Illustratie:
Eppo Doeve |
Het
jagen is iedere Brabander aangeboren en het jachtgebied is
misschien het enige terrein waarop men het niemand kwalijk
neemt dat hij geen scherp onderscheid maakt tussen mijn en
dijn. In het oog van de gewone man is stropen dan ook
helemaal niet verkeerd; hij beschouwt het zonder meer als
een sport. Dat daarvoor wel eens vreemde argumenten worden
aangevoerd, is volkomen begrijpelijk! Een van de mooiste die
ik ooit heb gehoord, luidt: 'God heeft de natuur voor iedere
mens geschapen.' Daaruit wordt dan afgeleid dat je met een
geweer, met een strik en desnoods met de lichtbak gewoon je
gang kunt gaan, ook al leidt dit tot conflicten tussen de
eigenaar van het terrein, degene die de jacht heeft gepacht
en de politie of de veldwachten enerzijds, en het steeds
toenemend aantal stropers anderzijds. Hierdoor ontstaan soms
ernstige situaties en het is geen uitzondering wanneer deze
uitlopen op verwondingen of zelfs op ongelukken met
dodelijke afloop. Zo is het altijd geweest en zo zal het wel
altijd blijven.
Ik
wil u iets vertellen dat al heel lang geleden gebeurd is.
Ergens op de hei woonde heel afgelegen een vrouw. Ze was
nooit getrouwd, maar had toch een huis vol kinderen. Voor
gevallen als deze bestaan tegenwoordig tal van instanties
die er de sociale werkster of de wijkverpleegster op af
zouden sturen. 'Mie van de hut' zoals ze in de volksmond
|
genoemd werd, genoot bij de mannelijke bevolking van het
dorp een zekere mate van populariteit. Toen een van de
vrouwelijke parochianen zich eens bij de pastoor kwam
beklagen over de meer dan gewone belangstelling die haar man
voor Mie aan de dag legde, wist de parochieherder niets
anders te zeggen dan: 'Och, wat wilt u toch? Uw man wordt
ieder jaar een jaar ouder en dan gaat er op een goede dag de
aardigheid wel af.'
Geld
om haar kinderen naar school te sturen had Mie niet en haar
oudste zoon groeide dan ook op voor galg en rad. Hij
stroopte en gapte waar hij kon en was bij alle
dorpsschandaaltjes haantje de voorste. Hij had al
verschillende keren in het cachot gezeten, een vochtig,
donker hok onder de kerktoren, en dikwijls was er de
gummiknuppel aan te pas gekomen en had men zijn achterwerk
bont en blauw geslagen. Het spreekt vanzelf dat
bestraffingen als deze nu niet precies bijdroegen tot
verheffing van een kinderziel. Per slot van rekening was de
jongen nog in de puberteitsjaren.
Moeder
Mie slaakte dan ook een zucht van verlichting toen haar zoon
Huub in dienst moest. In de Alexanderkazerne in Den Haag,
ver weg van het vrije buitenleven op de hei, maakte deze
jonge wildeman voor het eerst kennis met het bruisende leven
van een grote stad. Dat duurde maar een paar weken, toen
ging het al mis. Huub kreeg de kans om zijn karabijn uit de
kazerne te smokkelen en begon in de Waalsdorpervlakte rustig
op konijnen te schieten. En daar gebeurde het ongeluk. Hij
struikelde over de wortel van een boomstronk, viel en
plotseling ging zijn geweer af en de kogel trof hem in de
rechtervoet. Huub, die bang was voor straf, probeerde het
ongeluk te verzwijgen, maar het liep verkeerd af. Toen hij
ten slotte het voorval niet langer meer geheim kon houden,
was het te laat en moest zijn voet afgezet worden. En zo
kwam hij op de hei terug, als een invalide met een
kunstvoet, praktisch ongeschikt voor enig werk.
De
pastoor wendde zich tot Oops en vroeg of die een oplossing
wist voor dit schijnbaar hopeloze geval. Mijn grootvader die
een mensenkenner was, liet de jonge deugniet bij zich komen
en nam hem in dienst. De eerste maanden leerde hij lezen en
schrijven, want hij had nooit een school bezocht. En wat
niemand ooit gedacht had, bleek waar te zijn: Huub was een
uitstekende leerling met een scherp verstand. Hij ging een
paar jaar naar de ambachtsschool en kwam toen als een soort
manusje van alles bij mijn grootvader in dienst.
Hij
was bijzonder handig in het opknappen van allerlei klusjes
en wij kinderen zagen algauw heel hoog op tegen deze
merkwaardige jongeman. Hij leerde ons van alles, op de
eerste plaats schieten met een windbuks, daarna met een
flobertgeweer en een pistool en ten slotte met een
dubbelloops jachtgeweer. Hij kende ook alle vogels, alle
viervoeters en alle planten. Voor ons stadskinderen was deze
primitieve natuurmens een wonderlijke belevenis. We konden
ons als padvinders geen betere opleiding wensen dan de
opleiding die we van hem ontvingen. We leerden de natuur
kennen zoals hij die kende, we leerden sluipen en ons dekken
en Indiaantje spelen op een manier zoals alleen hij dat kon.
Wie
had ooit kunnen denken dat dit alles mij in mijn latere
leven nog eens van pas zou komen! Dat ik als soldaat de
oorlog heb overleefd, heb ik misschien ten dele te danken
aan hetgeen ik toen van hem heb geleerd. Later, na de dood
van mijn grootvader, kwam Huub natuurlijk bij mijn
grootmoeder in dienst. En wat eventuele stropers betreft,
zolang Huub bij mijn grootvader in dienst was, waagde er
zich geen enkele op ons terrein. Huub had een uiterst
doeltreffende methode om ze af te schrikken, een methode die
ook met succes appeldieven op de vlucht joeg. Hij stuurde
hen een schot hagel met zout na, gericht op dat gedeelte van
het lichaam waar de rug niet langer rug meer heet...
|