Klik.
Ik bevries. Ik houd mijn adem in. Ik ga
dood. Ben ik al dood?. Nee, nee ik ben
niet dood, ik leef. Pfff shit, ik leef,
VERDOMME ik leef zeg! Hoorde ik het goed
?. Ik hoorde klik, onder mijn
rechtervoet. Hoorde ik het goed ik
hoorde klik onder mijn rechtervoet
hoorde ik het goed ik hoorde klik onder
mijn rechtervoet hoorde ik het goed ik
hoorde……STOP! Paniek. Stop met het
rijmpje. Stoppen, ik moet heel, heel erg
helder denken nu. HELDER. Rustig
blijven, regelmatig ademhalen en je kop
erbij houden.
Okee,
ik hoorde klik, dat staat vast, nu
twijfel ik er niet meer aan…Ik sta op
een mijn, met mijn rechtervoet bovenop
een landmijn, ik kan het metalen
oppervlak onder mijn schoenzool voelen.
Als ik te veel beweeg vlieg ik de lucht
in, in duizend stukjes, of misschien
verlies ik mijn been, zoals ik de
afgelopen dagen vaker heb gezien.
Kreupele kinderen bedelend om een
aalmoes verschijnen in een flits op mijn
netvlies. Kalm, KALM!
Het
zweet gutst langs mijn voorhoofd, het
ruikt vreemd, de geur wekt een slapende
herinnering aan mijn kindertijd, aan
angst.
Hulp,
ik heb hulp nodig.
"HEEELP!!!". Nog een keer,
"HEEEEEEELP!!!". Niemand.
Niemand te zien, niemand te horen. Ik
schrik er niet eens van, hier woont ook
niemand, komt misschien zelfs nooit
iemand.
Mijn
linkervoet staat voor de rechter, zo
houd ik het niet lang uit, ik moet mijn
voeten náást elkaar zien te krijgen,
stabiliteit is belangrijk. Rustig
ademen. Langzaam bewegen. Mijn gewicht
op het rechterbeen houden, zo ja,
langzaam aan, schuiven met die
linkervoet….Shit, mijn benen trillen.
Even pauzeren, benen tot rust laten
komen, je staat al bijna je hele leven,
dit is niet moeilijker dan wachten op de
bus… gewoon wachten op de bus met je
gewicht op je rechtervoet, niks aan.
Pfff, oh mijn god wat een kutsituatie.
Zo, koppie erbij houden en schuiven met
die voet, rustig aan……mooi naast
elkaar, prima gedaan, prima gedaan,
okee.
Als
een ballerina balanceer ik op één
gebogen been, het andere bijna gestrekt
naar voren in de lucht en ik tast met de
vingers van mijn rechterhand in het mos
bij m’n voet. Rond gevormd metaal
stuurt een rilling door mijn lijf. Ik
ben de lul.
Ik
weet vrijwel niets van landmijnen,
alleen triviale dingen die zijn blijven
hangen van Tv-series, documentaires en
oorlogsboeken.
Eén
ding weet ik wel, bewegen is uit den
boze, als er te weinig gewicht op de
mijn rust gaat ie af. Ik kijk om me
heen. Overal gras, zand en in de verte
bomen. In de film zou er nu een zware
steen naast me liggen om mijn lichaam te
vervangen maar dit is geen film. Dit is
geen film. Het is goed dat ik nu rustig
ben, niet in paniek ben geraakt, als ik
dit overleef kan ik trots zijn op
mezelf. Het bloed stijgt naar mijn hoofd
alsof het niet de landmijn is maar
ikzelf die afga. Wat een ongelooflijke
kutgedachte! Trots? Wil ik TROTS zijn?
Nee, meneer Ego, ik wil van die mijn af
zonder kleerscheuren, dat wil ik! Okee,
agressie dus, laten gaan, laat maar gaan
.… weer zo’n kutgedachte, net een
halfzachte hulpverlener. In mijn hoofd
komt een gedachtestroom op gang die me
doet voelen als iemand in een te snel
afgespeelde film. Van Angst naar dood
van hoop naar leven naar angst naar
schaamte naar het besef dat schaamte
niet bestaat, of dan toch geen tijd en
verder, dit verdien ik niet wat verdien
ik dan wel, van alles gegunde naar
exclusieve tirannie over mijn eigen
leven als een afgebakende entiteit of
juist dit als rechtvaardiging voor
geweld kom maar op ik zal me wreken,
dood of levend, wat raaskal ik nu weer
DENK VERDOMME NA.Ik heb mijn agressie
bijna niet meer in de hand, moeizaam
onderdruk ik de neiging om met mijn
rechterbeen een trap tegen de mijn te
geven. Ik win het pleit van mezelf. Laat
ik met mezelf afspreken dat ik
kutgedachtes mag hebben, mezelf opwinden
helpt niet. Ik mag alles.
Alles
behalve bewegen.
Hoe
kom ik hier uit. Dat is de vraag. Zand
opstapelen? Nee. Ik kan geen vijftig of
zestig kilo zand in één keer op die
mijn gooien. Terwijl mijn woede begint
te zakken stijgt het vermogen helder na
te denken. Ik zou een tak onder mijn
voet kunnen schuiven en er dan steeds
verder op gaan staan, in de hoop dat de
mijn pas ontploft als ik een eindje er
vanaf ben. Maar nee. Er ligt nergens een
tak of paal. Nog ’s kijken… nee,
niks. Gras en zand. En verderop bomen,
groenbruine bomen met zo te zien veel
takken, goeie lange stevige takken.
Jammer dat die bomen zo’n kilometer
verderop staan. Kutbomen. Kutmijn.
Ik
heb hulp nodig. Ik moet ervoor zorgen
dat ik mensen hier heen kan lokken.
Schreeuwen helpt voor alsnog niet, ik
heb er keelpijn van. Het is hier ook zo
verdomde droog! Ik moet elk uur een
minuut schreeuwen, dan heb ik de meeste
kans. Althans, zolang mijn stembanden
het uithouden.
Mijn
shirt trek ik uit en laat het voor me op
de grond vallen. Als ik iemand hoor of
zie kan ik ermee zwaaien. Het wrange
beeld van vrolijk terugzwaaiende mensen
die verder rijden dringt zich op. Leuk
idee voor een strip. Ooit. Opeens lopen
er tranen langs mijn neus, ik lik ze op,
ik heb geen water meegenomen, ik ben een
sukkel.
Even
een lange wandeling maken, niemand
gezegd waar ik ben. Uberhaupt niemand
gesproken sinds ik uit de fietstaxi
stapte, gewoon de rugzak in het kluisje
gestopt en de rimboe in. Geen telefoon,
geen landkaart, geen mes maar wel een
drietal bankbiljetten zakgeld waar ze
hier een maand van kunnen leven. Ben ik
de arrogante westerling waar ik anderen
voor aanzag?
Ik
zou mijn shirt ook in brand kunnen
steken om de aandacht te trekken. Ik
haal mijn lucifers uit mijn achterzak en
stop ze in de linkerbroekzak. Het is
beter de aandacht te trekken als er
daadwerkelijk mensen in de buurt zijn.
Ik sta nu al langer stil dan ik gewend
ben. Zoiets verzin je niet, daar train
je niet voor. Het is onnoemelijk zwaar
om niet te bewegen als je die vrijheid
altijd hebt gehad. Ik ben misselijk en
diep een klef zuurtje uit mijn achterzak
op, als troost, niet omdat mijn maag er
zo blij mee zou zijn. Mijn benen zijn
van hout, ik masseer ze om er weer wat
gevoel in te krijgen, met één hand, de
ander stand-by, eerst mijn bovenbenen,
dan voorzichtig de ballerinahouding
aannemen voor de onderbenen. Aan mijn
rechtervoet durf ik niet te komen ook al
zitten de veters ondertussen veel te
strak. De landmijn voel ik niet meer,
net als mijn voeten, die fysiek lijken
te zijn opgelost in de verraderlijke
grond.
Kijken,
luisteren, opletten, alert zijn. Niemand
te bekennen, alleen een verkoelend
briesje dat de avond aankondigt. Nu word
ik toch wel weer paniekerig. Mijn
hartslag versnelt. Paniek is net een
koude mantel die iemand plots over je
heen laat vallen, in een razend tempo
afgewisseld met een warme gloed waar
vervolgens het koude zweet weer vandaan
komt, zweet dat geen poriën nodig
schijnt te hebben. Angst in zijn meest
pure vorm, totaal en ongericht. Angst
heb je niet, angst ben je. Mijn hoofd
tolt en het is net of er watjes in mijn
oren zitten. Verwoed sla ik op mijn
oren, met de vlakke hand, ik schreeuw
maar ik hoor mezelf niet. Alles lijkt
sneller te gaan, mijn gedachten,
bloedsomloop, het draaien van de aarde.
Ik voel dat ik flauw ga vallen, mijn
evenwicht ga verliezen en dan glijdt de
mantel weer van me af, net zo snel als
hij gekomen is. Een laatste rilling
loopt langs mijn kruin. Ik krijg weer
vat op mezelf, ondanks de situatie voel
ik een enorme opluchting. Ik heb niet
bewogen en ik kan weer denken zonder dat
het in sneltreinvaart gaat.
De
avond. En dan de nacht. Geen atoombom,
miljonair, paus of president kan de
nacht tegen houden. Wat kruipt hier
nachts rond ? Ik zal niet in slaap
vallen, ik ben zo wakker, om niet te
zeggen, hyperwakker, dat ik het gevoel
heb het eeuwig zonder slaap te kunnen
stellen. Ochtend dan, ochtend is morgen.
Morgen is het weer licht, mensen gaan
naar hun werk, volgen een onvoorspelbaar
patroon, gaan pissen in het veld,
besluiten mijnen te gaan ruimen. Ze
zullen me zien. Horen ! Morgen komt er
iemand, dan is het voorbij. Wat zal ik
lachen. En dansen, naar huis bellen.
Natuurlijk! Alleen deze ene nacht
doorstaan, letterlijk en figuurlijk.
Verrek man! Dat gaat je lukken! Het
wordt een verhaal, voor thuis, voor
Ingrid en Natalie.
Ik
zie haar gezichtje voor me, alles erop
en eraan, zelfs kleine wenkbrauwen. Oh
Natalie, maar goed dat jij dit niet
ziet, met je pure ogen, je pasgeboren
naakte lichaampje, je warme poepluiers
waar ik liedjes over zing als ik je
verschoon op onze oude commode. Je vader
gaat niet dood, daar ben je nog veel te
jong voor. We gaan naar het dierenpark,
geiten en bokjes voeren, een koud pilsje
drinken, met op het terras een mooie
serveerster waar papa natuurlijk thuis
niks van zegt maar jij begrijpt het wel,
jij komt uit die onvoorstelbare dimensie
zonder plaats of tijd waar schaamte en
jaloezie slechts uit zoekende deeltjes
bestaan, met een heel andere bestemming.
Lieve Ingrid, slechts jaloers op wat nog
moet gaan komen. Wegkruipen tussen je
benen, lekker ongegeneerd in mijn
gedachten ook mijn moeder zijn.
Daar
wordt ik rustig van, het zijn fijne
gedachten, die over thuis gaan, niets
van doen hebben met waarom ik hier ben,
het werk, die gouden kans. "Mooie
gouden kans", mompel ik schor en
besef dat ik vergeten ben te schreeuwen.
Mijn
hulpgeroep sterft uit in de donkere
deken voor me, die verassend snel de dag
heeft verdreven. Morgen dan. Morgen komt
alles goed. Ik pis ver voor me uit,
gespetter op het gazon, hoge coniferen
om de tuin en Ingrid bukt zich, gaat op
haar knieën zitten en neemt hem
zachtjes in haar mond….Mijn hand trilt
maar ik kom goddelijk klaar.