DE
WRAAK
Illustratie:
Eppo Doeve |
Direct
na de hoogmis, splitste het dorp zich in twee kampen. Voor
of tegen de jonker. Lang werd er gesproken, allereerst in de
dorpskroeg en daarna binnenkamers, wie er nu gelijk had. Een
soort proloog van de strijd tussen conservatieven en
radicalen, waarbij de laatsten verreweg in de minderheid
bleken te zijn. Adel, bourgeoisie en de meeste boeren waren
op de hand van onze jonker. Het was, zo redeneerde men, toch
"unnen goeie mens, war", die met gulle hand, in
stilte, iedereen hielp die om hulp vroeg. Geen mens klopte
tevergeefs aan de deur van "Dennenrhode". Alle
verenigingen die het dorp telde, werden met ruime subsidies
in het leven gehouden, van het schuttersgilde "Sint
Sebastiaan" tot het toneelgezelschap "De
Kunst" (om de bekendste te noemen). Die laatste
vereniging had iets merkwaardigs: er waren alleen mannelijke
toneelrollen en de tekst die door de schrijver was
toegedacht aan de vrouwelijke artisten, werd... van oudsher
achter het gordijn, door de pastoor voorgelezen.
Je
moet maar op het idee komen. Zo werd het dorp voor zonde
bewaard, want sinds onheugelijke tijden was het theater een
bron van ontucht.
Maar
om op de jonker terug te komen: goed hij spuugde niet in een
glaaske, maar welke gezonde Brabander doet dat wel?
Er
kwamen vreemde, opgeschilderde freules en nichtjes op het
kasteel; sommigen kon je niet eens verstaan. Maar wat deed
het ertoe, zolang de kasteelheer zijn handen thuis hield
|
en
de struise, niet van vrouwelijk schoon ontblote (maar op
voet van oorlog met de hygiëne levende) pachtersdochters
die bij hem dienden, niets te vrezen hadden? Tenslotte was
ons Fraans een vrijgezel en daarmee basta. Maar toch was
sinds die fatale zondag, de spanning duidelijk merkbaar. Er
gebeurde in die dagen maar weinig waarover te praten viel,
hetzij over het weer, de oogst, de nachtvorst, of over
degenen die trouwden of heengingen. Nee, veel opwindends was
er niet te beleven.
De
eerstvolgende zondag keken de parochianen met spanning naar
de bank waar Fraanske zijn vaste zitplaats had. Tot algemene
teleurstelling bleef de plaats onbezet. Nu ja, nog geen man
over boord. Op gezette tijden placht de jonker op reis te
gaan, soms naar Brussel (vanwege de opera, zoals hijzelf
placht te zeggen), soms naar Spa (om te kuren) , of
Wiesbaden voor een druivenkuur.
Maar
de ene zondag volgde op de andere. De bank bleef leeg.
Spoedig
fluisterde men dat de jonker maar zes dagen op reis was
geweest en sindsdien rustig op zijn buitengoed leefde.
Trouwens het jachtseizoen was aangebroken en elke zaterdag
werd, volgens traditie, van de vroege morgen tot de late
avond gejaagd.
Maar
na twee maanden gebeurde iets onverwachts. Aan de pastorie
meldde zich een, geheel in het zwart geklede, figuur
versierd met hoge hoed, plus crèpe voile, kortom het
uniform waarin destijds de aanzegger, doodsbidder of op zijn
Brabants de "Huilebalk", die het verscheiden
aankondigde van een der dorpsgenoten, gekleed was. Maar het
was niet de koster-huilebalk die na zijn tournee stom-zat
placht thuis te komen, waar zijn liefhebbende echtgenote
prompt klaar stond met de klomp om haren mens eens flink af
te tuigen.
De
pastoorsmeid, die na een hevig gebel de voordeur opende, had
slechts één vraag: "Zedde gij de nieuwe?"
De
onbekende schudde het hoofd, haalde van onder zijn jas een
grote, gele, envelop met vier lakstempels, en zei slechts op
een lugubere fluistertoon: "Voor meneer pastoor."
De
pastoor, rustig brevierende, werd opgeschrikt door een naar
adem snakkende Anna. "Meneer pastoor, een griezel stond
voor de deur, het was satan of een gezant uit de hel."
De
pastoor, enigszins uit zijn evenwicht door het vreemde
gedrag van zijn anders zo kalme dienstmaagd, wist niet
anders uit te brengen dan: "Zedde zot geworden?"
De
envelop werd opengerukt en ziet hier wat onze geestelijke
herder ongeveer moet hebben gelezen:
Eerwaarde,
na lang nadenken en mediteren,
ben
ik tot het inzicht gekomen tot op heden een liederlijk en
onwaardig leven geleid te hebben. Maar is er ook voor laat
bekeerde zondaars geen vergiffenis? Heeft onze vereerde
heilige Antonius niet lang een scheve schaats gereden vóór
hij zich bekeerde
? Ik
beloof u (de Hemel zij mij genadig) vanaf heden geen
druppel sterke drank noch wijn meer te begeren en alleen
dan, wanneer ik een christelijk huwelijk aanga, de
vleselijke geneugten te smaken.
Getekend:
Jonker Franciscus, Bernardus, Maria, Josephus de Laet tot
Donk.
De
pastoor kon zijn ogen niet geloven. Dus toch... een
verdwaald schaap, terug in de moederschoot der Heilige Kerk
en hij, eenvoudig en nederig dienaar Gods, mocht aan dit
wonder der genade hebben meegewerkt. De volgende zondag toog
Fraanske ter kerke. In stemmig zwart pak, volgde hij,
lezende in zijn missaal, de plechtig opgedragen Hoogmis.
Heel het dorp gonsde van geruchten, er waren er zelfs die
beweerden dat de jonker in de orde der Trappisten zou
treden. En wat niemand voor mogelijk had gehouden... elke
zondag herhaalde zich hetzelfde tafereel.
Men
raakte er aan gewoon, zijn er niet dagelijks wonderen om ons
heen?
Opnieuw
werd aan de deur van de pastorie gebeld, ditmaal door de
oude, getrouwe dienstknecht van de kasteelheer. Een
schriftelijke invitatie werd overhandigd: de jonker stelde
zich voor ter viering van zijn totale ommekeer, een diner te
geven, a.s. zaterdag, waartoe alleen geestelijke heren waren
uitgenodigd.
Alle
pastoors uit de omtrek waren hartelijk welkom.
Gezien
de reputatie van kelder en keuken onnodig te zeggen dat
niemand de uitnodiging afsloeg.
Van
wel tien kilometers uit de omtrek kwamen H.H. geestelijken
in hun rijtuigjes, met of zonder koetsier. Na een
uitgebreide borrel (de jonkheer dronk slechts een glaasje
bessesap) volgde een geweldig eetfestijn.
Madeira,
rijnwijn, chablis, lichte bordeaux en koppige bourgogne
volgden elkaar op. Het Lucullusmaal werd besloten met een
bijzonder geurige port waarna nog koffie en oeroude cognac
werden geserveerd.
Maar
Frans? Stil en ingetogen dronk hij slechts... mineraalwater.
De
eerwaarde heren waren inmiddels wat rood aangelopen en
sommigen vertelden voorzichtig een gewaagde mop.
Men
had eenvoudig, min of meer, de gastheer vergeten. Prompt elf
uur kondigde Frans het einde van het feest aan met de
woorden: "Vrienden, het is de hoogste tijd vanaf twaalf
moet ge immers nuchter zijn voor het opdragen van de eerste
mis."
Na
veel gelach en volgens Brabantse traditie "da ge
bedankt zet, dat widde war" werd het illustre
gezelschap in de diverse rijtuigjes gehesen.
Het
was een donkere, maanloze avond. En... als de wijn is in de
man… In koelen bloede had de jonker zijn wraakplan, met
medewerking van het huispersoneel, uitgevoerd. Iedere
pastoor... zat in een vreemd rijtuig en stond in het holst
van de nacht... voor een onbekende pastorie.
Menige
vroegmis werd minstens een uur te laat gelezen.
De
geesten kwamen pas tot bedaren nadat een wijze bisschop, of
zoals de Brabanders zeggen "biskop", de pastoor
had overgeplaatst. Bij het eerstvolgende carnaval
organiseerde Frans een luisterrijk feest, uiteraard met
maskers en de prachtigste kostuums.
Ver
over middernacht tikte iemand de gastheer op de schouder:
"Fraanske, wat zedde toch zorgeloos. Oeën brandkast
staat wagenwijd open."
Het
antwoord kwam onverwacht: "Ik weet het, er zit immers
toch niets meer in."
De
volgende dag vertrok de kasteelheer met een rijtuig,
waarvoor vier paarden waren gespannen. Naar het Rijnland. om
een nieuw leven te beginnen.