‘Een
harptoon aan mijn eeuwstad’
Rep
U, rep U, Zanggodinne!
Rep
U tot een gloeiend lied! –
Neen,
mijn Eeuwstad – Koninginne, –
Zij
versmaadt dien zangtoon niet. –
Zie,
daar staat zij, zegepralend
Als
de gouden Juli-zon, –
Louter
zielsverrukking stralend ……
Wie,
die grootscher lauwren won? –
Zie,
daar staat zij, om den schedel
De
aureool van majesteit,
Haar,
de Schoone, fier en edel,
In
der Eeuwe loop bereid!
Zie,
daar staat zij, rijk gesierde, –
Lachend
als een blijde bruid, –
Zij,
bewierookt, – zij, gevierde …..
Wie,
die Tilburgs geestdrift stuit? –
Zie,
daar staat zij, – zie, daar gaat zij
In
des starrenmantels plooi; –
En
heur koningsmacht verraadt zij
In
dien starrenmanteltooi. –
Spoedt
U, spoedt U, Tilburgs Zonen!
Stort
den rijken overvloed
Van
de weelderigste tonen
Uit
de volheid van ’t gemoed. –
Godsdienst,
Industrie en Krachten,
Aan
der Muzen kracht ontleend,
Spelen
door uw zielsgedachten,
Tot
één enkle kracht vereend.
Flora’s
balsemende luchten
Spreiden,
bij Apollo’s lied,
Al
der wellust der genuchten,
Die
Natuur hier eindloos biedt. –
Rijs
nu trots van Neerlands steden,
Rijs
nu in uw weidsche pracht
Als
de glorie van het Heden,
Als
de roem van ’t Voorgeslacht!
Meld,
meld de energie der Vadren,
Die
U tot ontwikkling riep,
En
met ’t zuiverst bloed in de adren,
U
tot macht en luister schiep. –
Zangster,
eenge, daal, daal neder
In
uw zoete heerschappij!
Stort
uw adem door mijn veder,
o
Beziel me, Zangster, Gij! –
’t
Zijn honderd jaar! – De korrel, toevertrouwd aan de aarde
Door
onverdroten vlijt, die van geen rusten weet, –
Onschijnbaar,
– voor het menschlijk oog van luttle waarde,
Ontwikkelt
zich tot vrucht, die ’t zaadje rijpen deed. –
Gezegend
zij de geest, die eens U overzweefde,
En
’t denkbeeld omschiep tot een volle levenskracht,
Waarin
de glorie reeds van ’t roemrijk Heden leefde, –
Die
Tilburgs Industrie ten top van luister bracht. –
’t
Zijn honderd jaar! – De Godsdienst, Eeuwstad! schonk bezieling
–
Hij
ging met de Industrie onscheidbaar hand aan hand: –
Wat
schokken dreigden, bij der tijden felle wieling –
Gij
mindet orde en tucht, die valsche vrijheid bant. –
Zoo
zwoegden beiden voort, op ’t innigste vereenigd: –
Wie,
die ’t cement verbreekt, dat beiden samenhecht? …..
U,
Tilburg, is de kracht, die alle nooden lenigt, –
Wier
zelfbewustheid zich de kroon der eere vlecht. –
’t
Zijn honderd jaar! – ’t Is, of de dooden als herleven,
En
samenstemmen met der Eeuwstad zegelied
In
hymnen, die de volle zielzucht wedergeven
Naar
leven, groei en bloei en ’t zegenrijkst verschiet. –
Mijn
Muze, stort uw aandrift in mijn dorrende ader,
Getuigend
van uw gloed, uw diepen burgerzin,
Waarmee
‘k de voetbank van de Honderdjaarge nader,
Zij,
Tilburgs rijk- en hooggekroonde Koningin! –
Dichterlijke
lier, verhef u
Tot
den hoogsten vreugdetoon!
Gij,
ontsteek, ontgloei, ontvlam nu
Voor
de Koninginne schoon!
Stad,
zoo vol herinneringen,
Waar
de Oranje-telg in leeft,
Voor
Minerva’s voedsterlingen,
Die
een Willem steeds omzweeft!
Stad,
wier hymnen dankend rijzen,
Harte-hymnen,
ongezocht,
Bij
de heugnis van Gods Zwijsen
In
der liefde schoonst gewrocht!
Stad,
wier Vadren blijven leven, –
o,
Wier Vadren niet vergaan
Om
wat aller rustloos streven
Voor
hun Tilburg heeft gedaan! –
Rep
U, rep U, Zanggodinne!
Galm,
ja, galm het brandend lied,
Dat
uw vuur dees Koninginne,
Dat
uw geestdrift de Eeuwstad biedt! –
Dat
mijn Eeuwstad, dat zij leve
In
de schuts van d’eeuwgen God!
Dat
die God haar ’t leven geven
Van
’t gezegendst levenslot!
Dat
mijn Eeuwstad, dat zij groeie
Door
de kracht, die wondren werkt
Dat
haar ’s hemels dauw besproeie,
Die
verkwikt en die versterkt!
Dat
mijn Eeuwstad, dat zij bloeie,
Bloeie
in de allerhoogste kracht,
En
die kracht haar steeds doorgloeie
Van
geslachten tot geslacht, –
Droombeeld
van mijn jonglingsjaren
Niet
verstorven met den tijd,
Dat,
bij ’t grijzen van mijn haren,
Nog
mijns levens droombeeld zijn, –
Als
de banden straks gaan breken,
Die
mij snoeren aan deze aard,
Moog’
dan nog mijn harptoon spreken,
Wat
Ge eens, Eeuwstad! voor mij waart.
Rep
U, rep U, Zanggodinne, –
De
Eeuwstad, – zij versmaadt U niet. –
U,
U, fiere Koninginne!
U
mijn ziel, mijn zin, mijn lied!
B.
Stumpel, Tilburg, Eeuwfeest, 1909 |