Nieuwe
Tilburgsche Courant - zaterdag 27 juni 1925
Natuurschoon
Door de minister
van Binnenlandsche Zaken en Landbouw is aan de Commissarissen
der Koningin in de verschillende provinciën eene circulaire
gezonden waarin wordt aangedrongen op bescherming van het
natuurschoon. Zijne Excellentie zegt daarin o.m.:
"Nu de
verdwijning van natuurschoon, gevormd door bosschen en andere
houtopstanden toebehoorende aan particulieren, blijft aanhouden,
behooren m.i. maatregelen te worden getroffen, die aan dit euvel
zooveel mogelijk paal en perk stellen. Met mijn ambtgenoot voor
Finantiën treed ik in overleg omtrent de fiscale maatregelen,
die zouden kunnen worden genomen ten einde het behoud van dit
natuurschoon voor het vervolg zooveel mogelijk te verzekeren.
Reeds is een wetsontwerp in uitzicht gesteld, waarbij de
inkomsten uit opgaand hout aan de Inkomstenbelasting 1914 zullen
worden onttrokken.
Het wil mij
echter voorkomen, dat inzonderheid voor de gemeentebesturen
hier een belangrijke taak is weggelegd (1). Immers hoezeer
toch bij de bewaring van het natuurschoon het algemeen belang
betrokken is, zal in den regel het locaal belang overwegend
zijn. In de eerste plaats ligt het dus op den weg der
gemeentebesturen tegen te sterke vermindering van het
natuurschoon te waken en hoewel mag worden geconstateerd, dat
door verschillende gemeenten reeds veel in deze richting is of
wordt gedaan, er zou meer kunnen worden bereikt, indien alle
gemeentebesturen goed doordrongen waren van de groote belangen,
die hier op het spel staan.
Wenscht eene
gemeente zich in het belang van de bewaring van het natuurschoon
eigendom van bosschen of andere houtopstanden te verzekeren,
terwijl het niet gelukt dit langs den gewonen contractueelen weg
te bereiken, dan wordt er, voor zooveel noodig, op gewezen, dat
de Boschwet 1922 de onteigening mogelijk maakt, o.a. ten name
van gemeenten, en dat art. 12 dier wet geldelijken steun van den
Staat in uitzicht stelt. Onteigening ten name van het Rijk zal
alleen kunnen geschieden in zeer bijzondere gevallen als van een
groot algemeen belang gesproken kan worden, geen bijzondere
omstandigheden zich daartegen verzetten en de zekerheid van
behoud op geen andere wijze te verkrijgen is. Evenzoo zal het
hierboven aangehaalde art. 12 slechts in bijzondere gevallen
toepassing kunnen vinden. Ieder geval zal daarbij op zich zelf
moeten worden beschouwd.
Het komt mij
gewenscht voor, dat de oprichting van plaatselijke
vereenigingen (1) die het behoud van natuurschoon beoogen,
zooveel mogelijk wordt bevorderd."
De bedoeling van
den minister laat niet veel aan duidelijkheid te wenschen over.
Zijne duidelijk uitgesproken wensch is, dat de gemeentebesturen
toezien, dat verdere vernieling van het natuurschoon worde
tegengegaan en maatregelen daartoe worden genomen.
Het mooie
Brabant heeft de laatste jaren veel geleden van die
verwoestingsgeest, voortspruitende uit het weinige gevoel voor
natuurmonumenten of natuurschoon voortgekomen uit langjarige
ontwikkeling, zooals daar zijn landgoederen enz. En Tilburg ligt
ook in het mooie, warme Brabant en ook Tilburg heeft de laatste
30 jaar veel, heel veel geleden? Gedane zaken nemen geen keer,
en heel veel nut steekt er niet meer in om te wijzen op de
Rauwbraken, op de verwoesting aan de Leij of op 't pittoreske
heuvellandje van de Heiblom tot den Uitersten Stuiver aan de
Dongensche weg dat door overheid van de werkverschaffing werd
vernietigd. Menige malen is van verschillende zijden hierop
reeds gewezen; laat ons dus nu reeds nagaan wat voor
natuurschoon Tilburg nog heeft en wat moet worden beschermd.
Want de Minister
zegt het zoo juist, er is voor de betrokken gemeenten een
overwegend locaal belang bij betrokken dat het natuurschoon
wordt beschermd en er dus voor de gemeentebesturen inzonderheid
een belangrijke taak is weggelegd. Verder geeft de Minister
middelen tot handhaving aan. Bovendien zegt de Minister, dat het
z.i. gewenscht is, dat vereenigingen, die het behoud van
natuurschoon beoogen, worden opgericht. Een dergelijke
vereeniging behoeft te Tilburg niet meer te worden opgericht.
"Tilburg Vooruit" zorgt de laatste jaren op frappante wijze voor
de bevordering van het vreemdelingenverkeer en tracht door
geschrift den toerist opmerkzaam te maken op het natuurschoon
van Tilburg en omgeving. Natuurschoon en vreemdelingenverkeer
zijn onafscheidelijk aan elkaar verbonden.
Was de gemeente
in 't verleden wellicht niet bijzonder actief op 't gebied van
natuurschoon, dan moet hier eerlijkheidshalve worden verklaard
dat dit de laatste jaren in heel veel gevallen anders is
geworden. Ons Wilhelminapark is een juweeltje van een
lustwarande; de Koestraat maakt in de Meimaand met de bloeiende
Mei-doorn een overweldigend schoonen indruk. Toen wethouder Van
Oudenhoven in de voorlaatste raadsvergadering aan de raadsleden
vroeg: "en is de beplanting voor het station niet schoon", toen
moesten de raadsleden dit met een rondborstig "ja" beantwoorden.
In de nieuwe wijken worden keurige plantsoentjes aangelegd en de
jaren zullen aan deze beplanting ongetwijfeld meer degelijkheid
en bezonkenheid geven, vermits dezelfde plantenziekte, die de
wijk Besterd haar schoonen boomentooi ontroofde, niet zal
wederkeeren. Ook van particuliere zijde werd langs Goirlesche-
en Bredascheweg veel schoons tot stand gebracht. En 't is te
hopen dat de algemeene welvaart een hooger peil zal gaan
bereiken, zoodat het doen aanleggen van buitengoederen grooter
omvang zal kunnen nemen en de gemeente dan met loyaal overleg
faciliteiten zal toestaan. Want, zooals reeds boven gezegd, het
natuurschoon bestaat niet alleen in natuurmonumenten, doch ook
ontwikkelt het zich uit gestadigen groei van aanplantingen.
Tilburg bezit geen zg. patricische families, die door eeuwen
heen lusthoven geschapen hebben, waaruit heel veel natuurschoon
is geboren. Alleen het resultaat van arbeid kan hier goede
gevolgen doen gelden. Hetgeen dus de eeuwen niet hebben kunnen
geven, kan alleen door de welvaart van heden geboden worden.
Het natuurschoon
kan op de eerste plaats in engeren vorm in de stad zelf gevonden
worden; op de 2de plaats kan de stedenbouw prachtige
uitvloeiingen naar buiten geven, terwijl op de 3de, en niet de
allerminste plaats, de villa's en buitengoederen zich in
weelderigen plantenrijkdom kunnen aanpassen en vervloeien met de
omgeving der stad. Op de eerste plaats moet dus de plantengroei
in de stad zelf beschermd worden. Voor de schoonheid en
aantrekkelijkheid der stad is het noodig dat boomen zooals langs
de Spoorlaan, St. Annaplein, Bossche- en Bredascheweg, Piusplein
en meer plaatsen, die de Tilburger wel kent, onder geen
omstandigheden gerooid worden en door akelig jong hout worden
vervangen. Integendeel lijkt het m.i. gewenscht, dat gapingen,
zooals die in de boomenrij van de Spoorlaan ontstaan zijn door
storm en hemelvuur, ten spoedigste worden aangevuld door het
plaatsen van boomen uit dezelfde familie en zoo groot als
eenigszins kan. Wie kent niet meer de prachtige boomenrij van de
Langenieuwstraat, voorheen de "Klinkert" genoemd? Wat is het er
nu prozaïsch kaal! Wie herinnert zich niet de boomen van de
Korvelscheweg, voor welker behoud de heer Arts Sr. vóór jaren in
den Gemeenteraad zijn stem verhief?
Wat is het voor
den opmerker mooi, de boomenrijkdom van den "Kaoien Hoek", in
driehoekvorm! Zal dit idyllisch plekje verdwijnen als
slachtoffer van de woningbouw, een woningbouw die meermalen wee
aandoet door de nuchtere strakke lijnen? Wat zou het oude huis
van Ben Bredo op de Veldhoven veel van zijn bekoring verlooren
hebben, zoo de kruinen in weelderigen wasdom het niet meer
zouden overschaduwen. Waaraan dankt de ingang van 't Smidspad,
rechts, zijn karakteristieke aanblik, 't is de overvloedige
klimop die het oude huisje overwelft. De straatverbreeding zal
het doen verdwijnen; doch daarmede verdwijnt dan ook een typisch
plekje van oud-Tilburg. 't Is m.i. de taak der gemeente toe te
zien dat er wat anders en goeds voor in de plaats zal treden.
't Zou mij te
ver voeren de geheele stad in dit opzicht te ontleeden. Men kan
zelf zien, zelf opmerken en in den Raad hoort men af en toe
geluiden, die er op wijzen, dat voor het natuurschoon van
Tilburg wel gevoeld wordt en wethouder Van Oudenhoven blijkt er
meer voor te voelen, dan aanvankelijk van hem verwacht werd. Wil
echter de "binnenstad" mooi en aangenaam worden, dan zal aan de
boomentooi de noodige aandacht moeten blijven geschonken. Voor
eenige dagen in Luik zijnde, troffen mij de venerabele boomen
van de pleinen, die daaraan zoo'n rustig en tevens verheven
aspect geven. Trouwens dit is een der schoonheden van deze
welvarende stad.
GERARD VAN
LEYBORGH
1. Het
vet-gedrukte is van mij. GvL