Afgerekend
Het
liep al tegen tienen toen de twee het
restaurant binnenkwamen, beiden gestoken
in goedgesneden zakengrijs met fijne
krijtstreep, glimmende zwarte brogues,
zijden strop.
Het
sfeervol ingerichte etablissement was
nagenoeg verlaten; de laatste gasten
stonden op het punt om weg te gaan. Van
het vuur in de imposante zandstenen open
haard restten slechts wat donkerrood
nagloeiende kooltjes in een dikke laag
grauwe as.
De
kleinste van de twee, een man van midden
veertig met een gevaarlijk uitzakkende
taille, liep drukgebarend naar een
tafeltje, op enige afstand gevolgd door
een bedeesd om zich heen kijkende,
rijzige, grijze heer van in de vijftig.
‘Ze
serveren hier een uitmuntende lamsrug
piccata’ hijgde de corpulente man,
terwijl hij zich half omdraaide naar
zijn metgezel. ‘Ik kan trouwens ook de
kalfsmedaillons aanbevelen. Of wat te
denken van hazenrug met oesterzwammen.’
‘De
keuken sluit om tien uur, meneer’
opperde een Caribisch ogende ober, die
de servetten van de tafels aan het
verwijderen was.
‘Nou
dat kan dan nog net’ lachte de man en
ging brutaalweg zitten.
‘Komt
van Curaçao, die knaap’ zei hij tegen
de oudere man, die aarzelend een stoel
achteruit schoof.
‘Ze
worden steeds brutaler, die donkere
gasten. Wat denkt hij wel, als ik nog
een vorkje wil prikken met een
zakenrelatie. Zeker ik, als vaste klant.
Als u eens wist hoe vaak ik hier kom.
Hij eet er zelf toch ook van. Zo’n
zakendeal moeten we vieren zou ik
zeggen, wat u.’
‘Misschien
kunnen we toch maar beter gaan’
reageerde de ander.
‘Ben
je mal, tien uur is tien uur. Dan zijn
ze maar wat later klaar vandaag.’ Hij
zwaaide wild met zijn arm in de richting
van de ober en riep ‘Zeg, kun jij even
de bestelling opnemen.’
Zonder
de reactie af te wachten draaide hij
zich terug naar zijn tafelgenoot. Hij
keek triomfantelijk om zich heen, vlocht
zijn mollige vingers ineen en leunde
voorover. Met knuisten die eruit zagen
als enorme babyhanden nam hij bezit van
de tafel.
De
oudere heer sloeg gegeneerd de ogen
neer.
‘Dat
is toch ook wat, daar in New York met
die WTC gebouwen’ begon de dikkerd
tegen zijn gast. ‘Laat mij daar nou
een paar maanden geleden nog zijn
geweest. Dat die dingen er niet meer
zijn. Onbegrijpelijk! Als je die entree
binnenkwam, die hal! Dat geloof je
gewoon niet. Grote marmeren zuilen met
bronzen ornamenten, prachtige
edelmetalen deuren, geelkoperen liften
met enkeldiep tapijt en met tropisch
hout afgewerkt. Geweldig! Bastions van
economische macht, symbolen van westerse
technologie en superieure beschaving.’
‘Het
is vreselijk wat daar gebeurd is’ zei
de ander. ‘Je mag er niet aan denken,
al die mensen, al dat leed. Duizenden
liggen er nog onder het verwrongen staal
en beton. Superieure beschaving, zoals u
dat uitdrukt, bestaat denk ik niet. Ook
nu blijkt maar weer, dat uiteindelijk
alles vergankelijk is. Hoeveel
beschavingen zijn er zo al gekomen en
ook weer verdwenen in de grote
peristaltische beweging van de
geschiedenis. Egyptenaren, Grieken,
Romeinen, Azteken, Etrusken, noem ze
maar op, allemaal zijn ze weggeëbd in
de tijd. Geen enkele beschaving kan de
eeuwigheid claimen, ook de westerse
niet. Het zou de mens wat nederiger
moeten maken, maar we leren helaas maar
weinig van het verleden. Het is de
arrogantie van de macht, ben ik bang. En
arrogantie leidt tot blindheid.’
Stuurs
voor zich uitkijkend meldde de ober zich
aan hun tafeltje. ‘Hebt u al een keuze
gemaakt, heren?’ vroeg hij op
afstandelijke toon.
‘Zie
je wel’ grinnikte de corpulente man
‘ik kom hier zó vaak. Die zullen ons
echt niet wegsturen. Wat nemen we,
kalfsoestertje?’
Nog
voor zijn disgenoot kon reageren, zei
hij zonder de ober aan te kijken ‘Twee
kalfsoestertjes, graag, met wat extra
pommes frites.’
‘En
breng ons vast een fles Margeaux; een
’92, als je die nog hebt!’ riep hij
de man na.
‘Maar
we krijgen ze wel, die rotzakken die dit
op hun geweten hebben. Daar zorgt Bush
wel voor. Echt een man naar mijn hart,
die Bush’ ging hij verder.
‘Niet
zo naar het mijne’ reageerde de ander
voorzichtig.
‘
"Whip their asses good!" Mijn
idee! Dat is pas tekst! Zo moet je dat
aanpakken.’
‘Vreemde
uitlating, voor een wereldleider’ zei
de oudere heer. ‘Het klinkt als de
taal uit een goedkope spaghettiwestern,
grammaticaal gezien ook’.
Zijn
tafelgenoot deed alsof hij dit niet
gehoord had. ‘Wat een land, wat een
primitief zootje!’ reageerde hij.
‘Een
geteisterd land, dat wel’ opperde zijn
gast ‘maar primitief? Het is een land
met een lange, rijke historie, dat nu
helaas in zijn ontwikkeling is
teruggeworpen door godsdienstfanaten.
Het heeft wel prachtige cultuuruitingen
voortgebracht. Als je de blauwe
Vrijdagsmoskee van Kandahar kunt bouwen,
of de gigantische Boeddhabeelden bij
Bamiyan kunt maken, dan ben je het
primitieve stadium al lang voorbij.
Jammer dat ze door de Taliban verwoest
zijn; die beelden, bedoel ik. Zo zie je
maar weer waar fundamentalisme en
xenofobie toe kunnen leiden. Wist u
trouwens dat Afghanistan veel poëten en
wiskundigen heeft gekend. U moet De
Geschiedenis van Afghanistan van
Willem Vogelzang maar eens lezen.’
‘Nou
misschien zijn ze niet primitief, dan.
Maar wel al die terroristen huisvesten.
Een bom erop! Plat die handel!’ riep
de ander en ondersteunde zijn
spierballentaal met zo’n dreun op de
tafel dat de borden stonden te trillen.
‘En
de onschuldige mensen dan, de vrouwen,
de kinderen, de ouderen?’
‘O,
die vluchten wel naar Nederland, net als
al die andere gelukszoekers die hier van
onze voorzieningen komen profiteren’
grinnikte de ander. ‘Ah, hier komt
onze wijn!’
De
ober stond juist de glazen te vullen,
toen een vermoeid ogende kok de eetzaal
binnenschuifelde met in elke hand een
zilveren dekschaal. Zonder iets te
zeggen zette hij de schalen tussen de
twee gasten in, knikte en liep terug
naar de keuken.
Met
een nonchalante zwier verwijderde de
ober de deksels en begon met onderkoelde
blik aan zijn uitserveerritueel. Weldra
hing een exquise vleesaroma als een
zwaar parfum boven de tafel.
‘Jammer
dat u daar zo over denkt, over
asielzoekers bedoel ik’ zei de grijze
heer. ‘Vindt u niet dat wij als vrije,
goedbedeelde westerlingen de morele
plicht hebben om humanitaire hulp te
bieden als daar om gevraagd wordt?’
‘Dat
vind ik niet nee. Waarom zouden we? En
waarom per se hier! Wij kunnen toch
moeilijk de hele wereld opvangen; ze
allemaal laten meegraaien uit onze pot.
Wij hebben er zelf ook hard voor moeten
werken. God weet wat we allemaal
binnenhalen; moordenaars, verkrachters,
en weet ik wat nog meer. En behoeftig
zijn ze ook niet echt. Het kost sloten
geld om hierheen te komen, en dat hebben
ze dan ineens wel. Meestal zijn het van
die donkere, vervaarlijk uitziende jonge
mannen. Vrouwen en meisjes zie je bijna
niet. Wat moeten ze toch allemaal hier.
Onze cultuur is zo veel anders dan die
van hen. En aanpassen, ho maar. Dat
willen ze ook helemaal niet!’ riep hij
opgewonden.
Zijn
tafelgenoot fronste de wenkbrauwen.
‘Ze
hebben nog noten op hun zang ook.’
raasde hij verder. ‘Ze willen van
alles, krijgen van alles, en weten
binnen de kortste keren waar ze moeten
zijn. Het lijkt er steeds meer op dat
wij ons moeten aanpassen aan hen. Straks
staat heel het land vol met zwarte
scholen en moskeeën.’
Zijn
hoofd was helemaal rood geworden en zijn
bolle wangen leken ieder moment te
zullen openbarsten. ‘Opzouten, zou ik
zeggen!’
Zijn
disgenoot keek hem aan met een blik vol
ongeloof. Hij stond op het punt om te
reageren, maar bedacht zich en zweeg.
*
‘Heb
ik teveel gezegd over dit restaurant?’
zei de dikkerd. ‘Het kost natuurlijk
wel wat, maar och, onze klanten betalen
mee, nietwaar.’
Nog
gniffelend om zijn eigen tekst legde hij
zijn servet neer, draaide zich om en
riep: ‘Ober … de rekening
alsjeblief!’
‘Over
het restaurant hebt u niet teveel gezegd’
antwoordde zijn gast. ‘Wel over andere
dingen. Deze rekening betaal ik! U heeft
zichzelf al een andere rekening
gepresenteerd. En die is hoger dan deze,
vrees ik. Ik zou mezelf niet meer in de
ogen kunnen kijken als ik hier op uw
rekening had zitten smullen. U heeft
zich wat mij betreft overtuigend
gediskwalificeerd met uw uitlatingen.
Mijn tolerantiegrens is royaal
overschreden. Bij nader inzien lijkt het
me niet zo’n goed idee om met u zaken
te doen. Ik zie niet hoe u uw enge
opvattingen zou kunnen verenigen met een
goede beroepsethiek. De deal gaat daarom
wat mij betreft niet door. U hoeft mij
ook niet meer te bellen.’
‘Dat
méént u niet!’ riep de ander
geschrokken.
‘Toch
wel’ antwoordde de man kalm. ‘Nee,
doet u geen moeite. Ik kom er wel uit.
Goedenavond.’ Hij rechtte zijn
stropdas, stond op en liep naar de
uitgang, waar hij betaalde met zijn
creditcard.
Verbijsterd
staarde de dikke man naar de lege
borden.
Broederliefde
(TERUG
NAAR BEGIN PAGINA)
‘Zo
wilde ik dat zo’n beetje doen bij dat
geboefte’ zei Theo. Hij had zojuist
zijn preek voor komende zondag
voorgedragen aan zijn moeder en zijn
twee broers. Dat deed hij steeds zo op
zaterdagavond, al deed hij dat meer uit
ijdelheid dan uit onzekerheid. Hij vond
zichzelf best goed. ‘Je moet hun
bestiale lusten een beetje te temperen,
hč. Dat valt nog niet mee voor dat
tuig; denken héél primair, vooral over
seks en vrouwen.’
‘Jij
niet, hč’ sneerde Rob. ‘Man wat
klets je nou? Wat ben jíj hypocriet,
zeg. Jij knijpt de katjes zelf toch ook
graag in het donker? Jíj doet het
stiekem; dat vind ik erger dan wat dat
"tuig" doet, waar je het over
hebt. Dat jij als herder trouwens
zó over je schaapjes praat.’
Theo
sloeg de ogen neer en keek vanuit zijn
ooghoeken naar zijn moeder, maar hij zei
verder niets.
‘Krijg
je daar nou nog extra voor betaald, voor
zo’n preek?’ begon Gerard.
‘Geld,
geld, meneer de advocaat hoor. Het gaat
bij jou nooit ergens anders over, is het
wel’ repliceerde Theo. ‘Hebzucht is
een slechte eigenschap, broertje. Radix
malorum est cupiditas, of weet je al
niet meer wat dat betekent? Zou me
trouwens niet echt verbazen.’
‘Hoezó?’
reageerde Gerard als gestoken.
‘Nou,
met jouw gebrekkige kennis van het
Latijn. Als alles eerlijk gegaan was,
had je je gymnasium niet eens gehaald.
Die rapporten van jou, die logen er niet
om. En toch geslaagd! Dat vond iedereen
op zijn zachts gezegd verdacht. Je bent
duidelijk gematst. Misschien omdat je in
die leerlingenraad, dat NOS bestuur,
hebt gezeten. Is dat toch nog ergens
goed voor geweest, zullen we maar
zeggen.’
‘Gematst?
Ik? Zeg jij maar niks. Als alles eerlijk
was gegaan had de bisschop jou uit het
ámbt gezet. Dat jij nog met je
moraliserende praatjes dúrft aan te
komen, radix malorum…
huichelaar!’
‘Ja,
daar heeft onze Geert gelijk in’ viel
Rob hem bij. Cucullus non facit
monachem, om het zo maar eens te
zeggen.’
‘Monachum’
reageerde
Theo neerbuigend. ‘Jíj kunt het óók
al niet.’
‘Wat
ben jij toch een schijnheilige zak’
ging Gerard verder. ‘Moet je hem daar
nou zien zitten met die hooghartige
grijns over zijn gezicht. Dat je daar
zélf geen last van hebt! Dan moet je
toch wel érg verdorven zijn. Meneer
houdt een preek over lust en begeerte,
terwijl hij zelf al jaren het celibaat
aan zijn laars lapt. Dat je dat nog
dúrft!’
‘Dat
hoef je niet zo te zeggen’ onderbrak
zijn moeder hem. ‘Onze Thé heeft het
beste voor met het geloof en de mensen,
anders had hij het niet zo ver geschopt.’
‘Ver
geschopt?’ riep Rob.
‘Ja
zeker, ver geschopt’ repliceerde zijn
moeder. ‘Je wordt niet zomaar
gevangenispriester. De bisschop wilde de
beste man op die plaats.’
‘Ziet
u nou wel!’ riep Gerard geërgerd. ‘Meteen
hém weer verdedigen! Alles wat
"onze Thé" doet is goed. U
hebt hem bij leven al heilig verklaard; advocatus
Dei, hoor.’
‘Niet
allemaal van die moeilijke woorden
zeggen’ kreunde zijn moeder.
‘Maar
onze Geert heeft wel gelijk’ riep Rob.
‘Over priesters mag je hier nooit wat
zeggen, al zijn het nog zulke boeven.
Geen wonder dat de kerk leegloopt. De
mensen zijn niet gék! Die zien heus wel
wat er aan de hand is. De tijd is
voorbij dat ze dom en arm gehouden
konden worden.’
‘Inderdaad’
beaamde Gerard. ‘Moet je hem daar nou
zien zitten. Meneer krijgt de mooiste
stoel, sigaar in het hoofd, wijntje
binnen handbereik. Hij hoeft zijn glas
maar op te tillen of u rent al voor hem
om het bij te vullen. De dienstmaagd des
heren. Belachelijk gewoon!’
‘Laat
ze maar kletsen hoor jongen’ zei ze
tegen Theo en klopte hem liefkozend op
zijn knie. ‘Ik vind het een prachtige
preek, hoor. Daar zullen die mensen echt
wel iets aan hebben, denk ik.’
Idolaat
van haar oudste zoon had ze bijna in
vervoering op het puntje van haar stoel
zitten luisteren naar wat hij "zijn
gevangenen" die zondag wilde gaan
voorhouden.
‘De
beste man op die plaats, huh’ sneerde
Rob. ‘Hij is gewoon zijn parochie
uitgeschopt. De bisschop móest wel; hij
kón gewoon niet anders, toen de
parochianen zó openlijk begonnen te
roddelen.’
‘Precies,
en al zeker niet na die geweldige stunt
met die carnavalswagen; daarmee hebben
ze je behóórlijk te kakken gezet’
beaamde Gerard. ‘Daar heb je zelfs het
journaal mee gehaald! Proficiat!’
‘En
toch heb ik het idee dat ik verraden
ben, dat de bisschop getipt is. Die wist
het al lang vóór mijn parochianen het
doorhadden. Ik heb me steeds afgevraagd
door wie? Misschien wel door jóu,
verdomme.’ zei Theo.
‘Wie
weet?’ provoceerde Rob.
‘Dat
heb je dan, als je niet met je poten van
zo’n wijf af kunt blijven’ riep
Gerard. ‘Meneer de pastoor! Wat zal
iedereen gelachen hebben toen je eruit
moest daar. Dan kun je toch maar beter
advocaat zijn.’
‘Godverse
klootzak!’ schreeuwde Theo. Zijn
neerbuigende glimlach was van zijn
gezicht verdwenen. Woest keek hij zijn
broers aan. Alleen de aanwezigheid van
hun moeder voorkwam dat deze
familiereünie volledig uit de hand
liep.
‘Maar
Theo toch’ provoceerde Rob ‘niet
vloeken, hč. Jij als priester, dat kán
toch niet! Misschien ook maar weer eens
een preekje aan wijden. Gij zult de naam
van uw Heer niet… Exodus 20:7,
dacht ik.’
‘Jongens,
jongens’ smeekte moeder ‘hou
alsjeblief op. Het is maar goed dat
vader dit allemaal niet meer mee hoeft
te maken.’
‘Wie
was trouwens dat blonde meisje waar jij
gisteren mee in de auto zat?’ wendde
Gerard zich plotseling tot Rob.
‘Huh,
in de auto? O, ja, dat was een
collegaatje van me van school. Heb jij
mij gezien dan?’
‘Dat
hoor je toch. Collegaatje, zeg je?
speelde Gerard verbaasd. ‘Wel een
héél jong collegaatje dan toch. En …
zo innig met elkaar, je arm helemaal om
haar heen. Ze moest zeker een
voldoendetje hebben.’
‘Je
doet toch geen domme dingen, hč jongen!’
riep zijn moeder verschrikt.
Rob
kleurde dieprood, tot in zijn nek…
‘Hij
doet altíjd domme dingen. Kijk maar uit
jongen, vandaag of morgen flikkeren ze
je van school wegens pedofiele
handelingen met minderjarige meisjes. En
alleen omdat meiden van je eigen
leeftijd je niet willen’ schamperde
Theo.
‘"Dames"’,
corrigeerde moeder hem ‘"Dames".
Zeg toch niet steeds "meiden"’.
‘Vind
je het gek, dat de "dames" je
niet hoeven. Moet je kijken hoe je eruit
ziet: dat smoezelige T-shirt met dat
C&A jackje, en van die vage schoenen
van de Schoenenreus; echt
imagobevestigend voor het hedendaagse
onderwijs, dat zootje plebeërs. Geen
wonder dat het respect voor docenten
helemaal verdwenen is, vooral ook
maatschappelijk. Daar hebben jullie zelf
hard aan meegewerkt’ treiterde Gerard.
‘Dat iemand zo’n baan nog wíl!’
‘Dat
is altijd nog beter dan advocaat;
stelletje gewetenloze beroepsleugenaars,
dat zijn jullie!’ antwoordde Rob. ‘Vormfoutjes
en mazen in de wet, daar gaat het jullie
om. De géést van de wet, daar vegen
jullie je achterste aan af. Als het maar
geld opbrengt, het doet er niet toe hoe.’
‘Proef
ik hier iets van jalousie?’ antwoordde
Gerard met een boosaardige grijns op
zijn gezicht. ‘Snap ik wel hoor,
broertje; zou ik zelf ook hebben, als ik
zo’n loser was als jij.’
‘Loser,
loser?’ schreeuwde Rob.
‘Ja,
jullie onderwijsjongens zijn in feite
allemaal losers geworden de
laatste decennia. Daar moet ik onze
Geert weer gelijk in geven’. mengde
Theo zich ongevraagd in de twist.
‘Jij
moet helemaal níks, meneer de priester’
riep Rob woedend.
‘Oh’
kreunde moeder en zakte achterover in
haar stoel.
‘Kijk
nou toch eens wat jullie moeder weer
aandoen’ zei Theo plotseling op
flemerige toon, terwijl hij zijn arm om
haar heensloeg. ‘Maak toch niet altijd
ruzie waar mams bij is, hč moeder’
zei hij en streek zalvend zijn hand over
haar haren.
‘Vreselijk
gewoon! Vader mag blij zijn dat hij dood
is’ bazelde ze, terwijl ze overeind
kwam.
‘Dát
weet ik niet, maar ik denk wel dat hij
blij is in de vrede van den Heer’
glimlachte Theo en vouwde devoot zijn
handen ineen tussen zijn knieën. ‘In
pace eternam.’
‘Schijnheilige
zak’ siste zijn beide broers in koor.
‘Willen
jullie nog koffie voordat jullie gaan?’
riep moeder en snelde de keuken in.
Weerspiegeling
van Chadidja (TERUG
NAAR BEGIN PAGINA)
‘Kan
ik u straks even spreken?’ zegt ze
zacht als ze de klas binnenkomt.
Ik
sta het bord van de vorige les uit te
vegen. Ze kijkt me aan met een droevige
blik in haar donkere ogen.
‘Natuurlijk
Aynur, na de les even?’
‘Liever
in de pauze als dat mag. Ik moet u iets
vertellen ’ zegt ze.
‘Een
uur?’
‘Een
uur is prima’ antwoordt ze.
‘Kom
maar naar dit lokaal. Ik eet wel
intussen mijn brood op, als je het niet
erg vindt. Ik heb om kwart voor twee
weer les.’
‘Ja,
ik ook’ zegt ze.
‘Breng
jij jouw lunch ook maar mee’ stel ik
voor ‘dan zorg ik voor de thee.’
‘O.K.’
zegt ze met een vermoeide glimlach en
gaat zitten.
Tijdens
de les zit ze wat dromerig naar buiten
te kijken. Slechts af en toe lijk ik
haar aandacht even te kunnen vangen. Dan
is ze weer weg.
Aynur
zit ergens mee, dat is duidelijk. Zo ken
ik haar niet. Ze is altijd heel alert en
doet actief mee aan mijn lessen.
‘Voor
mij is Engels een van de leukste vakken,
meneer. Ik vind het een prachtige taal
en je kunt er ten minste wat mee.
Bovendien, u hebt altijd zo’n goede
zin, dat inspireert me’ vertelde ze,
toen ze weer eens een royale voldoende
terugkreeg voor een toets.
‘En
natuurlijk ben ik ook een beetje
verliefd op u’ had ze er lachend aan
toegevoegd.
Ik
had een beetje verlegen met mijn mond
vol tanden gestaan.
Aynur
is een van mijn betere leerlingen uit 6m
, mijn eliteklasje. Zelfs in dit selecte
Gymnasium-b groepje van twaalf steekt ze
boven haar klasgenoten uit. Een genot om
in de klas te hebben. Verrassend hoe zij
nagenoeg accentloos Engels spreekt. Haar
interpretatie laatst van de bijna
obligate To Be or Not To Be zelfmoordoverdenking
was een pareltje van dramatiek
geweest. Zó had ik Hamlet’s monoloog
nog nooit horen declameren. Haar
klasgenoten hadden geapplaudisseerd. Ik
ook.
Turkse meid.
Twee totaal verschillende culturen in
één fręle persoontje. En wat voor
persoontje! Ze is nog eens heel mooi
ook. Een volle bos glanzend zwart haar,
nonchalant ingevlochten. Een wat bleek
exotisch gezicht, het gezicht van een
Griekse godin.
En
haar ogen! God wat een ogen.
Kastanjebruin, volmaakt van vorm. Een
Arabische prinses uit Duizend-en-Een
Nacht, van een diepe, bijna
mysterieuze schoonheid. De oude Homerus
moet een vrouw als zij voor ogen hebben
gehad toen hij zijn held Odysseus
verliefd liet worden op Nausikaä.
Ik
heb een zwak voor Aynur. Wie niet? Een
vleesgeworden succes story. Het levend
bewijs dat allochtone jeugd wel degelijk
kans van slagen heeft. Als de instelling
maar deugt.
Maar
haar ogen staan droevig vandaag. In de
ramen van de klas zie ik haar droefheid
weerspiegeld. Een beetje ingezakt, de
schouders gekromd, staart ze lusteloos
voor zich uit. Ik kijk haar aan en denk,
als ogen echt de spiegel van de ziel
zijn, dan heb jij mij straks heel wat te
vertellen. Misschien wíl ik het dan
niet eens weten.
Als
de les voorbij is loopt ze met de
anderen de klas uit. In het voorbijgaan
knijpt ze me even in mijn onderarm. Ik
knik alleen maar. Wat zou er aan de hand
zijn?
De
hele ochtend laat de gedachte aan Aynur
me niet los. Ik word er onrustig van.
Voortdurend kijk ik op mijn horloge,
maar dat helpt niet. Time travels in
divers paces schiet het door mijn
hoofd. As You Like It, geloof ik.
Shakespeare heeft gelijk, mijn tijd
kruipt. De morgen sleept zich voort. Het
wil maar geen een uur worden. Ieder
lesuur denk ik wel even aan Aynur.
Had
ik haar maar het vierde of het vijfde
lesuur gehad in plaats van het tweede, denk
ik.
***
‘Vindt
u het toch niet erg, dat u nu uw pauze
mist?’
‘Nee,
meidje. Kom binnen. Ik haal even twee
theetjes. Suiker?’
‘Eén
klontje, alstublieft.’
Als
ik terugkom met de thee glanzen haar
ogen van het vocht. Ze vecht tegen de
tranen.
‘Wat
is er toch met je aan de hand, Aynur?’
vraag ik.
‘Ik
moet u iets vertellen’ zegt ze, ‘maar
ik weet niet goed waar ik moet beginnen.’
‘Vertel
maar gewoon wat je het eerst te binnen
schiet. Als ik je niet kan volgen, zeg
ik het wel.’
‘Over
enkele weken is mijn eindexamen en ik
maak me heel veel zorgen.’
‘Jíj?
Met jóuw cijfers? Kind, als jij het
niet haalt dan…’
‘Het
gaat ook niet over het examen zelf. Dat
red ik wel, denk ik. Ik maak me meer
zorgen over daarna.’
‘Hoe
bedoel je dat?’ vraag ik weer net iets
te snel.
‘Mijn
probleem ligt thuis’ zegt ze. ‘Mijn
vader ziet in mij "een
weerspiegeling van Chadidja", zoals
hij dat zegt. Weet u wie dat is,
Chadidja?’
‘Eerlijk
gezegd nooit van gehoord.’
‘Wel’
zegt ze ‘Chadidja was de vrouw van de
profeet Mohammed.
‘Is
dat erg dan’ vraag ik onnozel ‘dat
hij in jou die vrouw ziet?’
‘Ja
meneer, heel erg’ antwoordt ze.
‘Mijn
vader bedoelt daarmee dat ik een soort
voorbeeldmoslim ben. En hij wil dat ik
me navenant gedraag. Maar dat is op zich
nog niet zo erg’ zegt ze en stopt dan.
Ze
drinkt voorzichtig van haar thee.
‘Wij
gaan ieder jaar voor zes weken op
vakantie in Turkije. Met ons vieren in
de Volkswagen bus, vol met spullen voor
familie en kennissen in Üsküdar, het
stadje waar ik geboren ben.’
‘Waar
ligt dat ergens in Turkije?’ vraag ik.
‘Üsküdar
is een heel lief stadje vlak bij
Istanbul, aan de andere kant van de
Bosporus.
Ik
vond het altijd prachtig als we de Zee
van Marmara naderden. De branding van de
blauwgrijze wateren rolt over twee
werelden, die zijn verbonden door een
moderne hangbrug. Als je die brug
oprijdt zie je de Blauwe Moskee met zijn
talloze minaretten, en de Aya Sofia.
Prachtig, meneer. Wereldwonderen van
architectuur mag je wel zeggen, die zich
trots weerspiegelen in de Bosporus,
wiegend als buikdanseressen, in zachte,
opake kleuren.’
‘Maar
die hangbrug heeft voor mij een navrante
betekenis gekregen, meneer. Nu zie ik
hoe de zwarte weerspiegeling ervan een
messcherpe lijn trekt in het water en
mijn twee werelden scheidt in plaats van
verbindt.
Ik
hou van Turkije, maar Turkije houdt niet
meer van mij. Die liefde is me
ontstolen, door mijn eigen vader, nota
bene. Ik durf niet meer mee naar
Turkije. Ik heb in mijn naďviteit
gedacht dat ik in beide werelden kon
leven. Dat kan niet.
Na
mijn eindexamen wil hij met mij praten.
En ik weet waarover. Twee jaar geleden
is hij daar al over begonnen, maar hij
gunde mij uitstel, om mijn "school
af te maken", zoals hij dat noemde.’
Weer
drinkt ze van haar thee, terwijl ze haar
gedachten ordent.
‘Mijn
vader behoort tot de fundamentalistische
vleugel van de Islam. Ik ben zijn
godsdienstwaan gaan haten. Godsdienst
gaat niet over liefde, maar over macht.
Zo
onbeschrijfelijk kortzichtig, dat
vrouwonvriendelijke, intolerante
islamitische bolwerk waar mijn vader in
gelooft.
De
stupiditeit, de ketenen van een
geloofsovertuiging. O meneer, er gaat zo
verschrikkelijk veel rotzooi onder de
paraplu van religie. Preken over liefde
en tolerantie, en het tegendeel doen.
Christus,
Mohammed, Boeddha, wat maakt het uit!
Ben verdorie een goed mens!
Dat
gedoe over God of Allah. Het zal me een
worst zijn. Ik wil dat niet, dat
hokjesdenken.
Ik
wens me niet meer te spiegelen aan een
cultuur die zo met mij als mens omgaat.’
‘Door
zijn starre houding heeft mijn vader me
tot een keuze gedwongen, terwijl ik dat
eigenlijk niet wil. Ik ga iets heel
ingrijpends doen. Dat verscheurt mijn
hart, maar ik kan niet anders.
Meneer,
ik ben verliefd, op een Nederlandse
jongen. Mijn ouders weten hier niets
van, maar het is heel serieus tussen
ons. Wij slapen samen en wij willen
samen een toekomst opbouwen. Wij willen
straks ook kinderen. Dát vind ik pas
echte integratie.’
‘Hoe
heet je vriend, Aynur?’ vraag ik.
‘Mark’
‘
Een geluksvogel, die Mark van jou.’
‘Wat
lief van u om dat zo te zeggen.’
‘Mark
is pas afgestudeerd als ingenieur. Hij
gaat over twee maanden naar Engeland,
voorlopig voor een jaar. Ik wil daar ook
heen. Via de Universiteit van Utrecht
heb ik me stiekem laten inschrijven aan
de Universiteit van Bristol, zonder dat
mijn ouders dat weten. Mark regelt
straks de rest met de papieren.
De
uitslag van het examen is op 16 juni en
de dag daarna willen mijn ouders naar
Turkije. Ik moet mee, maar ik wil niet.
Ik ga niet! Daarom wil ik vluchten, Mark
achterna. Mijn vader vermoordt me als
hij dit zou horen.’
‘Jesus!’
verzucht ik. ‘En wat nu?’
‘Ik
zou u willen vragen, zou u mij na de
examenuitslag enkele dagen onderdak
willen geven? Ik móet onderduiken, tot
ik naar Engeland kan. Asielzoeker, op de
vlucht voor mijn eigen vader’ zegt ze
wrang.
Verbouwereerd
staar ik haar aan.
‘Natuurlijk’
zeg ik en ik denk Dat is niet meer dan
mijn christelijke plicht.
Jan
Henebiens woont in Goirle