Er was eens een zondagskind.
Een meisje, gebracht door een vallende ster, geboren uit
de wens van haar moeder en het verlangen van haar vader.
Haar ouders hielden onvoorwaardelijk van haar en zij van
haar ouders. Haar jeugd was rijk en beschermd omdat
vader en moeder altijd klaar stonden om valkuilen te
dichten, veiligheidsnetten te spannen en rimpels glad te
strijken.
Natuurlijk bleek het
onmogelijk om teleurstellingen en zorgen buiten de deur
te houden. Het leven koos haar eigen wegen om het meisje
de nodige lessen te laten leren. Maar altijd weer kon
het zondagskind vertrouwen op het begrip en de troost
van haar ouders. Omdat ze dat zo’n geweldig geschenk
vond, wilde zij dit op haar beurt aan anderen doorgeven.
Ze ontwikkelde allereerst de gave om goed te luisteren.
Daarna probeerde ze zich in te leven, te begrijpen en
niet te oordelen. Ze merkte dat ze hiermee veel voor
anderen kon betekenen, maar toch … Het troosten, dat was
zo verschrikkelijk moeilijk. Nu had ze horen vertellen
over een wijze vrouw die in haar leven zoveel had
meegemaakt dat ze alles wist over tranen en troosten.
Zij zou haar vast de kunst van het troosten kunnen
leren.
Toen het meisje bij de vrouw
om raad kwam, keek deze eens diep in de jonge ogen.
‘Lieve kind, probeer er
voorlopig eerst gewoon voor anderen te zijn. Je hebt het
zeker in je om te troosten, maar dat vermogen kan alleen
groeien door tranen. Echt troosten kun je pas als je
alle soorten tranen hebt gehuild. Ik geef je een aantal
kruikjes mee, tranenkruikjes. Telkens als emotie je ogen
met tranen vult, vang je een paar druppels op. Voor elk
gevoel neem je een ander kruikje. En als je de tranen
van je diepste verdriet hebt opgevangen, kom je bij me
terug.’
Teleurgesteld ging het
meisje naar huis. Tranen. Dat lastige prikken in haar
ogen, zoals nu. Het gevecht om die druppels niet over
haar wangen te laten lopen. De schaamte om haar zwakheid
te laten zien. En juist dat zou noodzakelijk zijn om te
groeien? Ze verloor het gevecht of misschien gaf ze
zich over. Tranen van teleurstelling druppelden in het
eerste kruikje.
Er gingen jaren voorbij.
Terwijl het meisje in vrouw en moeder veranderde, zorgde
het leven ervoor dat ze ook de andere kruikjes vulde. Er
vloeiden tranen van gekwetste trots, machteloosheid,
eenzaamheid, angst, pijn en boosheid. Maar ook van
geluk, ontroering, opluchting en blijdschap. Ze bewaarde
de kruikjes zorgvuldig, tot uiteindelijk ook de tranen
van het diepste verdriet haar ogen verlieten en in het
laatste lege kruikje vloeiden.
Het duurde even voordat ze
zich sterk genoeg voelde om terug te gaan naar het
tranenvrouwtje. Toch leek het of de oude, wijze vrouw op
haar had zitten wachten. Ze glimlachte terwijl ze op een
na alle kruikjes van haar gast aanpakte. Een voor een
liet ze de kruikjes leeg druppelen op een uitholling in
een grote steen. Zodra de druppels de steen raakten,
veranderden ze in prachtige kralen. Elke emotie kreeg
een andere tint zodat er uiteindelijk een regenboog aan
kralen lag.
Toen vroeg ze: ‘En mijn
kind, welke tranen zitten er in het laatste kruikje, het
kruikje van het diepste verdriet?’
‘De tranen om hen die ik
meer liefheb dan mezelf,’ was het antwoord.
De oude vrouw knikte
goedkeurend. Ze liet de druppels uit het laatste kruikje
op de steen vallen. Samen keken ze hoe de tranen in
glazen kralen veranderden. Transparante kralen met
kleine gekleurde flonkertjes. Betoverend mooi.
Zuiver verdriet met
flonkertjes acceptatie, liefde, vertrouwen, vergeving
en mededogen. ‘Dit,’ zei de wijze vrouw terwijl ze begon
te rijgen, ‘zijn de tranen van de ziel.’ Heel aandachtig
reeg ze alle kralen aaneen tot een prachtige ketting en
hing deze liefdevol om de hals van de jonge vrouw.
‘Wie deze kralen van het
leven heeft gekregen, weet wie en hoe ze troosten mag.’
En het zondagskind begreep.