Nieuwe
Tilburgsche Courant - zaterdag 24 oktober 1925
Tilburgsche
Schetsen: Ceciliafeest
Langen tijd
zwegen de beide vrienden. Ieder was met zijne eigene gedachten
bezig, totdat plotseling de eene, we zullen hem maar Gerrit
Gerritsen noemen omdat de hoofdpersonen van deze schets nog in
leven zijn, uitriep: "Habeo!" Zijn vriend keek den spreker met
verwachting aan, want zooveel verstond hij als koorzanger van
het Latijn wel, en het gezicht van zijn vriend straalde zoo van
blijdschap, dat hij direct begreep, dat hij wat gevonden had.
"Jè, Harrie, na hekket en 'k laotet nie mir los hurre!" "Nou,
Gerrit, laot is heure, wè witte na?" "Nee, jungske, dè motte na
mar is aon men overlaote, ge zult is zien of dèt dè nie zal
lukke, we zulle dees jaor Ceciliafist vieren as me nog noot
gedaon hebbe. Mar Harrie hedde gin brievekópke (1) in oewe zak,
want dan mot ik toch nog effe weg schrève." "Mar Gerrit, ge
maokt me erg nuuwsgierig, heure, maak na toch nie weete wettet
is?" "Jè, Harrie, dè meude wel, mar ik motter irst teus nog is
over denke, mar witte wè, kom vanaovond mar un borreltje pakke
dan zakket oe hillemol vertelle, mar haauwtoe gezicht (2), want
aanders is er niks mir aon." "Dè borreltje is dan zeker op
afrekening van het brievenkópke?" De beide vrienden namen
afscheid na een hartelijk: "Salut, en tot vanaovond dan".
We zullen de
vrienden naar huis laten gaan, doch vinden het dienstig om tot
goed begrip van deze schets mede te deelen wat hunne gedachten
zoo bezig hield. Gerrit en Harrie waren leden, en goede ook, van
een der Tilburgsche kerkkoren. Zooals bekend, is het traditie om
de feestdag van hunne patrones te vieren. Het Ceciliafeest houdt
gewoonlijk eenige maanden aller gedachten bezig want men wil
deze feestdag op echt vroolijke en amicale wijze vieren. Het
Ceciliafeest van het koor der beide vrienden was altijd iets
aparts, want men verheugde zich in het bezit van 'n directeur
van de bovenste plank, een oude vrijgezel met moppen, die er wat
voor over had en door de koorleden natuurlijk op de handen werd
gedragen. Voor deze directeur was echter ook de tijd van
afmarsch gekomen en eenige weken na het vorige Ceciliafeest werd
hij, diep betreurd door de koorleden, naar z'n laatste
rustplaats gedragen. Dat was voor de vroolijke snaken een heele
strop en begrijpelijker wijze dacht men met weemoed aan de
volgende Ceciliaviering, die veel van haar glans verloren zou
hebben; want men wist het, de nieuwe directeur was een beste
man, een goed musicus, maar hij was evenzeer aan z'n centen
gehecht, die hij beter deed voor zijn kinderen, en dat waren er
vele, te bewaren, dan aan het feest te geven. Het werd hem dan
ook niet kwalijk genomen, want daar waren de leden te
rechtschapen voor; alleen kon men het hen niet kwalijk nemen,
dat zij het gemis van hun ouden directeur voelden en daar wel
eens over spraken.
Wat zou hen nu
het volgende feest brengen? Dat was het juist wat de beide
vrienden zoo bezig hield. Op de wandeling, die zij op den laten
zomerschen dag maakten, was het aanstaande Ceciliafeest het
onderwerp van het gesprek, de vrienden pijnigden zich het hoofd,
want hunne ambitie voor het koor was van dien aard, dat zij er
toch nog wat voor over hadden om het feest te doen slagen. Maar
hoe? Geld was voor hen ook een struikelblok al behoefden ze op
een paar gulden niet te kijken en dat hadden zij er dan toch nou
wel voor over, maar verder konden zij ook al niet gaan. Tot
zoover waren de beide vrienden gekomen, totdat wij hen op de
wandeling ontmoetten en de uitroep "Habeo" opvingen.
Op het
afgesproken uur was Harrie bij Gerrit aangeland en zouden de
plannen besproken worden. "Nou Harrie," begon Gerrit, toen
beiden 'n glaasje korenwijn aangeboden was, "ik heb vanmèrige
den directeur nog gezien en die hé van de pestoor tien gulde
gekrege, de rest zulle me dus uit de pot moeten neme." "Ge praot
goed, Gerrit, mar witte wel dè de kaas leeg is, dè wil zegge hil
veul is er nie in." "Dès niks Harrie, witte wè we motte doen, we
motte bij innigte weldoeners aonkloppe en dan gif ik oe de
verzekering dèt 't mee zal valle. Ik zal naor Vlaardinge
schrèven om lekkere visch, goedkoope kabeljouw, en dan komt er
nog èrdappel mee knullekes op taofel. Op den dag van 't fist
gaon we smergus irst naor de kerk, smiddags gaon we waandele,
saovonds om zeuven ure un borreltje vatte en om negen uur begint
het maol. En dan geef ik nog een verraassing, nl. veur het maol
oesters mee champagne. Mar dè moet veur de lede un verraassing
blijve, dus ge haauwt oe gezicht."
Harrie stond
daar paf van; hij had achter Gerrit niet gedacht, dat hij
zooveel met het koor op had. Gerrit lachte met het verlegen
gezicht van zijn vriend, die voor zooveel vindingrijkheid
eerbied had. "Nee, Harrie, ik zalt oe mar direct zegge, die
oesters mee champagne komen nie van mèn, daor hek un weldoener
veur gevonden. Mar die weldoener wil onbekend blijve, dus daor
praote me nie verder over." "Afgesproke, dan toe 't fist, ik zal
wel veur 't kemieke zorrege." Hartelijk namen de vrienden
afscheid, nadat nog 'n glaasje edel nat geconsumeerd was. Of er
luistervinken geweest waren, is tot op heden nog niet
opgehelderd, doch den volgenden Zondag onder de preek ging 't
fluisterend van mond tot mond: "We krège op 't Ceciliafist
oesters mee champie."
Eindelijk kwam
de groote dag aan. De groote weverskamer van een der koorleden
was gereed om het illustere gezelschap te ontvangen. Met
verwondering zagen de feestelingen de toebereidselen, de
feestelijk versierde tafel en de kleurige guirlandes die de
groote kamer zoo gezellig maakten. Toen allen gezeten waren,
werd door den directeur eene kleine feestrede uitgesproken, St.
Cecilia werd herdacht, hare bescherming voor de koorleden
gevraagd en werd dank gebracht aan de weldoeners die het
mogelijk gemaakt hadden, dat dit feest kon worden gegeven. Onder
luide bravo's stelde de directeur voor het lid Gerrit tot
ceremoniemeester te benoemen. Gerrit liet op de hem amicale
wijze zich deze benoeming welgevallen en bleek een man van
krasse maatregelen te zijn, want aanstonds beval hij een woordje
naar "Boven" te spreken en met het maal aan te vangen.
De leden
glunderden. Voor velen waren oesters met champagne een tot heden
ongekende lekkernij en verscheidenen keken tersluiks hun buurman
aan om te weten hoe hij die dingen wel zou verorberen. Op een
wenk van Gerrit kwamen de champagneflesschen op tafel, wegens de
nederige omgeving waren de koelers maar achterwege gelaten,
trouwens heel warm was het toch niet. Maar ze zagen er keurig
uit: echte "Red top" van een eerste klas huis. En terwijl de
oesters met geroosterd brood werden opgediend, knalden de
stoppen als zoovele vreugdeschoten. Daar gebood Gerrit stilte en
met de noodige pathos verzocht hij de eerste dronk te wijden op
de gezondheid van de edele gevers. Het bruischen van het edele
nat bracht begeestering en de pareling van 't heerlijke vocht
deed de feestvreugde nog stijgen. De glazen gingen omhoog, en de
smachtende lippen openden zich om van den godendrank te
genieten. Gerrit gaf 't goede voorbeeld en dronk "ad fundum".
Vele leden
schenen met de smaak niet goed op de hoogte te zijn, want men
zag ietwat benauwde gezichten. De eenen wilden niet doorgaan als
nog nooit champagne te hebben gedronken en deden maar of zij 't
lekker vonden, mogelijk dachten zij dat de smaak wel wat zuur
mocht zijn, of dachten dat het zoo hoorde en men in champagne
drinken ook moest worden opgevoed. Anderen roken lont en wilden
niet laten merken dat zij er tusschen genomen werden. Gerrit
keek wat verbaasd toen hij al die grimassenmakende gezichten zag
en met een verraderlijke schittering in zijn oogen deed hij de
oesters opdienen. De oesters bleken niet geopend en het
gezelschap keek ook hier elkaar hulpbehoevend aan om te zien hoe
zijn buurman die dingen wel zou eten. 't Was een heele toer om
de schelpen te openen. De een had niet zooveel geduld en begon
met 'n notenkraker te werken, de ander stak met een mes, doch
had al evenmin succes, terwijl een derde een weversspoel greep
en er geducht de arme oesters ging bewerken. "Mar dan hek toch
liever unne pot trappist mee kneukeltjes", riep er een uit het
gezelschap. "En ik liever krabbe", klonk het uit een anderen
hoek. Ondertusschen slurpte Gerrit zijn oesters en deed ze in de
champagne zwemmen.
Toen barstte
Gerrit in een onbedaarlijke lachbui uit, de feestelingen kwamen
nu allen tot het besef, dat zij er danig tusschen waren genomen
en het was alleen aan de algemeene sympathie voor hem te danken,
dat hem de grap niet al te ernstig werd genomen. Men kwam tot de
overtuiging dat Gerrit zich zelf echte champagne had laten
opdienen, terwijl de anderen slechts azijnwater met koolzuur
ontvingen. De oesters waren ledige schelpen en aan elkaar
gelijmd. Toen de hilariteit, die bij deze erkenning ontstond,
wat bedaard was, kwamen de kabeljauw en de knolletjes op tafel.
Ieder had door de ondervonden emotie honger gekregen en liet het
zich goed smaken. Blijkbaar had het vele koolzuur en de azijn de
uitwerking niet gemist, want na het eten werden de leden
slaperig en was er de troef uit. Men besloot toen maar eerst een
beetje te gaan wandelen, ten einde wat op verhaal te komen.
Te elf uur was
het gezelschap weer bijeen, men was weer geheel opgemonterd.
Tijdens de wandeling had Gerrit voor wat anders dan azijnwater
gezorgd, zoodat er dra de stemming in kwam. Door verscheidene
leden werden voordrachten gehouden, zelfs was er een, die de
grap in geuren en kleuren bezong. Het werd een leuke na-vond en
de voorspelling van Gerrit bleek bewaarheid: men had nog nooit
een dergelijke avond beleefd. De laatste verteller leeft nog.
GERARD VAN
LEYBORGH
1. Brievekópke:
postzegel
2. Haauwtoe
gezicht: wil zwijgen