebben weggespoeld en
verderop den heuvel hebben gevormd. Omtrent de idee van
uitwaaivennen kan men dit ook zien bij de Loonsche en
Drunensche duinen en de heidevelden en vennen van de
Kampinasche heide. Wanneer men de landgolvingen in Tilburg
zelf beschouwt, dan lagen ook de vroegere vennen, zooals het
Hoogeven, ten Zuid-Westen van den Heuvel en ter hoogte van
de wijk Kerk (begin Bredascheweg). Dr. Thijsse meent dat een
smeltijsven van prof. Dubois het best te vinden zou zijn bij
het complex Staalbergven - Grootaderven te Oisterwijk. De
grootste moeilijkheid schuilt daarin zegt hij, dat wij heden
ten dage dergelijke ijsverschijnselen in onze streken niet
meer te aanschouwen krijgen.
Vele van de vennen te Tilburg zijn in den loop der eeuwen
dichtgegroeid; later zijn deze uitgebaggerd voor de
turfwinning. Dat turfsteken was in vroeger eeuwen in onze
stad ook een geliefkoosde bezigheid, omdat toen in hoofdzaak
turf gebruikt werd voor de verwarming; ook werden daarvoor
heiplaggen gebruikt, hetgeen wij persoonlijk voor 'n jaar of
40 nog aanschouwd hebben. Het Molenven bij den Veldhovensche
molen is een ven, dat later is uitgebaggerd geworden en bij
de ontginning der gronden met de omringende zandheuveltjes
volgestort.
Oisterwijk, dat in vroeger eeuwen een bizonder rijke en
belangrijke plaats was, bezat in die jaren ook
grootgrondeigenaren, die er zich lusthoven deden bouwen en
gronden cultiveeren. De Hondsberg, Groot Speijk en de
Gemullehoeken zijn van die oude landgoederen, waarbij is te
zien, dat daar al eeuwen geleden is geplant en gegraven,
waarvan de oude dennen van den Hondsberg, de zware kastanjes
en notenboomen van Groot Speijk en de prachtige witte den
aan het Goorven getuigen. Dat de vennen vroeger aan voorname
families behoorden, getuigen bijv. de naam van Esscheven
voor de familie Van Esch, en Bakscheven voor de familie Bak
of Baex, welke voor eeuwen hier glorieerden. Een typisch
verschijnsel daarvan heeft men bijv. nog te Apeldoorn aan
den Amersfoortschenweg, waar een heuveltje toebehoorende aan
notaris Walter in den volksmond het "Waltersbergje" wordt
genoemd.
Rondom de vennen heeft zich een zeer gevarieerde
plantengroei ontwikkeld; deze is echter bij den Buunder weer
geheel anders als bij het Galgeven of bij het Van Esscheven,
welke laatste hooger gelegen zijn. Over het algemeen worden
de vennen omkranst met de echte grove den of Brabantsche
mast; de Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten heeft
vooral de laatste jaren andere houtvariëteiten doen
bijplanten, hetgeen de schoonheid niet weinig heeft
vermeerderd ofschoon, om eerlijk te blijven, het
karakteristieke somtijds wel eens teloor is gegaan, maar ook
mag worden opgemerkt, dat de bebossching van den den tot aan
de oevers van het ven ook niet geheel juist is gezien van de
vroegere planters. Bij eenige lager gelegen vennen zien we
dan aan den oever ook berk, els en ander loof- en
kreupelhout geplant. De mooie koningsvarens geven aan de
omgeving der vennen een karakter van bizondere schoonheid
tusschen het riet- en het buntgewas. Dan zien we de gagel,
die bijna langs alle vennen groeit en soms de hoogte van
1.60 m bereikt. Deze gagel geeft in het voorjaar aan de
vennen een schitterend mooie bruine en roode omlijsting.
Voor botanici is het een genot om in de omgeving van de
vennen te gaan speuren.
Ook vogelliefhebbers kunnen er hun hart ophalen, want
volgens deskundigen, en dat is toch dr. Jac. Thijsse, vindt
men in de omgeving van Tilburg - Oisterwijk ruim 100 met
zekerheid waargenomen soorten van vogels, de meest, in
variëteit, bevolkte streek van geheel Nederland, w.o. alle
Nederlandsche meezensoorten, al onze spechtsoorten en een
drietal soorten uilen. Ook de insectenwereld is er
vertegenwoordigd als nergens.
De vereeniging voornoemd heeft dus voor de wetenschap, door
aankoop der bosschen en vennen, wel een zeer waardevol werk
gedaan. Ook verbergen de vennen in het water een bron van
wetenschap.
(Slot volgt)
GERARD VAN LEYBORGH
1. "Een ven bij Oisterwijk", door R. Schuiling en dr. Jac.
P. Thijsse in "Ned. Landschappen".
* Voetnoot redactie:
Het slot dat zou volgen, is niet gevonden.
Gezien onze vroegere ervaringen met "vervolgen" van Gerard
van Leyborgh en Lamb. G. de Wijs is het waarschijnlijk ook
niet geschreven.