Nieuwe
Tilburgsche Courant - zaterdag 27 december 1924
Tilburgsche
Schetsen: Oome Bart gestorven
"Èrem Triske,
èrem Triske", mompelde kwezel Bartha zacht voor zich heen,
medelijdend schudde zij het hoofd en deed daarbij de loshangende
lintjes van haar wit mutsje tegen de wangen slaan. "Jè mèske,"
zoo ging de spreekster voort, meer tot zichzelve dan tegen het
voorwerp van haar medelijden, "jè mèske, 't lève is aaltij nie
zoo ast'r van den buitenkaant utzie, en dan julliën oome, nog zo
in de fleur van z'n lève. Mar," ging zij luider voort, "'t is
vort ga Korstmis en dan zok mar is goed veur um bidde."
Kwezel Bartha
vond hiermede de bewijzen van haar deelneming in het verdriet
van haar catechismusleerlinge reeds ver genoeg, ging naar de
mand met wol, die een teer schapenluchtje vermengd met
hooigeuren verspreidde en gaf ieder een flinke hoeveelheid, na
de ontklitte (geplozen) wol in een zak in den uitersten hoek van
het vertrek geborgen te hebben. Met kennersblik monsterde zij
nog even de afgewerkte wol, giste in gedachten het gewicht
daarvan en ging door met het stellen der vragen van de te
behandelen catechismusles en het aanhooren van de meermalen
stokkende antwoorden.
Treesje, ietwat
verlicht door het mededeelen van hetgeen haar dien morgen zoo
treurig stemde, deed allengs hare tranen weer opdrogen en kon
niet nalaten Bartha voor hare wijze raadgeving dankbaar te zijn,
en met eenige moeite eene klit uit de wol rukkende kwam het met
nog eenigszins emotievolle klank van hare lippen. "Jè, Bartha,
dè zo ons moeder ok gezee hebbe, en dè zak ok doen. As'k van de
week op 't Haaike kom bij onze Kees, die bij Tienusoom woont,
zak het hum ok zegge." "Goed gedaon, m'n keind", repliceerde
Bartha, en wees met strenge blikken een der andere leerlingen
terecht, die met eenig gegiechel blijk gaf niet zeer met Treesje
mede te voelen.
Het tafereeltje
dat wij hierboven schetsten, had plaats in de kamer van Bartha
Leijten, de kwezel van het Goirke, die schuin tegenover de
tegenwoordige politiepost op het Goirkeplein woonde. Ouderen van
dagen zullen zich nog deze persoonlijkheid herinneren. Jongens
en meisjes uit dien tijd moesten bij haar te leering komen en
als tegenprestatie werd door de leerlingen wol geplozen, die zij
van de wolfabriek ontving en daardoor in haar onderhoud voorzag.
Meerdere van dergelijke kwezels deden in andere stadsgedeelten
van het toenmalige Tilburg een zelfde werk in opdracht van de
pastoors der parochies Goirke, Heike en Korvel.
Ongeveer op
denzelfden tijd dat de les bij de kwezel plaats vond, had op de
Veldhoven nog een andere gebeurtenis plaats. De Veldhoven, sinds
een kleine 30 jaar Wilhelminapark, bood een geheel anderen
aanblik als thans. 't Was nog een groote weide, aan de 3 hoeken
brandkuilen en ieder apart met hooge boomen omgeven. Een breede
weg met boomen geflankeerd scheidde de kuilen van de weide, die
zelf weder met een diepen sloot afgebakend was. De omgeving
bestond uit ongelijk gebouwde werkmanswoningen, met daartusschen
eenige huizen, voor dien tijd aanspraak kunnende maken op den
naam van patriciërswoning. Bij den bouw was allerminst om de
rooilijn gedacht.
Ter plaatse waar
nu het kegelpaleis "De Rooie Haan" statig zijn modernen gevel
ten hemel duwt, stond het oude koffiehuis van denzelfden naam.
De groote gelagkamer besloeg echter de plaats waar nu bij
zomersche dagen op het trottoir de knusse rieten stoelen den
vermoeiden wandelaar een aangenaam zitje bieden. Een breede
houten drinkbak, waar de paarden der voerlieden hun dorst konden
laven, leunde tegen den Noord-Oostkant der gelagkamer. Op dien
drinkbak zien wij een jongen van omstreeks 10 jaar zitten, de
beenen op en neer bengelend en een liedje neuriënd. Opeens wordt
zijn aandacht gaande gemaakt door de aankomst van een
bakkerskarretje. Vlug springt hij van den drinkbak, huppelt het
komende rijtuigje tegemoet en roept blijmoedig: "Hé, bekker,
maak meerije?" "Waor motte naor toe jong?" klinkt het uit het
rijtuigje. "Naor 't Haaike, naor pestoor van Schijndel." "Kèk,
Jaoneke, zedde gij 't, nou dè treft, want 'k mot naor de Gouwe
Leeuw." Dra zit nu Jaoneke naast den hem welbekenden bakker en
met vroolijk gesnater bekort hij den langen weg. "Mar jonge, wè
motte toch bij pestoor van Schijndel gaon doen, hedde gij mee
zo'n voornaom personaoge omgaank of ist femilie van oe?" Ons
Jaoneke valt nu opeens door die vraag terug in het verdriet, dat
ook hij voelde, zooals ons Treesje, die wij bij de kwezel
ontmoetten. In jonge onbezonnenheid, zijn leeftijd eigen, was
hij al spelende op den paardekrib van den Rooien Haan het
gansche geval vergeten, doch wordt er nu te wreeder aan
herinnerd.
Met beknepen
stem en tranen in de oogen vertelt hij den bakker wat hem
hinderde. Zijn goede oome Bart, de steun der familie en vooral
van de 3 wezen, was plotseling ernstig ziek geworden en nu zou
hij pastoor van Schijndel, die zich sterk voor de familie
interesseerde, daarvan mededeeling gaan doen, tenminste hem met
het verloop der ziekte op de hoogte brengen. Rijk met aardsche
goederen gezegend, was zijn oom Bart de man gebleven die zijn
familie niet verloochende en zich de wezen had aangetrokken,
toen zijn broeder en diens vrouw elkander in eenige maanden
tijds in het graf volgden. Wat heerlijke dagen werden hen
geboden, wanneer 't Kerstmis was. Dan opende de weldoener vooral
de sluizen van zijn edelmoedigheid. Geluk en zelfvoldoening vond
hij in ruime mate, wanneer hij, op dien grooten dag van
zielevrede, zijne familieleden gelukkig zag. En nu... een
troosteloos verschiet opende zich voor den blik van het
gevoelige hartje van ons Jaoneke. Nadat hij bij den Gouden Leeuw
op de Markt was afgestapt, spoedde hij zich naar de pastorie om
het treurige nieuws mede te deelen.
Ook de pastoor
gaf den raad, na eenige opbeurende woorden, hulp te zoeken aan
de Kerstkribbe. Het gebed der kinderen mocht echter niet baten.
Hij die over leven en dood beschikt, had het anders bepaald; de
dag voor Kerstmis te 10 uur zag men voor het huis van oome Bart
het "busseltje", een rol van opgepakt stroo, geflankeerd met
eenige plankjes versierd met doodshoofd en beenderen, en
daarboven het kruis, het teeken van Hem die den ontslapene naar
het betere leven voorging.
Niet alleen de
familie van den overledene, doch de geheele burgerij deelde in
het verlies van den rechtgeaarden man. De talrijke deelname aan
de begrafenisplechtigheden zou daarvan het sprekende bewijs
zijn. Groot was echter de verslagenheid bij de naaste
familieleden. Treesje, Jaonus en Kees trof de slag evenwel nog
het meest. Weg was het blijde vooruitzicht van de kerstvreugde,
droefheid en rouw drukten zwaar op hen en alleen het medegevoel
van rechtgeaarde belangstellenden en vooral van kwezel Bartha,
die zooveel mogelijk balsem in den vorm van goedbedoelde
troostwoorden op de schrijnende wonden goot, vermochten eenige
verlichting te brengen. Diep was echter het geloof in de jonge
harten geworteld en wanneer in den vroegen morgen van den
Kerstdag het "vrede op aarde" in de Goirkesche en Heikesche kerk
klonk, dan daalde ook stille berusting neder.
De Kerstdagen
zijn voorbij en het stoffelijk overschot van oome Bart zal aan
den schoot der aarde worden toevertrouwd. Op de avonden die
voorafgingen komt de geheele buurt in de groote kamer van kwezel
Ant bij elkaar. Vooral de jeugd is daar in ruime mate
vertegenwoordigd en menige rozenkrans werd voor de zielerust van
den overledene gebeden. De verhuurders van de hooge hoeden en
rouwmantels hebben geen materiaal genoeg voor de gegadigden,
want nog zelden is in zoo groote getale aan eene begrafenis
deelgenomen. Uit alle hoeken worden de nog eenigszins bruikbare
rouwgoederen opgezocht, zoodat toen de stoet zich bij het
sterfhuis in beweging zette, men allerhande modellen en kleuren
kon bewonderen. Er waren er van het diepe zwart tot zwart-groen
en rossig bruin-zwart. Een doodbidder met breeden steek op het
hoofd ging aan den kop van den stoet en wordt voor eenige passen
geflankeerd door 2 schreeuwers met grooten witten doek welke
over de handen terneerhing. Bij het passeeren van de baar,
gedragen door buurlieden van den overledene, blijven de
voorbijgangers eerbiedig staan en ontblootten het hoofd. De kerk
is in diepen rouw en de plechtige Mis van Requiem maakt diepen
indruk op de talrijke aanwezigen. Nadat de kerkelijke rouwdienst
ten einde is en de nederlating in het kille graf heeft plaats
gehad, gaat de stoet terug naar het sterfhuis, waar nog eenige
gebeden voor de zielerust van den overledene worden gestort en
gaan de naaste familieleden aan den disch; een groote kaas wordt
tot de kleinst mogelijke proporties teruggebracht.
Zoo rolt het
leven verder, droefheid wordt door genoeglijkheid opgevolgd.
Voor de 3 wezen evenwel was de Kerstmis van 18.. een
onvergetelijke. De jaren slijten echter alle verdriet, terwijl
arme Bart nog na zijn dood een ruime geldelijke ondersteuning
had gereserveerd, hetgeen een hecht fundament bleek, zoodat ook
door hen in latere jaren de geest van hun oom in het verstrekken
van gelukkige Kerstdagen voor anderen bleef voortleven.
GERARD VAN
LEYBORGH