HOME
INHOUD JEROEN KETELAARS
INHOUD POEZIE
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
KUNST
FOTOGRAFIE
BRABANTS
INTERVIEWS

Print  Pagina

 

Bernardus Stumpel - gedichten

bezorgd door Jeroen Ketelaars

Een gedicht ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van Tilburg als stad (1909)

 

‘Een harptoon aan mijn eeuwstad’

 

Rep U, rep U, Zanggodinne!

Rep U tot een gloeiend lied! –

Neen, mijn Eeuwstad – Koninginne, –

Zij versmaadt dien zangtoon niet. –

 

Zie, daar staat zij, zegepralend

Als de gouden Juli-zon, –

Louter zielsverrukking stralend ……

Wie, die grootscher lauwren won? –

 

Zie, daar staat zij, om den schedel

De aureool van majesteit,

Haar, de Schoone, fier en edel,

In der Eeuwe loop bereid!

 

Zie, daar staat zij, rijk gesierde, –

Lachend als een blijde bruid, –

Zij, bewierookt, – zij, gevierde …..

Wie, die Tilburgs geestdrift stuit? –

 

Zie, daar staat zij, – zie, daar gaat zij

In des starrenmantels plooi; –

En heur koningsmacht verraadt zij

In dien starrenmanteltooi. –

 

Spoedt U, spoedt U, Tilburgs Zonen!

Stort den rijken overvloed

Van de weelderigste tonen

Uit de volheid van ’t gemoed. –

 

Godsdienst, Industrie en Krachten,

Aan der Muzen kracht ontleend,

Spelen door uw zielsgedachten,

Tot één enkle kracht vereend.

 

Flora’s balsemende luchten

Spreiden, bij Apollo’s lied,

Al der wellust der genuchten,

Die Natuur hier eindloos biedt. –

 

Rijs nu trots van Neerlands steden,

Rijs nu in uw weidsche pracht

Als de glorie van het Heden,

Als de roem van ’t Voorgeslacht!

 

Meld, meld de energie der Vadren,

Die U tot ontwikkling riep,

En met ’t zuiverst bloed in de adren,

U tot macht en luister schiep. –

 

Zangster, eenge, daal, daal neder

In uw zoete heerschappij!

Stort uw adem door mijn veder,

o Beziel me, Zangster, Gij! –

 

’t Zijn honderd jaar! – De korrel, toevertrouwd aan de aarde

Door onverdroten vlijt, die van geen rusten weet, –

Onschijnbaar, – voor het menschlijk oog van luttle waarde,

Ontwikkelt zich tot vrucht, die ’t zaadje rijpen deed. –

 

Gezegend zij de geest, die eens U overzweefde,

En ’t denkbeeld omschiep tot een volle levenskracht,

Waarin de glorie reeds van ’t roemrijk Heden leefde, –

Die Tilburgs Industrie ten top van luister bracht. –

 

’t Zijn honderd jaar! – De Godsdienst, Eeuwstad! schonk bezieling –

Hij ging met de Industrie onscheidbaar hand aan hand: –

Wat schokken dreigden, bij der tijden felle wieling –

Gij mindet orde en tucht, die valsche vrijheid bant. –

 

Zoo zwoegden beiden voort, op ’t innigste vereenigd: –

Wie, die ’t cement verbreekt, dat beiden samenhecht? …..

U, Tilburg, is de kracht, die alle nooden lenigt, –

Wier zelfbewustheid zich de kroon der eere vlecht. –

 

’t Zijn honderd jaar! – ’t Is, of de dooden als herleven,

En samenstemmen met der Eeuwstad zegelied

In hymnen, die de volle zielzucht wedergeven

Naar leven, groei en bloei en ’t zegenrijkst verschiet. –

 

Mijn Muze, stort uw aandrift in mijn dorrende ader,

Getuigend van uw gloed, uw diepen burgerzin,

Waarmee ‘k de voetbank van de Honderdjaarge nader,

Zij, Tilburgs rijk- en hooggekroonde Koningin! –

 

Dichterlijke lier, verhef u

Tot den hoogsten vreugdetoon!

Gij, ontsteek, ontgloei, ontvlam nu

Voor de Koninginne schoon!

 

Stad, zoo vol herinneringen,

Waar de Oranje-telg in leeft,

Voor Minerva’s voedsterlingen,

Die een Willem steeds omzweeft!

 

Stad, wier hymnen dankend rijzen,

Harte-hymnen, ongezocht,

Bij de heugnis van Gods Zwijsen

In der liefde schoonst gewrocht!

 

Stad, wier Vadren blijven leven, –

o, Wier Vadren niet vergaan

Om wat aller rustloos streven

Voor hun Tilburg heeft gedaan! –

 

Rep U, rep U, Zanggodinne!

Galm, ja, galm het brandend lied,

Dat uw vuur dees Koninginne,

Dat uw geestdrift de Eeuwstad biedt! –

 

Dat mijn Eeuwstad, dat zij leve

In de schuts van d’eeuwgen God!

Dat die God haar ’t leven geven

Van ’t gezegendst levenslot!

 

Dat mijn Eeuwstad, dat zij groeie

Door de kracht, die wondren werkt

Dat haar ’s hemels dauw besproeie,

Die verkwikt en die versterkt!

 

Dat mijn Eeuwstad, dat zij bloeie,

Bloeie in de allerhoogste kracht,

En die kracht haar steeds doorgloeie

Van geslachten tot geslacht, –

 

Droombeeld van mijn jonglingsjaren

Niet verstorven met den tijd,

Dat, bij ’t grijzen van mijn haren,

Nog mijns levens droombeeld zijn, –

 

Als de banden straks gaan breken,

Die mij snoeren aan deze aard,

Moog’ dan nog mijn harptoon spreken,

Wat Ge eens, Eeuwstad! voor mij waart.

 

Rep U, rep U, Zanggodinne, –

De Eeuwstad, – zij versmaadt U niet. –

U, U, fiere Koninginne!

U mijn ziel, mijn zin, mijn lied!

 

 

B. Stumpel, Tilburg, Eeuwfeest, 1909

Reactie van Annelies Stumpel

 

Inleiding
Onlangs stuitte ik op enkele gedichten van een mij toen nog onbekende dichter genaamd B. Stumpel. Stumpels gedichten verschenen rond 1909/1910 met regelmaat in de Tilburgsche Courant. Vooral kerkelijke feesten als Pasen en Kerstmis waren voor hem schijnbaar aanleiding om de pen ter hand te nemen. Echter ook ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van Tilburg als stad, in 1909, schreef hij een lang gedicht.

 

Maar wie was nu B. Stumpel? Op deze vraag kan ik u slechts een voorlopig antwoord geven. Wanneer ik in het Regionaal Archief Tilburg in de bevolkingsregisters van 1900-1910 kijk, kom ik een Bernardus Stumpel tegen. Deze Stumpel werd medio jaren dertig van de negentiende eeuw in Delft geboren en woonde tot 1905 in Geldrop. Op 5 januari 1905 werd hij in de gemeente Tilburg ingeschreven. Aanvullende informatie over deze Bernardus Stumpel werd verkregen via een behulpzame navorser. Stumpel werkte onder meer als hoofdonderwijzer in Boxmeer en als hoofd van een rooms-katholieke ULO in Wijk bij Duurstede. Vanaf 1888 was hij eigenaar van een galanteriewinkel in Boxmeer. Deze winkel deed naar verluidt tevens dienst als kantoorboekhandel en drukkerij. Bernardus Stumpel en zijn vrouw J.P. Hermans hadden vijf kinderen van wie er één, een zoon, tot de orde der Karmelieten behoorde. Op 17 augustus 1921 moet Stumpel tot zijn vaderen zijn verzameld.

 

Is deze uit Delft afkomstige Bernardus Stumpel de Tilburgse gelegenheidsdichter die de hieronder weergegeven lyrische verzen uit zijn pen deed vloeien? Waarschijnlijk wel, maar Stumpel is dan wel erg enthousiast over een stad waar hij op dat moment nog maar een paar jaar woonde. Bovendien heeft hij het in het gedicht over het ‘Droombeeld van mijn jonglingsjaren’. Hoezo, ‘droombeeld van mijn jonglingsjaren’? Woonde Stumpel als kind in Tilburg? Had hij er familie? Of was Tilburg voor de katholiek Stumpel het toonbeeld van een katholieke stad, ‘een stad boven op een berg liggende’, om maar even in bijbelse termen te spreken? Misschien kunt u, CuBra-bezoeker, ons meer vertellen?

 

Nevenstaand gedicht, dat Stumpel schreef bij de centenniumviering van de stad Tilburg, verscheen op 15 juli 1909 op de voorpagina van de Tilburgsche Courant. De krant wijdde op die dag ook een artikel aan de opening van de tentoonstelling ‘Stad Tilburg’. Het tentoonstellingsterrein nam, volgens de krant, zo’n tienduizend vierkante meter in beslag. De eigenlijke dag waarop Tilburg honderd jaar als stad bestond was een paar maanden voor het verschijnen van deze krant schijnbaar geruisloos voorbijgegaan. ‘Van officieele zijde heeft het den schijn gehad alsof "achteloos voorbij gaan" het parool was’, aldus de Tilburgsche Courant.

 

Maar in juli was er tot groot genoegen van de krant de grootse ‘tentoonstelling van Handel, Nijverheid en Kunst’, als om het gebrek aan historisch besef aan ‘officieele zijde’ nog enigszins te compenseren. De tentoonstelling was te danken aan ‘onze kranige, energieke, doortastende Tilburgsche mannen’. En er was natuurlijk het gedicht van Stumpel. Met die lofzang op de eeuwstad Tilburg was men blijkbaar zo ingenomen, dat hij een plaats op de voorpagina kreeg. Zo kreeg de eeuwstad Tilburg toch nog de herdenking die zij verdiende.

 

Blijft de vraag of wij met de hierboven genoemde Bernardus Stumpel de goede persoon te pakken hebben. Als u informatie over deze dichter heeft, wilt u uw kennis dan met ons delen?

 

(Met dank aan navorser Diedrik.)


Reactie van Annelies Stumpel

(door Jeroen Ketelaars)

 

Op 15 juli verscheen op CuBra een gedicht van ene B. Stumpel. Het was een gedicht ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de stad Tilburg. Op deze publicatie kwam een aardige reactie van Annelies Stumpel uit Rijswijk. Zij had het gedicht van haar naamgenoot met belangstelling, maar ook met verbazing op CuBra gelezen. ‘Wat een tekst, en dat voor een Stumpel (een over het algemeen nuchter volkje)’, schrijft zij.

Volgens Annelies is het vrijwel zeker dat de door ons opgeworpen Bernardus Stumpel inderdaad de auteur van het op CuBra verschenen gedicht en de nog te verschijnen gedichten is. ‘De kans dat er nog een andere B. Stumpel als auteur van deze gedichten uit de bus komt bestaat natuurlijk wel, maar ik acht hem erg klein. Door stamboomonderzoek zijn de Stumpels redelijk volledig in kaart gebracht. Alle Nederlandse Stumpels stammen voor zover bekend af van één Duitse immigrant (Bernardus Hermanus Stümpel, geboren in 1799), die zich rond 1825 in Nederland – Delft – vestigde.’ De Tilburgse dichter B. Stumpel is volgens Annelies een zoon van deze uit Duitsland afkomstige B.H. Stümpel.

Waarschijnlijk moeten we de ‘jonglingsjaren’ waar Stumpel het in het gedicht over heeft maar toeschrijven aan de beleving van de dichter. Kennelijk was de poëet zo opgetogen over de eeuwstad dat hij zich, zoals Annelies ook opmerkt, wat heeft laten meeslepen. Annelies weet echter nog wel te melden dat twee dochters van Stumpel op vrij jonge leeftijd in Tilburg terecht zijn gekomen: Anna Maria (geboren in Boxmeer in 1865) kwam in 1877 naar Tilburg en Angelina Joanna Maria (geboren in 1868, eveneens in Boxmeer) in 1882. Een ‘relatie’ met de stad was dus al wel geruime tijd aanwezig, voordat Stumpel in 1905 zelf naar Tilburg verhuisde.

 

Van Bernardus Stumpel liggen nog enkele andere gedichten op de plank. Die zullen te zijner tijd op CuBra verschijnen. Aanvullende informatie over de dichter blijft van harte welkom.