Tweemaal naar “Villa Pastorie”
Een eerste kennismaking
“Villa Pastorie” is
een etablissement, gevestigd in een pand dat in het verleden
meerdere doeleinden gediend heeft en dat men bereiken kan via de
stille Hogendriesstraat waar nu vervallen huizen eens mijn
schoolkameraden, die uitgezwermd zijn over de wereld, huisvestten;
dichtbij mijn geboortehuis dat zich schuilhoudt achter het kerkhof
waar mijn geliefden rusten. In het voorjaar, als de bloesembomen de
grafstenen overhuiven, beschouw ik daar weleens hun namen, gebeiteld
in de stenen....
Bij “Villa Pastorie”
kan men genieten van een Latte Macchiato terwijl men zijn blikken
laat dwalen over de zwarte stroom van het Wilhelminakanaal waarop
een enkele zwaan dobbert en deint, terwijl men nog mijmert over de
razendsnelle tijd die alles vernietigen zal.....
Herhaald bezoek
Deze keer had ik
mijn aanstaande bezoek beleefd aangekondigd met twee telefoontjes.
De kou zat eind januari nog in de lucht al leken er op de een of
andere manier al tekenen te zijn van een vroege lente. Ze moeten me
bij “Villa Pastorie” wel zielig of meelijwekkend gevonden hebben
wegens mijn “voucher” van de “Vereniging voor Armoedzaaiers” en tot
mijn verbazing hadden ze zelfs een tafeltje voor me gereserveerd
waarop waarachtig een bordje met mijn naam op me wachtte, weliswaar
foutief gespeld als “Broeks”. Ik verzekerde echter een jongedame, de
serveerster, van het feit dat ik zeker geen belangrijke gast was.
Planten die maar nauwelijks het leven schenen te houden sierden de
vensterbank en het venster bood nog altijd een uitzicht op meeuwen
die een plaatsje hadden gezocht op staketsels die daar nu eenmaal om
onbekende redenen zijn aangebracht. Op een soort rijnaak die
aangemeerd lag, nam ik trotse witte letters waar: “Stella Maris”
Naast mij waren dames en heren in drukke conversatie gewikkeld over
mij onbekende zaken.
Ik moest de
serveerster bij mijn vertrek wel hartelijk danken voor de gastvrije
ontvangst en ik wenste haar nog veel succes bij haar toekomstige
carričre.....
Naar
een oosters tuincentrum met de “Opstapbus”
Vandaag gaat de
oudere mevrouw uit de Bisschop Ophoviusstraat ook weer met ons mee
die zoveel klaagt over haar eenzaamheid. De bus hobbelt schokkend,
optrekkend en remmend voort door de straten van onze stad die aan
haar inzittenden veel herkenning en jeugdsentiment bieden. Later
strekt zich aan weerszijden van de snelweg het lente-achtige
landschap uit met in de verte de boerderijen en de bomen die in
stille afwachting staan.....
We arriveren in
Tuincentrum “De Evenaar” en vele oosterse “artkelen” verwelkomen ons
als het ware: Boeddhabeelden in alle formaten en soorten: grotere en
kleinere, grijze en groenachtige en rondbuikige, lachende;
vertegenwoordigers van de kennelijk gelukbrengende, placide,
oosterse filosofie en leer en heerlijk geurende, rustgevende
wierook, eveneens in vele soorten en in een grote kooi hippen
kleine, schattige, onschuldige, lieflijke eekhoorntjes behandig en
snel heen en weer en zij snoepen gretig van het door bezoekers
aangeboden voer. Een grotere eekhoorn toont zijn prachtige, wollige,
grijze staart en een bontgekleurde, opgewekte papagaai demonstreert
zijn felle, schitterende kleuren.....
Het
koala-beertje
Het was in de tijd
dat ik de lagere school bezocht: de “Fatima”-school, gehuisvest in
een laag gebouw van Zweeds hout waar de planken als de schubben van
een vis overheen lagen. Een groot intermezzo zou het curriculum van
het eerste leerjaar moeten onderbreken wegens mijn longziekte maar
ik zou dit verstandelijk gemakkelijk kunnen overbruggen. Ik herinner
me nog de “boxen” in het St. Elisabeth Ziekenhuis, omsloten door
matglas waar je in een relatief isolement werd verpleegd. En zo
gebeurde het dat tante en oom die vier jaar eerder de overtocht naar
het verre Australië gewaagd hadden, mij het koala-beertje hadden
gezonden. Ik zie het nog voor me. Het wollige, zachte diertje leek
rechtstreeks ontsnapt uit die zuidelijke jungle; ik moet het
gekoesterd hebben en het moet mij getroost hebben in mijn
eenzaamheid en een herinnering hebben gevormd aan hen, die eens om
me heen hadden gestaan en die op eveneens zo wonderlijke wijze
plotseling uit mijn leven waren verdwenen......
De
Jas
Toen het nieuwe jaar
inzette, vroeg in januari, hoorde ik onverwacht in mijn
appartementje de bel overgaan. Mijn lang-vergeten neef en zijn vrouw
stonden aan de deur en zij beklommen even later de trappen naar mijn
voordeur. Zij kwamen op instigatie van hun moeder en schoonmoeder
een jas brengen; een dikke, bruine winterjas, met bont gevoerd, die
zij in hun armen geklemd hielden.
Ze prezen mijn
woning de hemel in; het gezellige halletje, de solide ouderwetse
deuren. Ze vroegen mij de jas te passen maar helaas was deze te
krap. Mijn prominente borsten sprongen er als luchtballonnen, als
ongeleide projectielen, uit naar voren en de jas kon mijn redelijk
corpulente lichaam niet omsluiten. Mijn goede tante had me echter
twee andere winterjassen geschonken in haar moederlijke bezorgdheid.
Onverricht ter zake
aanvaardden mijn neef en zijn vrouw de terugtocht. Ik had twee
tijdschriften verpakt en hen meegegeven om mijn arme tante te
bedanken.....