Er zijn maar drie minuten
verstreken sinds de vorige keer dat ze op haar horloge
keek. Nog een minuut of tien. Laat hem vandaag
alsjeblieft wat vroeger van kantoor weggaan, smeekt ze.
Bidt ze. Tot wie? Het maakt niet uit.
Trude had het nooit echt een
probleem gevonden dat ze buitenlandse buren kreeg, al
begreep ze het toewijzingsbeleid van de
woningbouwvereniging niet. Ze moest er niet aan denken
haar woning te moeten delen met een man en vier
kinderen. Zo met z’n tweetjes was het rijtjeshuis
precies goed. Ruim genoeg om elkaar uit de weg te kunnen
gaan en niet te groot om de boel netjes bij te houden.
In het begin was ze wel bang
geweest voor geluidsoverlast. De muren waren nu eenmaal
niet zo dik als bij koophuizen en wie weet wat voor
jengelmuziek dat soort mensen draaide. Ze wonen er nu al
een half jaar en – eerlijk is eerlijk - ze hoort
zelden iets. Ja, spelende kinderen en af en toe gehuil
van de kleintjes. Maar, zoals ze op de verjaardag van
haar zus ook tegen de rest van de familie verkondigde,
dat heb je met Hollandse kinderen ook.
En dan de stank van dat
vreemde eten, die constante knoflooklucht waar zo over
wordt geklaagd. Zwaar overdreven. Haar buurvrouw, die
trouwens goed Nederlands spreekt, vertelde laatst dat de
kinderen het liefst Hollandse pot eten. Boerenkool.
‘Met een runderrookworst, ’
had Bahar er lachend aan toegevoegd. ‘Verschil moet er
zijn.’ Trude moest daar even over nadenken. Rookworst,
varkensvlees, dat mogen ze natuurlijk niet eten. Dus ook
geen uitgebakken spekjes. Nou, dan missen ze wat.
Aardige mensen zijn het.
Behulpzaam ook. Prettige buren. Toen ze haar enkel
gekneusd had, had Bahar zelfs voor hen gekookt.
Spruitjes met een bal én jus en een keer iets Turks of
Marokkaans. Best lekker. Wim schepte zelfs twee keer
op. Het recept had ze niet gevraagd. Die ingrediënten
waren in de supermarkt vast niet te krijgen.
Bahars man - de naam vergeet
ze steeds - is handig en helemaal niet lui.
Verbazingwekkend wat die man inmiddels allemaal met dat
huis heeft gedaan. Trude en Wim waren uitgenodigd om het
suikerfeest mee te vieren en kregen een rondleiding. De
hapjes waren mierzoet en die mintthee kon ze bijna niet
weg krijgen, maar ze wilde haar buren niet beledigen.
Wim had zich er behoorlijk aan tegoed gedaan. Vooral
aan dat bladerdeegspul met honing. Alsof hij op vakantie
was wilde hij van alles proeven en meedoen. Thuis neemt
hij altijd maar één café-noirtje bij de koffie.
Ze stelt voor zichzelf vast
dat niemand kan zeggen dat zij iets tegen buitenlanders
heeft. En al helemaal niet tegen haar buren. Maar er
zijn grenzen.
Het was puur toeval dat ze
vanuit het slaapkamerraam zag dat de buurman met alle
macht iets in de schuur probeerde te duwen. Eerst dacht
ze dat hij er een van de kinderen voor straf wilde
opsluiten. Vanaf de eerste verdieping kon ze niet goed
in de schuur kijken. Daarom was ze naar beneden gegaan,
de tuin in. Door een gat in de heg had ze zicht op de
ingang van de schuur. Een kind zou moord en brand
geschreeuwd hebben. Ze hoorde alleen de stem van de
buurman. Wat onverstaanbare woorden en gekreun.
Voorzichtig trok ze het gat in de heg nog iets wijder.
Ze zag de achterkant van zijn smetteloos witte overhemd.
Hij stond voorovergebogen en leek met handen en knieën
iets naar binnen te schuiven. Iets wolligs, zag ze nu.
Iets wat op een hond leek. Een labrador? Maar dan met
meer krullen. Vergeeld witte, wollige krullen. Toen zag
ze de platte, brede staart tussen de krullenbillen.
Ze schoot de keuken in,
beheerste zich om zo geluidloos mogelijk de keukendeur
te sluiten en liet zich op de keukenstoel zakken. De
eerste keer dat ze op haar horloge keek was bijna een
uur geleden.
Zodra ze Wims auto hoort
rent ze naar de voordeur. Voordat hij de sleutel in het
slot kan steken, doet ze open, trekt haar man naar
binnen en sluit met een klap de deur.
‘Hij heeft een schaap. De
buurman. De man van Bahar. Een schaap. In de schuur.’
Wim kijkt haar niet begrijpend aan. ‘Snap het dan toch,
man. Hij gaat hier slachten. Dat hoort er toch bij. Dan
snijden ze zo’n beest zijn keel door en laten hem
leegbloeden.’ Kennelijk dringt het nog steeds niet tot
haar man door. Rustig loopt hij naar de kapstok, zet
zijn aktetas eronder, trekt zijn regenjas uit en hangt
deze op een knaapje aan de stang.
‘Trude,’ ondertussen loopt
hij naar het keukenkastje om zelf dan maar zijn anders
al klaar staande welkom-thuis-sherrytje te pakken,
‘Truud, heb je het beest ook horen blaten?’
Ze denkt terug. Alleen het
ingespannen gekreun van de buurman kan ze zich
herinneren.
‘Hij heeft vast zijn bek
dichtgebonden. Of misschien krijgen ze die beesten wel
verdoofd mee. In ieder geval houdt hij dat schaap in
zijn schuur verborgen. Tot het zover is.’ Het idee van
het enorme bloedbad op die betonnen tegels in de
aangrenzende tuin maakt haar draaierig en misselijk.
Wim schenkt in. De
goudbruine sherry vult zijn glas. ‘Jij ook een?’ Ze
schudt haar hoofd. Dit is niet het moment om door
alcohol je kop te verliezen. Wim schenkt toch een tweede
glas in en zet het voor haar neer. ‘Is goed voor je.’
Zelf nipt hij alvast. ‘Schat, weet je nog dat ik op het
suikerfeest met Serkan heb staan praten over onze
feesten? Dat ik in de kerstcommissie zit en dat we in
het wijkcentrum elk jaar een kerststal opbouwen?’ Hij
neemt een flinke slok en beantwoordt de glazige blik van
zijn vrouw met een brede grijns. ‘Onze buurman bood
spontaan aan om te helpen met de restauratie van de
opgezette beesten. Hij heeft vroeger bij zijn oom
geleerd hoe je huiden prepareert. Ik denk dat hij
vandaag alvast een van de schapen heeft opgehaald. Daar
zit namelijk de mot in.’
Hij wacht totdat de mond van
zijn vrouw openvalt en roept dan fijntjes “Bèèèèèh”.