Nieuwe
Tilburgsche Courant - zaterdag 20 juni 1925
Iets over 't
Klokkenspel 3
Het
bloeitijdperk van het klokkenspel, dat een Vondel inspireerde
tot dichterlijke ontboezemingen, gaf vanzelfsprekend een goede
tijd voor de beiaardiers. Van alle zijden werden pogingen
aangewend om in het tekort aan beiaardiers te voorzien, want nu
alle steden van eenige beteekenis een beiaard hadden - ons
naburige Hilvarenbeek was wel een uitzondering op den regel -
kwam er een tekort, zoodat het beiermeesterschap wel geen
sinecure, doch ook een goed betaald baantje was. De beiaardier
en zijn werk werden hoogelijk aangeslagen. In Alkmaar bv. had de
burgemeester het recht een leerling-beiaardier aan te wijzen -
16de eeuw. In Utrecht kreeg de beiaardier Van Eijck van
stadswege eene som gelds toegewezen om zich een toestel aan te
schaffen waarop de leerlingen 't beieren konden leeren. Een
beiaardschool dus. In Leeuwarden werd de leerling op stadskosten
bij den beiaardier uitbesteed. In die dagen speelde dus de
beiaard een groote rol in de muzikale opvoeding van 't volk,
trouwens het volk hield er van en van overheidswege werd die
liefde vrijgevig gesteund.
Zooals het
echter met alle wereldsche zaken gaat, kwam er na de groote
opbloei een even groote inzinking ook in de belangstelling voor
het klokkenspel. Wat de oorzaken waren tot dit verval? De een
wijt dit aan de groote lasten van de gevoerde oorlogen en de
daaruit ontstane zorgen. De ander noemt als oorzaak de algemeene
depressie in den economischen toestand waardoor geen nieuwe
beiaarden meer konden worden aangeschaft of herstellingen konden
worden gedaan. In elk geval door dit alles taande de
belangstelling.
De beiaarden van
Geertruidenberg, Maastricht, Bergen op Zoom, Harderwijk en
Hasselt werden als oorlogsbuit medegenomen of verwoest. Die van
Middelburg, Eindhoven, Haarlem, Leiden - Saaihal - en Zierikzee
werden verkocht, waarschijnlijk versmolten. Dit gebeurde in de
jaren 1700-1760. Doch de terugslag ging nog verder, tot
omstreeks 1870. Culemborg verkocht het speelwerk in 1870, alsook
Purmerend. En alsof dit alles nog niet genoeg was, kwam het
vernielende vuur nog de klokkenspelen verwoesten van Hulst,
Hoorn en Rhenen en voor enkele jaren dat van de Wijnhuistoren te
Zutphen. Bovendien werden de klavieren weggenomen van de
klokkenspelen te Amsterdam - de Munt, Monnikendam, Tholen,
Hilvarenbeek en Rotterdam - de Beurs.
Het behoeft geen
betoog, dat door dit in verval raken van de beiaarden ook de
lust bij vele beiaardiers in de schoenen zakte en voor hen de
belangstelling verloren ging. En dat was jammer daar de schoone
traditie met het echt oud-Hollandsche instrument verloren ging.
Het volk ging echter meer op in de moderne muziekuitvoeringen
door orkest en harmonie, waarin, wonder genoeg, men toch
meermalen de klokketonen deed hooren door imitatie of in
werkelijkheid.
Dit alles
belette toch niet, dat op verscheidene plaatsen de beiaard in
hooge eere werd gehouden en onder die plaatsen worden Amsterdam,
Antwerpen, Mechelen, Gouda, Gent, Utrecht en Middelburg met eere
genoemd, terwijl op meerdere plaatsen de beiaard zich om de een
of twee maanden liet hooren. Vooral in de lentemaand Mei kwam de
beiaard hare vreugde uitbeieren en werd op de trommel een nieuw
lied gestoken. Een nieuwe lente, een nieuw geluid! Toch zou de
liefde voor het klokkenspel niet geheel teniet gaan, die liefde
bleef bij eenige beiaardiers, die het geliefkoosd instrument
voor den ondergang gingen behoeden door woord, geschrift en
spel, en de belangstelling weder wakker riepen. Totdat einde
19de en begin 20ste eeuw men over de geheele linie weer meer
aandacht aan den beiaard ging besteden. En in Nederland niet het
minst!
In Amsterdam op
den Paleistoren ging een Vincent concerten geven, in Arnhem kon
men, vooral op marktdagen en bij feesten, klokkenfestijn
genieten van Oremus. In het jaar 1900 verhuisde het klokkenspel
van Arnemuiden naar den toren van het Rijksmuseum te Amsterdam.
In 1905 kreeg Lochem een spel van 29 klokken, terwijl in
hetzelfde jaar dat van den Domtoren te Utrecht werd hersteld. In
1910 werden de klokken van Schiedam hersteld en in 1912 die van
de Drommedaris te Enkhuizen, dat van St. Pancras te Enkhuizen in
1915. Appingedam werd in 1911 vereerd met een nieuw spel van 25
klokken, terwijl Helmond in 1912 werd vernieuwd. In 1914 werden
Eindhoven en Vlissingen verrijkt met nieuwe beiaarden. In 1919
gaf Jef Denijn zijne adviezen voor de vernieuwing van de spelen
van Arnhem en Nijkerk, en werd alles naar zijne wenschen en
raadgevingen ingericht. Het mooie stadhuis van Rotterdam kreeg
in 1920 zijn nieuwe beiaard van 49 klokken en in 1922
Bennebroek, door de vrijgevigheid van eene schenkster, die de
bepaling maakte dat 4 maal per dag psalmen, en niets dan
psalmen, mochten worden gespeeld, een spel van 23 klokken.
Terwijl de laatste jaren op verscheidene plaatsen nog vele
herstellingen zijn aangebracht, komen Tilburg en 's-Bosch in
1925 met een nieuw spel en zal in Hilvarenbeek een nieuw komen,
mits de commissie voor de handhaving van oude monumenten niet
oordeelt, dat het oude spel moet blijven, en dan weer geheel
hersteld zal moeten worden.
Men ziet dat de
laatste 25 jaar een geheele opbloei van het beiaardspel heeft
plaats gehad, ja dat zelfs in Amerika de beiaard met
enthousiasme wordt ingehaald en verscheidene prachtige stellen
heeft doen plaatsen. De beiaardier Jef Denijn is ook in deze
weder de primus inter pares en worden de beiaarden in de nieuwe
wereld volgens zijn systeem toegerust. Zijne leerlingen, tevens
hulpbeiaardiers, de heeren Gustaaf Nees en Kamiel Lefèvere, doen
den meester alle eer aan en helpen zijn geliefkoosde kunst
verbreiden. De laatste vooral deed de vervlogen 2 jaren
verscheidene reizen door Amerika en Canada om de nieuwe
beiaarden in te wijden.
Eerlijkheidshalve moet er hier de aandacht op worden gevestigd,
dat de wederopbloei van den beiaard niet geheel alleen in het
mooie spel is gelegen. Kunstenaars op den beiaard kunnen het
gehoor boeien, en meesters zooals Jef Denijn kunnen van het spel
veel bekoring doen uitgaan, ja zijn spel op 21 Juni a.s. zal
voor velen een openbaring zijn. Doch ook de liefde voor de
oudheid die speelt hier eene rol; de beiaard is het specifiek
historisch bezit van Vlaanderen en Holland. Toen de beiaard in
de kinderschoenen stond, riep hij op ten strijde, op voor de
verdediging van de vrijheid; later zong hij in steeds stijgende
ontwikkeling onze blijheid en wekte onze feesten op; veel stille
tranen zijn er geschreid, wanneer de beiaard als oorlogsbuit
werd weggevoerd of verwoest (denkt hier aan de verwoesting in
België door den oorlog 1914-1918), of 't hemelvuur hem tergens
ternedersloeg. Doch blijder en blijder gaat hij zingen; vanuit
de "doorluchte torentransen" jubelt het klanken over de stad en
blijft hij geschiedenis zingen, geschiedenis van droefheid,
vreugde en geluk. In vreugde werd de Tilburgsche beiaard
geboren, ingewijd zal hij worden bij een grootsche
huldebetooging ter eere van den Koning der Koningen. Zoo zal hij
blijven zingen en jubelen en zijne geschiedenis zal zijn de
geschiedenis van onze diepgeloovende Tilburgsche bevolking.
Voor hen die
meenen, dat het beiaardspel aan den saaien kant is en mogelijk
dit ook gehoord hebben op misvormde of slecht onderhouden
beiaarden, willen wij opmerken dat niet alle muziek voor den
beiaard bestemd is en slechts een goede keuze door een terzake
kundig en fijnvoelend musicus kan worden voldaan. Heeft de
beiaard een dergelijk bespeler, dan kan deze veel bijdragen tot
de muzikale verheffing van het volk en het aankweeken van het
gevoel voor schoonheid.
Wij willen hier
eenige uitspraken weergeven van den beiaardier Jef Denijn uit
zijn geschrift: "Wat zal de beiaard spelen?" Men zal zien, dat
deze kunstenaar naast veelzijdigheid ook een verheven opvatting
van zijne taak heeft. Als voorbeeld haalt Denijn aan Benoits
"Mijn Moederspraak". Dit heerlijk kunstlied mag enkel op den
beiaard gegeven worden met eene daarvoor gepaste begeleiding en
om aanspraak te kunnen maken op artistieke waarde moet de
vertolker onberispelijk maat, rythmus en nuanceering van de
melodie bewaren. Ik dring er op aan maat en rythmus, daar ze
doorgaans bij beiaardspel niet stipt nageleefd worden. Het zij
daarom ook den beiaardier toegelaten menige wijziging te doen,
die men niet zou dulden bij piano of orkestuitvoering. Zij
zullen wellicht leiden tot vereenvoudiging van de begeleiding,
tot zekere toonsveranderingen, volgens de gesteltenis van
klokken en klavier, maar dit alles mag geenszins doen afwijken
van het karakter en den geest van het werk van den toondichter.
De dubbele opgave, den beiaardier bij de uitvoering van een
dergelijk stuk gesteld, toont aan hoe omzichtig hij bij de keuze
te werk moet gaan: zijn artistiek geweten moet altijd sterker
spreken dan het besef van zijn virtuositeit.
Dat een
muziekstuk in den smaak van 't publiek valt en dat het werkelijk
schoon is, daarin ligt geen voldoende reden om 't op de klokken
te willen spelen. Bijvoorbeeld: "Ik ken een lied" van Willem
Demol. De beiaard is niet geschikt voor de artistieke volmaakte
vertolking waarop dit fraaie lied volkomen recht heeft. In het
eerste deel bestaan er twee verschillende melodieën, als een
mannelijke en een vrouwelijke, elk zelfstandig en toch
onafscheidbaar van elkaar. De melodie der begeleiding gaat door,
de zang der stem wordt telkens na twee maten onderbroken. Hier
is geen aangepaste bewerking te dulden. De melodie en
begeleiding moeten gansch ongeschonden weergegeven worden. En,
hier ligt de hoofdzaak opdat de uitvoering haar doel bereike,
moet er verschil van klankaard, van "timbre" zijn; de
menschelijke stem voor den zang, klavier of cello voor de
begeleiding. Door dit contrast leeft het lied. Daar de beiaard
alleen over klokken beschikt, moeten melodie en tegenzang fataal
versmelten en ondanks alle pogingen blijft het resultaat zeer
gering vergeleken bij den diepen indruk die bij eene goede
vertolking van dit lied met stem en instrument onfeilbaar is.
Welnu, uit eerbied voor de gaafheid van het schoone werk van
Willem Demol zal de beiaard het stuk niet spelen! Zoo zijn er
tal van voorbeelden.
Denijn geeft
verder een schat van Noord- en Zuid-Nederlandsche liederen die
op den beiaard een schitterend effect maken. Zoo prijkt bv. op
zijn programma "In Holland staat een huis", enz. Van de
opera-werken noemt hij "De Barbier van Sevilla" en "La Gazza
Ladra" van Rossini en "Les Pêcheurs de Perles" van Bizet. De
werken geven aan den beiaardier gelegenheid virtuositeit en
techniek te ontplooien. Voor alles stelt Denijn echter het bezit
van een goede beiaard. Evenmin als de pianist op een oude
rammelkast succes zal hebben, evenzoo zal ook de beiaardier een
goed instrument ter beschikking moeten hebben.
Men kent nu zijn
opvattingen, en deze zijn strikt eerlijk. Zoo dus deze
fijnvoelende kunstenaar a.s. Zondag de toren zal laten zingen,
dan bezit de parochie Heuvel en met haar geheel Tilburg een
prachtige beiaard, een schat waaraan blijvend goede zorg zal
moeten worden besteed.
(Slot volgt)
GERARD VAN
LEYBORGH