Nieuwe
Tilburgsche Courant - zaterdag 2 oktober 1926
De
Waalwijksche Katholiekendag 1
Men kan niet
genoeg studie maken van de geschiedenis van zijn eigen land, van
zijn eigen plaats. In deze studie vindt men vele malen stof tot
grondig nadenken, tot het maken van conclusiën, tot het opnemen
van wijze lessen, die van voordeel kunnen zijn persoonlijk, voor
de landstreek en gemeenschap. Het is daarom zulk eene gelukkige
gedachte geweest van de samenstellers van den Waalwijkschen
Katholiekendag om de geschiedenis eens als onderwerp te nemen.
En de redenaars op dien schitterend geslaagden dag hebben allen,
zonder onderscheid, daarin een vruchtbaar materiaal gevonden.
Men sprak over het verleden van Brabant; men kon spreken met
overtuiging, met enthousiasme. Want de geschiedenis van Brabant
is zoo rijk aan gouden bladzijden, aan groote daden, doch ook
zijn er bladzijden, die spreken van leed en harteschreien. En
door alles heen, door die tranen en zuchten, schitterde steeds
als een hel lichtende ster ons Roomsche geloof in al zijn
heerlijkheid. Het Brabantsche volk, dat trouw was aan dat
geloof, het heeft overwonnen en het zal blijven overwinnen, zoo
men slechts trouw blijft. Wanneer Brabant op "sijn Saeck let"
(Dr. J. Witlox), "dan zal de worm ophouden aan Brabant te
knagen" (Dr. P.C. de Brouwer).
Wij meenen
nuttig te doen ten einde mede te werken aan het verspreiden van
de gedachte van den Waalwijkschen Katholiekendag, om na te gaan
wat de verschillende sprekers zooal over Brabant te zeggen
hadden, mede ook omdat in de redevoeringen vele interessante
zaken besproken werden, die van groot nut zijn voor de kennis
van Brabant. Want Brabant is van ouds het land van cultuur
geweest; de cultuurbron voor ons geheele land. En daarom blijven
wij 't jammer vinden, dat men niet genoeg heeft ingezien, dat
Brabant de meeste rechten had op de Katholieke Hoogeschool. De
torenspits van de cultuur, de Roomsche cultuur, behoorde te
staan te midden van de oude bronnen van cultuur en geschiedenis,
zooals de observatiepost in 't leger de strijdenden blijft
dekken.
Pastoor Van
Oerle begint bij de Franken en zeide ongeveer als volgt: De
landen, waarover 't Bisdom van 's-Bosch zich thans uitstrekt,
werden in vroegere tijden meerendeels bewoond door de Franken,
een volk, overgegeven aan afgoderij en bijgeloof, woest,
wraakgierig en onmatig. Dit had zijn ongunstigen terugslag op 't
gezin, op de vrouw. In 't wezen der zaak was het huwelijk bij
deze volken een koop, voor een bepaalde som werd de vrouw aan
den man overgeleverd. De kinderen bleven uitsluitend 't eigendom
van den vader. Gelijk overal elders heeft ook in deze landen de
Katholieke Kerk de vrouw verheven uit den staat van vernedering
en slavernij. Door den eisch der wederzijdsche toestemming bij
het huwelijk bleef de vrouw geen koopwaar meer; door eenheid en
onverbreekbaarheid van het huwelijk werd de waardigheid van
echtgenoote en moeder gewaarborgd. De christelijke geest werd
gaandeweg overgebracht in den huiselijken kring, het huiselijke
leven werd veredeld, de geheele levenswijze geheiligd.
Een voornaam
uitvloeisel van den godsdienst was het ontstaan der gilden, wier
doel het was den dienst van God te onderhouden en 't ambacht in
goede "gereetheijt" te bewaren. Elke gilde had zijn patroon,
zijn eigen feestdagen. Daaraan nam ook de vrouw deel. Voor 't
vesperluiden hadden de maagden de altaren (1), den
geschutsheilige toegewijd, versierd. In de kerkelijke processies
groepeerden zich de vrouwen. Uit de christelijke opvatting, dat
arbeid van gebed vergezeld den grondslag legt tot een vroom,
geregeld leven, ontstond die innige vereeniging tusschen
godsdienst en werkplaats. Een heiligenbeeld, waarvoor een
bidstoel staat, ontbrak nooit in de huiskamer.
Groot was de
Mariavereering, getuigende de onafzienbare reeks van wondervolle
gunsten, die later aan dit gewest den eerenaam van Maria's
Brabant doen toekomen (2). Maria's heiligdommen vond men te
Meerveldhoven, Elshout, 's-Bosch, Aarle-Rixtel, Ommel, Oirschot,
Hilvarenbeek, Oisterwijk, Escharen, Uden, met als middelpunt der
Mariavereering de St. Janskerk te 's-Bosch, waar onder den titel
van de Zoete Lieve Vrouwe sinds de 14de eeuw haar wonderbeeld
vereerd wordt, dat gered werd door een edelvrouw bij de inname
der stad. Dat godsdienstig leven bestaat Goddank nog in onze
gewesten.
In 't hartje der
middeleeuwen leefde en huisde men nog sober; eenvoudige
huisraad, weinig behoefte aan artikelen van smaak en weelde.
Doch toen waren de woningen inderdaad een "tehuis". Aan den
huiselijken haard zocht en vond men ontspanning. Hoewel de
levenswijze eenvoudig was, was de taak der vrouw toch
veelomvattend, zij zelf ging alles na, hielp bij alle huiselijke
bezigheden. Zij zette de tering naar de nering. Soberheid in
levensbehoefte bracht een kalm en hecht geluk dat bestand was
tegen menigen storm.
Tot zoover
pastoor Van Oerle. Zijn Eerwaarde sprak voor de afdeeling
vrouwen. Dat stukje historie had door elke Brabantsche vrouw
gehoord moeten worden. De vrouwenbonden (die geen
mevrouwenkransjes mogen zijn) hebben hier een taak te vervullen.
De Brabantsche vrouw, het moet gezegd worden, onderscheidt zich
gunstig van vele andere vrouwen, toch moeten de woorden van
pastoor Van Oerle in alle Brabantsche huiskamers weerklinken in
casu gelezen en begrepen worden.
Dr. De Brouwer
sprak voor de arbeiders. Hij als kenner en als minnaar van
Brabant en zijn bevolking kon spreken uit 'n hart, dat van
liefde voor Brabant overvloeit.
Met onzen
terecht terugkeerenden eerbied voor de traditie en enkele
schaarsche berichten uit de heiligenlevens, maar vooral door ons
aanvoelen van de Brabantsche volksziel kunnen we ons, wij
Brabanders tenminste, eenigszins aanschouwelijk den ouden, pas
gekerstenden Brabander voorstellen. Arm en onaanzienlijk als
zijn zandgrond, sober en behoeftenloos als zijn mager vee. Toch
ook vol opgeruimde blijheid, eerlijkgeloovig, ietwat
melancholiek als zijn paarse heidevelden en zijn bruin-groene
mastbosschen. In de middeleeuwen leefde hij zich nog beter in
zijn geloof in. En wat hij aan ontwikkeling bij wint, dat dankt
hij rechtstreeks of middellijk aan de Kerk. Het gewest Brabant,
waartoe het grootste deel van het Bossche bisdom behoorde, kwam
in de latere middeleeuwen tot hoogen bloei, maar het volk in de
Meijerij en Kempen en 't kwartier Oisterwijk was te ver van de
steden verwijderd; aan het letterkundig of kunstleven deed het
weinig of niet mee (3).
Eerst rond 1500
komt dan ook in deze streek eenige welvaart. Onze oude
kerktorens getuigen dat en onze groote mannen uit dien tijd.
Maar de uitbloei is afgebroken; over het landschap kwam de kille
adem van de verdrukking en over de menschen de koude hand van de
kleineering. De reformatie begon. Dat duurde 2 eeuwen. Allerlei
ellende zonder hoop op uitredding. En toch is dat de glorietijd
geweest voor dit gewest. Want toen werd het Katholieke geloof
zoo stevig en zoo diep in de ziel van de opgezetenen geprent.
Zóó diep, dat het heel de beschaving heeft doorzinderd. Van de
beschaving van ons Bisdom is dat Katholieke het meest
kenmerkende, het meest eigenaardige.
Weinig komt uit,
wat wij van de sociale verhoudingen in dien tijd weten, de
arbeider te voorschijn. Weinig was hij ook onderscheiden van
zijn werkgever. De werkman had maar één gedaante: landarbeider.
Eerst in 't begin van de 19de eeuw verscheen de fabrieksarbeider
in ons bisdom (4). Maar beiden: landarbeider en
fabrieksarbeider, bij hun schrale verdiensten, waren tevreden,
eenvoudig en vroom. Zonder veel streverij en niet hoog
ontwikkeld, maar toch met veel ideaal gevoel, dat hun godsdienst
hen gaf. En zij hadden of kregen 'n klein bezit; pauper of
proletariër werden zij niet.
Toen in den
nieuweren tijd het socialisme zijn roep deed hooren, aan de
proletariërs, waren onze arbeiders nog niet proletarisch genoeg
om daarop in massa te reageeren. Toch kwam bij de algemeene
ontwaking van ons Katholiek volk ook bij onze arbeiders de
bewustwording. En bij den maanroep van Paus Leo XIII werden de
arbeiders bijeengehaald, omdat men voelde de dingen die komen
zouden en het besef wakker werd, dat men onze arbeiders van den
hemelweg zou aflokken niet alleen, maar ook hun beschavingspeil
zou verlagen en hun levensgeluk aan stukken slaan, als aan hun
katholiek geloof, aan hunne katholieke levensbeschouwing geweld
werd aangedaan (5). Aan dat levendig besef van toen hebben wij
het te danken, dat tot op heden onze werklieden, door den bank
genomen, nog hoogstaande mensen zijn, dat ze niet verstoffelijkt
werden.
Dr. De Brouwer
heeft hier den Brabantschen arbeider ten voeten uitgeschilderd.
Voor den arbeider waren ook hier wijze lessen te putten. Ook de
geheele Brabantsche bevolking moet zoo den arbeider zien en
waardeeren. De arbeider heeft ook zijn aandeel in den bouw van
het Brabant van heden.
De heer J.C. van
Beek, de man die vergrijsd is in het sociale Brabantsche boeren-
en landbouwersleven, kon met veel recht voor de afdeeling boeren
optreden. Deze spreker begon met het leven der oude Taxandriërs
(in het latere Brabant). In het jaar 200 hebben ontegenzeggelijk
reeds christenen binnen de landsgrenzen gewoond. Deze christenen
kwamen hier als soldaten, wellicht ook als geloofspredikers.
Verscheidene vondsten wettigen deze opvatting. Vele plaatsen in
Brabant vieren St. Servatius, een der eerste
geloofsverkondigers, als hun patroon; vele Brabantsche gemeenten
hebben St. Servatius in hun zegel. De H. Domitianus, de opvolger
van den H. Servatius, wordt mede beschouwd als zijn opvolger bij
de Taxandriërs, die toenmaals Noord-Brabant bewoonden.
Een der eerste
heiligen die op onze bodem toefde tijdens het merovingische (6)
tijdperk is de H. Gertrudis, dochter van Pepijn II en diens
heilige echtgenoote Itta. Zij stichtte op haar landgoed
Oeverberg, dat in de 13de eeuw ter harer eere St.
Geertruidenberg is genoemd, een slotkapel. Gezaghebbende
personen omstreeks het jaar 1000, dus ongeveer 300 jaar na den
dood van St. Geertruida, achten het verblijf van deze heilige te
Geertruidenberg boven alle twijfel verheven. De meest bekende
geloofsverkondiger van Brabant is wel geweest de H. Lambertus.
Hoezeer de eerbied in deze streken voor dezen heilige wordt
gekoesterd, blijkt wel uit het feit, dat in niet minder dan de
27 van de meest oude parochies de H. Lambertus als patroon der
plaats wordt vereerd en in talrijke gemeenten prijkt zijn beeld
op het gemeentewapen.
De H. Hubertus,
zoon eener zuster van de H. Oda, liet hier in deze gewesten de
laatste afgodsbeelden, die hier en daar nog overeind stonden,
omver halen en verbrijzelen en arbeidde soms zelf mede aan de
opgerichte kerken. Het dorpje St. Hubert bij Mill ontleent aan
dezen geloofsverkondiger zijn naam. St. Oedenrode is genoemd
geworden naar de H. Oda. Het is ondenkbaar, dat deze jonkvrouwe
zich zou gewaagd hebben in een geheel heidensche streek, zoodat
het vaststaat, dat ten tijde van het leven van deze heilige
Brabant reeds voor het H. Geloof gewonnen was. De H. Odulphus
werd te Best geboren en is geruimen tijd pastoor te Oirschot
geweest. In Boxtel gebeurde in het jaar 1280 het mirakel van het
H. Bloed, in Boxmeer gebeurde dit in het jaar 1400.
Toen in de jaren
1000-1100 in Brabant eenige verwildering ontstond, was het de H.
Norbertus, de stichter der Norbertijnen, die met zijn helpers de
verslapte kerkelijke tucht ging herstellen en door een leven van
gebed en opofferende liefde deze streken als opnieuw te
kerstenen en te maken tot brandpunten van geestelijk leven, die
voortaan als lichtende fakkels des geloofs de gansche bevolking
zouden beschijnen en tot in hare onderste lagen verlichten.
Voorname abdijen
werden gesticht, nl. die van Tongerlo in 1130, die van Postel en
Berne in 1134. Reeds in 1186 erlangde de abdij van Tongerlo het
bestuur over de kerk van Enschot, in 1189 verkreeg zij de kerk
van Oeffelt, in 1207 Hapert en Hoogeloon, in 1231 West-Tilburg
(7), in 1233 de kerken van Waalwijk, Drunen, Loon op Zand,
Moergestel, Haaren enz. De abdij van Postel verkreeg de
verzorging der kerken van Oerle, Veldhoven, Lagemierde, Reusel,
Asten, Lierop en Someren. De abdij van Berne kwam in 1278 tot
hoogen bloei, toen zij door den Roomschen Koning Willem van
Holland tot rijksabdij werd verheven. Dank zij de bemoeiingen
dier kloosterlingen kwam de bevolking van Brabant in het genot
van vele voorrechten, welke een geheelen omkeer teweegbrachten
in de sociale verhoudingen van die dagen. Die verandering van
toestanden werd verkregen zonder geweld, zonder opstanden. De
godsdienst alleen had hier de leiding genomen door middel van de
abdijen en wist een der schoonste triomfen op de feodaliteit en
het leenstelsel te behalen. De orde der Kruisheeren bouwde
ongeveer 1380 te Cuyk een klooster en dit klooster is een van de
zeldzame in Nederland, dat door den tijd der reformatie in
Nederland tot op heden is blijven bestaan. Reeds in de 15de eeuw
kende men in Noord-Brabant de beurzenstichting, waardoor aan
minvermogende doch talentvolle jongelingen den weg naar de
wetenschap werd gebaand.
Tijdens den duur
van Noord-Brabant als generaliteitsland werden de bewoners met
hemeltergende onrechtvaardige en geniepige middelen in hunnen
geestelijke en wereldlijke belangen geschaad en
achteruitgesteld. Na 1815 en 1853 kwamen er echter betere
tijden. De krachtige Brabander heeft zich door die slechte
tijden, door de kracht van zijn geloof, heen geworsteld. Brabant
kan nu zijn kracht ontplooien. Door de kennis van de
geschiedenis, door de wetenschap van den jubel en de treur, kan
de Brabander kracht putten voor de toekomst.
De heer Van Beek
kon op deze feiten wijzen en met overtuiging, want door den
Brabantschen boer is veel traditie en trouw aan het geloof
bewaard gebleven.
(Wordt vervolgd)
GERARD VAN
LEYBORGH
1. In den
bloeitijd der gilden hadden de kathedralen soms tot 35 altaren,
voor elke gilde één afzonderlijk, en waren kostbaar versierd.
2. Zit ook hier
geen historie in de inschrijving voor het Mariabeeld aan 't
hoofd van dit blad, en is er voor den Brabander geen eereschuld
te voldoen om dit werk ten spoedigste te voltooien.
3. Daarom gaan
letterkunde en kunst ook het eerste, als zijnde van geen vitaal
belang, in decadence bij het verminderen der volkswelvaart.
4. Voordien was
elke industrie nog huisindustrie. Een enkele knecht als
medewerker in familieomgeving.
5. Voor onze
stad is de Tilburgsche organisator Joseph Platte z.g. een brok
historie.
6. Merovingers:
was een koningsgeslacht, dat het Frankische rijk stichtte. De
eerste koning was Marovech. Dit geslacht regeerde van pl.m. 420
tot pl.m. 750. Voor ons land heeft dit tijdperk nog vele
duistere bladzijden. Na de Merovingers kwamen de Karolingers.
Stamvader Karel de Groote.
7. De pastorie
van het Goirke zou heden nog bezit van de abdij van Tongelre
zijn, althans deze abdij zou er rechten op hebben.
Voetnoot redactie:
Onder punt 2
verwijst Gerard van Leyborgh naar een toentertijd lopende
inzameling voor een Monument ter ere van O.L. Vrouw van het H.
Hart van Jezus. Op pagina 1 van de krant werd dagelijks in een
kadertje vermeld hoeveel geld er al binnen was gekomen.