Nieuwe
Tilburgsche Courant - zaterdag 5 maart 1927
Erfhuizen -
Reyshof - Volmolen
Erfhuizen
vóór 200 jaar
Voor eenige
dagen deelden wij mede, welke de prijzen van gronden en huizen
waren vóór ongeveer 150 jaar. Uit deze mededeelingen bleek, dat,
niet alleen met vergelijking van de waarde van het betaalmiddel,
de prijzen in niet geringe mate zijn gestegen, hetgeen ook niet
anders in onze stad, die de laatste jaren zoo vooruit is gegaan,
te verwachten zou zijn. In vervolg op deze mededeelingen willen
wij heden eens nagaan, welke de prijzen waren van
verbruiksartikelen en van eenige artikelen uit het huishouden en
de industrie, zooals deze op de zg. erfhuizen aan de markt
kwamen.
Nemen wij de
jaren 1700-1760, dus eenige jaren vóór de Fransche revolutie. Op
15 Dec. van het jaar 1752 werd de nalatenschap van Cornelis
Spapens onder den hamer gebracht. Als koopers op deze verkooping
nemen Jan Peter Mutsaers, Jan van Ostaden, Adam Damen, Hendrik
Donders, eene voorname plaats in. Jan Peter Mutsaers kocht op
deze verkooping een hooikar voor den prijs van 23 gulden; Jan
van Ostaden kocht een eerdkar (aardkar, op z'n Tilburgsch
èrdkèr) voor den prijs van 11 gulden. Een ploeg deed 4 gld.,
terwijl er voor een egge niet meer dan 12 stuivers betaald werd.
Een kafmolen werd verkocht voor 6 gulden, terwijl een in goeden
staat zijnde kruiwagen slechts 9 stuivers opbracht.
Het vleesch moet
toen toch wel goedkoop zijn geweest, en dat nog terwijl de
bewoners uit de Meijerij toch al niet voor vleescheters te boek
stonden. Op genoemde verkooping, waar dus voor het rundvee wél
een reëelen prijs zal betaald geworden zijn, bracht een rooden
os met blayerkop (een bles) de kapitale som op van 33 gulden,
een roode koe 28 gld., een zwarte koe 36 gld., een zwarte koe
met blayerkop 35 gld., een zwart-bonte 27 gld., een zwarte vaars
17 gld.
Op dezelfde
verkooping werden mede verkocht eenige partijtjes aardappelen,
in verschillende koopen van 4 vat elk. De partijtjes brachten nu
eens op 11 stuivers, dan weer 12 stuivers, zoodat dus de prijs
varieerde van 3 en half tot 3 en drie kwart cent de kop. Wij
herinneren ons dat vóór 35 jaar de prijs van een kop aardappelen
varieerde van 10 tot 13 cent per kop. Na den zwaren hagelslag
van 't jaar 1891, toen veel aardappeloogst vernield werd, steeg
deze tot 25 à 30 cent per kop, welke prijs ook heden ten dage,
door elkaar, betaald wordt.
Een bruin
ruinpaard bracht op genoemde verkooping niet meer op dan 4
gulden. Deze prijs lijkt ons echter meer naar het
kapstokachtige, waaraan het bruintje wellicht sterk heeft doen
denken.
Als prijzen voor
voerartikelen vonden wij 100 sleen gemist hooi voor 3 gulden 8
stuivers, 100 sleen haverstrooi 2 gulden 4 stuivers, 100 sleen
rogge voor 2 gulden. Een sleen rogge gold voor het gewicht van
ons tegenwoordig gewicht van 3 kg, zoodat de prijs van 300 kg
hooi aan den prijs van 3 gulden en 8 stuivers een zeer lage
prijs was.
Op een
verkooping van den 1sten Mei 1753 vinden wij verder vele
artikelen uit de boerderij, maar tevens blijkt, dat de
overledene het ambacht van een wever uitoefende, hetgeen vooral
in de winterdagen een welkome en voordeelige ontspanning was. Op
deze verkooping bracht een bonte koe den prijs op van 35 gulden;
een horlogie (staande klok) niet meer dan 13 gulden en 5
stuivers, hetgeen toch met de prijzen der koeien wel eenig
verschil aangeeft. Zoo bracht een hemd een gulden op; een
slaaplijf 14 stuivers, 2 slaaplakens 1 gulden en 7 stuivers; 2
voorschoten 10 stuivers; een neusdoek 7 stuivers; een bed en
peluw 8 gulden 6 stuivers; een wollen deken 2 gulden. Ook
huishoudelijke artikelen waren in vergelijking niet zoo wonder
goedkoop. Een tinnen kandelaar kostte een gulden, een groote
kast 5 gulden 6 stuivers (welke antieke kasten in de
oorlogsjaren 300 en 400 gulden deden!).
Waar in Dec. van
1752 4 vat aardappelen 12 stuivers opbrachten, daar waren deze
op 1 Mei 1753, dus tegen den nieuwen oogst, tot 15 stuivers
gestegen. Een varken, de geschiedenis geeft het gewicht niet
aan, doch 't was nog lang geen Kerstmis en daarom zal 't beestje
nog wel in z'n prilste jeugd verkeerd hebben, bracht niet meer
op dan 12 stuivers.
Deze verkooping
leert ons ook iets omtrent de prijzen van machinerieën der
weefindustrie. Op deze verkooping werden nl. 3 spinnewielen aan
den man gebracht; het eerste ging voor 7 stuivers, het tweede
bracht 16 stuivers op en het derde de som van 17 stuivers. Er
zal dus tusschen het eerste en de twee andere wel een groot
verschil zijn geweest. Trouwens de uitvinding van het spinnewiel
was toen zoowat 200 jaar oud. Voor een kam en een riet werden
tezamen 8 stuivers betaald, een latere zelfde koop bracht 18
stuivers op, terwijl later voor een riet alleen 12 stuivers werd
betaald. Het is echter moeilijk voor deze kammen en rieten een
vaste waarde aan te nemen, want juist in dit artikel doet de
toestand, waarin zij verkeeren, grooten invloed op den prijs
gelden. Het houten weefgetouw van dezen verkoop bracht op 11
gulden en 15 stuivers en werd gekocht door Wouter v.d. Loo. Niet
alleen bleek uit de 3 spinnewielen die aanwezig waren, dat de
overledene de wol zelf spon, doch ook de wol werd door hem zelf
geschrobbeld, gekamd. De aanwezige 2 schrobbels werden verkocht
voor de som van 4 stuivers. Er bestaat dus voor onze
museum-commissie nog veel om te achterhalen! Aan de hand van een
dergelijke lijst is een natuurgetrouw 18de eeuws wevershuis te
reconstrueeren.
Een snaphaan
(jachtgeweer) bracht 8 stuivers op. Een strijkijzer werd
verkocht voor 8 stuivers, een nuijster (veerend weegtoestel)
voor 4 stuivers, terwijl een tuinscheer en zaag tezamen 11
stuivers opbrachten. De geheele verkooping bracht ruim 400 gld.
op.
Tot slot van
deze opsomming willen wij nog mededeelen, dat op 2 Febr. 1753
Wouter Mans in zijn kwaliteit als kerkmeester van de fabrieque
kerk 29 lindeboomen van het kerkhof deed verkoopen. Deze 29
boomen brachten tezamen niet meer dan 110 gulden op.
Ter vergelijking
van de prijzen der weefbenoodigdheden geven wij hier de prijzen
van vóór 50 jaren toen de huisnijverheid nog bloeide. Een nieuw
weefgetouw kostte alstoen 25 gulden; een oud werd verkocht voor
den prijs van 10 gulden; krukken (met pinnen voorziene steunen
waarop men de gelijmde kettings ter drooge legde) deden 25 cent
per stuk; een weefspoel kostte 3 gulden. Men ziet dus dat vóór
200 jaar de prijs van bijna 12 gulden voor een oud weefgetouw
zeer hoog was.
Buitengoed
het "Reyshof"
Hoe groot was
vroeger het buitengoed het "Reyshof"? Dit is wel een der
grootste landgoederen geweest en wij vinden het wel interessant
daarover het een en ander mede te deelen. Er bestaat een stuk
waaraan wij het volgende ontleenen:
"Dit zegel dient
tot d'inleggende procuratie, gepasseerd door Jan de Roover van
Breugel op Isaac Bles secretaris te Tilburg, tot transporteering
van 't Buitengoed genaamd Reyshof onder Tilborg, gepasseerd voor
goede Mannen te St. Maartensdijk, den 10den October 1795
omgeslagen door mij onderget. Distributeur van 't
Generaliteitsklijn zegel te Tilborg den 20 December 1795."
De verkoop had
dus niet te Tilburg plaats. Jan de Roover was oud-Raad in de
vroedschap der stad Utrecht, in 1795 te Tilburg wonende en
verkocht het "Reyshof" aan Adrianus van Bommel c.s. op 24 Juni
1795. Deze Jan de Roover gaf aan lsaac Bles volmacht om de nog
manqueerende penningen te ontvangen nl. de som van 3000 gulden.
Bij betaling moest hij overnemen eene behoorlijke scheepenkennis
en schuldverbintenis onder speciaal verband van het gekochte tot
de som van tien duizend gulden, tegen 4 pct. interest doende,
"onder willige condemnatie teegen de koopers bij wanbetaling van
capitaal of intresten ende vervolgens in der comparanten namen".
En hier volgt de
opgave van de hoegrootheid van het buitengoed:
"Het Landgoed
Reyshof, met alle zijne Boerenwoningen, Arbeidershuyzen, Tuynen,
Bosschen, Landerijen, Wey ofte Hooylanden en Heygronden met alle
ap- en dependentiën van dien Vrijdommen en geregtigheden, groot
omtrent TWEE HONDERD DRIE EN VIJFTIG LOOPENS of zoo groot en
kleyn dezelve gelegen zijn onder de Heerlijkheid Tilburg rondom
in de gemeente aldaar.
Item nog een
partij zoo Beemden als Heyde, weikampen en moergronden genaamd
de Heerenvelden geleegen alsvooren. Oostwaarts de Goolschen Dam,
Zuyd de Gemeente en het vorig perceel, West de Rivier de Ley,
Noord de Langen Dijk, groot een honderd twee en tachtig loopens,
of zoo groot en kleyn als ter plaatse voorz. geleegen zijn.
Item een perceel
Bosch en Heygrond gelegen als voren groot veertien loopens, ten
Noorden van Eerstgenoemde Erven, tot aan de sloot van de
Heerevelden of de weg of Goolschen Dam.
En eindelijk
(sic.) een perceeltje als vooren groot drie en een half loopens,
zijnde een driehoek aan de eene zijde den Goolschen Dam, aan de
andere zijde de Gemeente en aan de derde zijde een plantage met
een vijver."
Deze goederen
waren in 1789 door De Roover gekocht van Charles Rey de Carle,
Colonel in dienst der Republique in 's-Bosch. De Tilburgers, die
het aandurfden deze gronden te koopen waren: Adrianus van
Bommel, Conradus Cornelissen en Cornelis Ribbens en kochten
daarmede ook alle bescheiden, documenten en vrijbrieven. De
verkooper ontsloeg zich van alle verdere lasten zooals chijnsen
en wat in die tijden nog meer gevergd werd. De koopers kregen
recht op twee requesten aan de Raad van State der Vereenigde
Nederlanden. Deze requesten handelden om prolongatie van
vrijdommen en om een zeker stuk Heidegrond, van dat goed af
strekkende tot aan de Bredasche Postroute, ter aanleg van een
bedekten weg, waarvan de kosten voor rekening der koopers zouden
blijven. Jan de Roover, die in de acte door een "de Roover"
gespeld werd, teekende het stuk met de grootste koelbloedigheid
"de Rovere", hetgeen vroeger niet zo nauw genomen werd.
Met dit stuk
blijkt dus dat "Reyshof" zich uitstrekte over een gebied van 453
loopens. Van dit groote gebied is in onzen tijd in hoofdzaak
alleen de naam overgebleven. De geschiedenis verhaalt niet of de
drie genoemde koopers er ten slotte nog een strop aan gehad
hebben, 't was in elk geval voor die tijden een heele durf.
De verlaten
volmolen
Tegen het einde
der 18de eeuw gingen de Tilburgsche fabrikanten over tot het
nemen in eigen beheer van volmolens. In het jaar 1794 was de
volmolen, staande bij de groote dreef onder Goirle bij
d'Abcoven, nog in volle gebruik voor de Tilburgers. Deze werd
daarna stap voor stap verlaten.
GERARD VAN
LEYBORGH