Nieuwe
Tilburgsche Courant - zaterdag 1 december 1923
Tilburgsche
Schetsen
Een woord
vooraf. Ons gemoedelijk Tilburgsch leven, met zijn half stadsch,
half dorpsch aspect, straalt veel bekoring uit voor hen die wat
dieper zien in de toestanden en gebeurtenissen die hen omringen.
En dit heeft het Tilburgsch leven nog meer voor hen, die onze
stad kenden in haar exploratietijdperk, toen uit de
samengroeiing van verscheidene wijken de toekomstige stad ging
opkomen, en die nu rondom zich de invloeden zien die van buiten
komen, van wege den ongewonen groei van 't inwoneraantal. In
onze stad kan men dus onderscheid maken tusschen de gewoonten en
gebruiken van... men kan ze noemen "inboorlingen" en van
emigranten die vanuit andere streken van ons vaderland, ook wel
van over de grenzen, dit inwoneraantal vergrooten. Een
mengelmoes van ideeën deed door deze laatsten de intrede in onze
stad en het mag wel eigenaardig heeten, dat dat mengelmoes niet
bestand blijkt te zijn tegen het oer-Tilburgsche en dra het
gemoedelijke overnam en getint werd door de warme kleur van ons
echt Brabantsch volksleven.
Het eenigszins
zorgelooze "we gelooven het wel"-gedoe van het Europeesche
Zuiden bereikt in Brabant de oppervlakte en de ideeën omtrent
gemoedelijkheid wiegelen als zoovele sierlijke vaartuigjes en
blijven het geestesoog boeien. Men krijgt spoedig schik in den
jovialen geest, die den Brabander kenmerkt en die zich uit in de
gastvrijheid waarmede de vreemdeling wordt aangemoedigd plaats
te nemen in den huiselijken of vriendenkring. Zoo ziet het de
echte Tilburger, doch zoo ook ziet hij het, die door
beroepsbezigheden aangewezen is op een dieperen omgang met onze
stadgenooten.
En onze stad
heeft nog zoovele oude toestanden vol poëzie, zoovele oude
gebruiken in idyllische omlijsting, en hoewel vele daarvan
sluimerende zijn, bezitten ze een ongewonen glans en warme
bekoring van het typisch, het ongedwongen hartelijke. In den
huiselijken kring, in vrolijken vriendenkout komt men spoedig,
wanneer oude herinneringen worden wakker geschud, tot de
gemeenlijke erkenning: toen was het zoo, toen leefde men zus;
wat een gezellige tijd was het toen. Weet je nog? zegt de eene
opa tegen den anderen opa, ofwel de eene opoe tegen een andere
oud-tante. Bij deze woorden komen de tongen los. Men verhaalt
van gebeurtenissen, van toestanden die men reeds lang vergeten
dacht, doch die dan weder gaan opleven en voor ons oog gaan
stralen door die paar woorden... Weet je het nog? Herinneringen
aan den gelukkigen tijd der gouden jeugd. Er verschijnen
"Beelden" uit lang vervlogen jaren; men voegt deze te samen met
"Beelden" uit het heden... En men heeft de heerlijkste
huiselijke bioscoop, zoo rollen die "Beelden" de een na den
ander ons oog voorbij en het stemt ons verheugd. Mogelijk brengt
het een enkele schaduw bij het trekken van vergelijkingen, alle
gebruiken zijn niet te verdedigen.
Dieper en dieper
grijpt men in den voorraad van "Beelden", die als een schat van
photografische platen naar voren worden gebracht en onder nieuw
licht worden schaduw en lichtpartijen scherper omlijnd en
genoten. Die photografische platen worden bewaard in ieders
bewustzijn, hetzij deze ontwikkeld zijn door eigen waarneming of
onder den invloed van een warm talenden verhaler, die zoo juist
weet te schilderen wat hem uit oudere tijden aan indrukken is
bijgebleven. Zoo, kom ik tot het doel, dat ik mij voorstelde met
deze "Beelden"-rubriek, nl. eene kleine aaneenschakeling te
geven van typische, oud en nieuw Tilburgsche gebruiken en
toestanden in verhalenden vorm. Ik hoop daardoor eenige
oogenblikken van genot te kunnen verschaffen aan hen die
belangstellen in ons echt Brabantsch volksleven in het algemeen
en van Tilburg in het bijzonder.
Mieke! klinkt
het door de halfgeopende deur vanaf den goot (1). Mieke, wè
bende al vruug op den hèrt (2). Doch Mieke wijdde weinig
aandacht aan de belangstellende vraag van den vroegen indringer
en ging voort met hare huiselijke bezigheden. Moeder was naar de
eerste Mis in de Gurkesche kerk, en voor deze thuis kwam, moest
alles netjes in orde zijn. Dat in orde zijn bestond voor Mieke
in het ordelijk rangschikken van de meubeltjes in het keukentje
(3). De stoelen met matten van wit bies, afgeteekend met zwarte
lijnen als dessin en roodbruin gefronteerde pooten en leuning,
stonden als geparadeerd langs den wit gekalkten muur. De
plavuizen werden met rood een nieuwen glans gegeven en bestrooid
met helder wit heidezand. Doch daar was Mieke een kunstenaresse
in, onder de tafel en stoelen geen enkel korreltje, maar als
contrast werden die plaatsen afgezet met een heel dun laagje,
een dijkje van het witte zand. Dat zandstrooien was haar kunst
en met een blik van voldoening genoot zij van haar vroege werk.
Mieke! klonk het
nu nog dringender. Mieke, we han n't nie zoo kwaod bedoeld.
Mieke wist wel wie het was, ze had hem wel verwacht. Maar 't zou
uit zijn. Zie mar dè ge naor't vernisfebriek komt. Blijf vort
mar weg, die flauwe streken. En voort ging Mieke met het in
lijnende plooien hangen van het hagelwitte bedgordijn. Hannes,
zoo heette de vroege berouwvolle, wist niet beter te doen dan op
dit resolute antwoord heen te gaan. In den spiegel zag zij hem
nog steelsche blikken langs de blauwe horrekes (4) in de kamer
werpen. Spoedig daarna kwam moeder, getooid met breede
Brabantsche muts en de zwart zijden falie, welks uiteinden zij
in breede plooien voor hare armen hangen liet, door de voordeur
de kamer binnen en monsterde met goedkeurenden blik Mieke's
werk. Op de goot geurde reeds de heerlijke thee en spoedig waren
moeder en dochter in het genot daarvan met een paar oude
Tilburgsche bestellen (5).
Wat was er
echter gebeurd, dat Mieke's toorn zoo had opgewekt en de
drijfveer was om haren Hannes maar zoo pardoes den bons te geven
en niet vergevensgezind te zijn. Och, Mieke heeft er later om
gelachen; toen dien avond echter was ze nijdig als een spin. Een
van Mieke's vriendinnen, waarmede zij des Zondags naar de
Congregatie ging, en met wie zij haar eerste Communie had
gedaan, was een paar weken na Paaschen getrouwd en had eenige
dagen daarna de mèskesbruiloft gegeven. Het ging er gezellig
naar toe op het feestje der vriendinnen van de jonggehuwden in
de Stokhasselt. Er werd gezongen: "En boer Lijten hé 'n klep,
wierrewierrewiet bom bom, En hij gebruikt 'm als 'n mellekschep,
wierrewierrewiet bom bom, enz." en meer liedjes die weinig om
het lijf hebben, doch die de jool verhoogen en nog gunstig
afsteken bij de hedendaagsche stepliederen en "Moeder ik kan je
niet missen".
Hannes en zijn
vrienden legden het oor te luisteren en zouden gaarne deelnemen
aan de vreugde daarbinnen. Het rinkelen aan de klink van de
voordeur had geen effect. De luiken voor de ramen waren dicht en
de deur bleef gesloten. 't Was immers mèskesbrulluft en het
manvolk had er nie bij noodig. Daar bestormt Hannes echter een
prachtidee. Glunderend wijst hij op den schoorsteen, waaruit
rookwolkjes opstijgen. Gauw een ladder genomen, een paar
kruiwagens planken gezocht, en op het dak geklommen; 't was
alles in een oogenblik gebeurd. De planken verhinderden den rook
een vrijen uittocht en dra was de sterke stelling genomen; de
rook in de feestkamer deed spoedig de deuren openen. De
vertoornde gezichten der feestvierende vriendinnen echter gaven
weinig voldoening aan den list van den vindingrijken Hannes en
zijn vrienden. Wijzelijk kozen zij het hazenpad om niet de
gevolgen der verstoorde feestvreugde te ondergaan. Dat was te
veel voor Mieke en deed Hannes in ongenade vallen met het
bovenbeschreven gevolg.
We schrijven
ongeveer een jaar later. Mieke was stil geworden en gebleven. Ze
had haren Hannes werkelijk lief gehad, doch toenadering was van
beide zijden niet gekomen. Zij vermeed echter elken
vertrouwelijken omgang met andere jongelieden, hoezeer ook velen
dongen naar hare vriendschap. Dit verdroot vooral een vroegeren
vriend van Hannes, daar hij geen gehoor vond voor zijne talrijke
aanzoeken om hare gunst en wederliefde. Dies besloot hij zich te
wreken en in het vroege morgenuur van den eersten Mei zou een
groote pop den schoorsteen van Mieke's ouderhuis sieren, ten
teeken dat Mieke geen vrijer meer krijgen kon. De toeleg zou
schitterend geslaagd zijn, zoo niet Hannes daarvan de lucht
gekregen had en deze zou verijdelen. Want het kostte wat het
wilde, die schande mocht zijn Mieke, want dat was zij nog steeds
in het binnenste van zijn hart, niet worden aangedaan en niet de
eerste voorbijganger mocht die lage streek zien. Vlug was hij
daarom dien bewusten morgen uit de veeren; doch hij kwam te
laat. De pop prijkte reeds in het vroeger morgenlicht. Geen
nood, bij de mèskesbrulluft was hij op het dak, ook nu zou hij
klimmen. Reeds werpt hij de pop in het smerige moosgat (6); een
misstap, een gil en met ontwrichten enkel ligt onze held naast
de trophée van zijn morgenwerk. Opschudding en geroep van binnen
ontstaat door het gekerm van den ongelukkigen Hannes. Hannes!...
Mieke!... Twee gelukkige menschen hadden elkaar weergevonden. De
pop vondt zijn weg onder 't sopvuur en geen kreugel (7) planken
versperden den weg aan den rook van het laaiende vuur.
GERARD VAN
LEYBORGH
1. Goot:
daarmede wordt bedoeld het achterhuisvertrek.
2. Den hèrt: de
vloer. Den hèrt op kère, den vloer opvegen.
3. Keukentje: de
voorkamer, de goei kamer.
4. Horrekes:
attributen die voor 't raam geplaatst worden om al te vrije
blikken tegen te gaan; deze geraken meer en meer in onbruik en
worden vervangen door de nieuwerwetsche gordijnen, eertijds nog
op koperen roeden.
5. Bestellen:
een soort gekruide beschuit.
6. Moosgat: goot
tot afvoer van water uit de keuken e.d.
7. Kreugel: is
de typische Tilburgsche benaming voor kruiwagen.