Nieuwe
Tilburgsche Courant - zaterdag 4 augustus 1928
Van twee
Brabantsche Torens 1: Dongen
"Hij is een der
reuzen van Brabant, die de stormen der tijden hebben doorstaan,
die gewond en geschonden werden, maar levend zijn gebleven om
ons te herinneren aan eeuwen van lijden. De verweerde torens van
Brabant, waarvan men de kruisen verwoest heeft, staan als
biddende heiligen boven het land en naast hen staan de ontwijde
kerken, ontnomen aan het volk waarvoor ze gebouwd werden. Zij
zijn als oude vergrijsde wachters, die te schreien gegaan zijn
in hunne verlatenheid." (Frank Klaroen, N.T.Ct. 13 juli 1928)
"Lastende en
bevelende onzen Hoogschout... mitsgaders allen d'andre
respectieve officieren en justiceren van de voors. landen,
steden en plaetsen op de contraventeurs van dien wel
scherpelijck te letten, deselve alomme den te houden ende
daertegens sonder eenige conniventie ofte verdrag te procedeeren
ende specialijck alle cloosters ende Parochiekerken alsook
capellen, soo groot als klein, in de meergenoemde lande en
plaetsen, alomme voor de gheseyde Roomsche geestelijkheyt ende
paepsgezinde gesloten te houden ende van alle beelden ende
andere paepsche ornamenten te suyveren ende niet te gedoghen,
dat in eenige van de selve eenige Pauselijcke dienst gedaen ofte
geëxerceert worde." enz. (Plakkaat der Hoogmogende S.G. 16 juni
1648)
"De uitoefening
van den katholieken godsdienst was practisch niet meer verboden
(18de eeuw), men behoefde geen overval meer te vreezen van den
Schout en zijne rakkers. Maar alle kerken, zoowel de heerlijke
gothische bouwwerken als de nederige dorpskerken, waren in
handen van de Gereformeerden. En de Katholieken mochten hun
godsdienst uitoefenen in particuliere huizen, in verborgen
lokalen, in achterbuurten en vergeten straatjes, op zolders, in
pakhuizen en in ellendige schuurkerken in de dorpen. En dat
terwijl ze in de Generaliteitslanden, en niet daar alleen, de
schoone kerken door 't voorgeslacht gebouwd, ten koste van zware
offers, op vele plaatsen zagen vervallen tot ruïnes, omdat de
Gereformeerden er te weinig in aantal waren om in een goed
onderhoud belang te stellen." (Aug. Commissaris, van Schuilkerk
tot Kathedraal, Groningen 1928)
1648-1928 ---
Wat is er in dien tijd veranderd. Ja, er zijn nog hier en daar
Brabantsche torens, die nog verlaten staan te schreien. Doch er
is voor Brabant in velerlei opzicht reden tot juichen. De
Gereformeerden, de Protestanten, zijn niet meer die van 1648. Er
zijn Goddank genoeg eerlijke protestanten, die niet goed kunnen
keuren het onrecht Brabant aangedaan, dat erkenden velen reeds
in de jaren 1790-1810, dat erkennen er nu nog meerderen. Voor
dat eerlijk erkennen mogen wij hen hulde brengen, wat in 't
verleden is geschied, mag men heden ten dage niet tot grief
rekenen en daarom ook mag, wanneer men schrijft of spreekt over
Brabant's onrecht, dit niet bedoeld zijn als een klacht tot onze
Christenbroeders van heden; 't mag alleen zijn een uitgesproken
en gemotiveerd verlangen tot vrijheid in ons dierbaar geloof,
tot herstel van onze geloofsmonumenten.
Wij zeiden zoo
juist, we konden treuren, doch er is ook reden tot juichen en
daarom zullen wij mededeeling doen van een bezoek aan twee
Brabantsche torens, 'n contrast.
't Was op 10
juli jl., dat we stonden te Dongen in de oude, groote St.
Laurentiuskerk, tusschen neerhangende balken, plakken
bepleisterd riet, boven ons nog resten, die 't verblijf
levensgevaarlijk maakten. Jaren lang reeds hadden wij 't
vermoed, we zagen het leidek afbrokkelen, verschuiven, en toen
kwam opeens de mare, dat 't was gebeurd... het dak van de St.
Laurentiuskerk was bezweken, de toren stond er nog, doch hoe.
Wat 'n ontreddering! Weeklagend staken de pijpen van het
vernielde orgel omhoog, daarboven de wijde blauwe lucht.
Streepen langs de witgekalkte muren toonden 't langzaam maar
zeker inwateren, de grootste vijand van sterkte en hechtheid.
We zochten de
plaats waar eens 't hoogaltaar stond. Grooter contrast is bijna
niet denkbaar. 'n Hooge bepleistering, tot einde der hooge
bogen, scheidde dit van het schip der kerk. De grond omwoeld,
overdekt met paardenmest en turfstrooisel. De grafkelders
vernield, geopend, volgestort met zand en puin. In 't midden
voor de plaats waar eens 't tabernakel stond, ligt nog een zeer
goed geconserveerde, zij het dan eenigszins beschadigde zerk van
Pastoor Willems. Deze geeft aan het jaartal 1500 den .....
(foutief zeggen vroegere onderzoekers 1503) (1). De steen
schijnt er tijdens zijn leven te zijn gelegd en er is later
vergeten den datum in te vullen. Dat "den" heeft men in de
gauwigheid voor "drij" aangezien. Rechts van 't Kruis, dus aan
de zijde waar Jezus' H. Hart leegbloedde voor 's menschen heil,
heeft men 'n pomp geslagen; nu staat er nog 'n verroeste
Glasgowpomp. De muren zijn beschreven met data's en namen van
bezoekers van bijna geheel Nederland, teruggaande tot 1860. 'n
Kleine pad springt schuw voor onze voeten weg.
Weemoedig zien
we de verwoesting aan, mijmerend op de plaats, waar vóór eeuwen
zoo vele onschuldige zielen voor de eerste maal de H. Communie
ontvingen, waar vóór eeuwen zoovele huwelijken werden
ingezegend, meerdere priesters uit Dongen voor de eerste maal
"plechtig opgingen tot de Altare Gods": welke drie
gebeurtenissen de sterke driehoek voor de toekomst van het
verdrukte Brabant waren.
We zien de
afbrokkelende consols, de toegemetselde ramen, de brute gaten in
de muren. We overpeinzen het groote leed van 't katholieke
Brabant, van Dongen, toen men in 1644 uit dit heiligdom werd
verdreven en "'t werd gesuyverd van paapsche superstitiën en
afgoderij". We onderzoeken 't graf van Pastoor Willems. De steen
blijkt afgenomen en verkeerd er op teruggebracht te zijn. 't
Graf is volgeworpen. Zelfs de herder mocht niet temidden zijner
schapen den laatsten dag afwachten. Onze pen is niet bij machte
onze gevoelens te beschrijven...
We gaan naar
buiten... Daar staat nog de toren, een der torens van Brabant...
De tand des tijds heeft hem verweerd, de steenen brokkelen, de
ramen verwoest, de poort gelapt en bestukt. We gluren binnen
door openingen, door spleten, 'n chaos van stukken hout en
steen, ledige ammunitiekistjes. 't Is gemeente-eigendom hooren
we, de klok luidt niet meer; er huist 'n uil, wilde duiven
vliegen in en uit. De gemeente onderhoudt niet hare gebouwen,
laat mede vernielen de torens van Brabant.
We hebben genoeg
gezien, we gaan. Eenige dagen later zijn we in Hilvarenbeek,
alwaar 't oude lied weer jubelt over de velden.
(Wordt vervolgd)
GERARD VAN
LEYBORGH
1. Kruger, en
naar aanleiding daarvan ook anderen, zegt: "Hier ligt begraven
Heer Dierik Willemszoon, Pastoor van Dongen, die stierf in 't
jaar Ao. XV drij (1503)." (Dit laatste is fout.)