soldaat, fier en trots
en er kwam dan ook geen enkele klacht over zijn lippen. Het
pensioentje dat men hem had toegekend was echter zó klein
dat schraalhans bij hem voortdurend keukenmeester was - hij
kon er onmogelijk een vrouw en drie minderjarige kinderen
van onderhouden. Door tussenkomst van enkele vrienden kreeg
hij een baantje als rij-examinator, en zo kon de ex-kolonel
in een tweedehands kever nog enigszins zijn stand ophouden
als hij naar de wekelijkse bijeenkomsten van het
schuttersgilde toog.
Het
noodlot kan echter hard en boosaardig toeslaan en zo
gebeurde het dat onze rij-examinator op een avond wat laat
uit de sociëteit kwam. Volgens de verkeersregels moest men
de Markt rondrijden in de richting van de wijzers van de
klok, maar aangezien er 's nachts om twee uur geen levende
ziel te bekennen viel, reed hij in de opgewekte stemming die
men na een pittige borrel overhoudt, regelrecht naar zijn
dorp zonder zich aan de verkeersvoorschriften te storen.
Toevallig surveilleerde er op dat moment een piepjong
agentje dat de sociëteit al enkele weken in het oog had
gehouden. Waarschijnlijk was het ventje jaloers op de heren
die het er in het Zwaantje eens gezellig van namen en nu zag
hij opeens zijn kans schoon. De dienstklopper kwam met een
sprong te voorschijn en sommeerde de kolonel te stoppen.
'Halt! Politie!' De kolonel was nog maar nauwelijks van zijn
verbazing bekomen of hij hoorde hoe het agentje hem
toesnauwde: 'Kun je niet uitkijken, stommeling? Je rijdt in
de verkeerde richting! Je papieren!'
Voor
de ex-officier was deze barse uitval te veel. De militaire
discipline waaraan hij jaren lang onderworpen was geweest,
kwam opeens weer boven en met een ruk schoot hij rechtop en
donderde tegen de agent: 'Wie ben je eigenlijk, snotneus?
Klim in de houding als je tegen een meerdere spreekt!' Als
gevolg van een spraakgebrek, veroorzaakt door zenuwen die
hij tijdens de internering had opgelopen, kwamen deze
woorden al stotterend over zijn lippen. 'Donder op,
uilskuiken. Onder mijn ogen uit!' Het agentje was er nu
zeker van dat de ex-militair in kennelijke staat verkeerde
en kon aan de reeks overtredingen ook nog het besturen van
een voertuig onder invloed en het beledigen van een
ambtenaar in functie toevoegen. Zonder pardon sleurde hij de
delinkwent uit de auto en bracht hem op. Hij was er vast van
overtuigd te doen te hebben met een ernstig geval van
delirium tremens en het in de kraag grijpen van zo'n
overtreder kon alleen maar een gunstige invloed hebben op
zijn promotiekansen.
Met
veel tact en begrip voor de verhouding leidde een wijze
commissaris de volgende morgen deze delicate zaak. Goed, het
rijbewijs werd tijdelijk ingetrokken, de overtredingen
werden als bewezen beschouwd en een boete werd vastgesteld.
Ook de kantonrechter toonde begrip en noemde een en ander
'een ongelukkige samenloop van omstandigheden'. De hele stad
leefde met het gebeuren mee en lachte om het dwaze voorval:
geen mens heeft de kranige oud-officier iets verweten.
Een
ongeluk komt echter zelden alleen. De reeds zozeer beproefde
kolonel verloor een half jaar later zijn echtgenote en zijn
jongste zoon bij een auto-ongeluk, en door verdriet
overmand, zocht hij zijn troost in de drank. Algauw was de
situatie werkelijk alarmerend, het kon zo onmogelijk nog
langer doorgaan en de oudste zoon en enkele van zijn
vrienden pleegden dan ook onderling overleg. Ze kwamen
eenstemmig tot de conclusie dat alleen een vrouw hem weer in
het rechte spoor kon brengen en orde kon scheppen in het
verwaarloosde huishouden. Dat was echter gemakkelijker
gezegd dan gedaan. Voor een van alles berooide, al niet meer
zo jonge en een beetje verlopen ex-officier, die bovendien
nog weduwnaar was, zijn de kansen op een huwelijk gering.
Een
van zijn vrienden had echter een relatie in Antwerpen, nu
niet bepaald een pronkstuk en beslist geen sieraad in Gods
schepping, een beetje aangebrand door de tropenzon, maar
niet onbemiddeld en met maar één wens - een huwelijk met
een heer! Ze droeg de bijnaam 'chérie noire' en wat niemand
voor mogelijk had gehouden, gebeurde: het paartje trouwde en
de voormalige kolonel ging op huwelijksreis. De Brabanders,
spotlustig en spitsvondig als ze zijn, maakten algauw de
slagvaardige opmerking: 'Heddet geheurd? Jan is weer op
herhaling - hij is nou in de zwartebroodsweken!'
Maar
ook op deze uitweg dreigde het verkeerd te gaan. Een in zijn
wiek geschoten pastoor meende roet in het eten te moeten
gooien en kwam voor de dag met het resultaat van zijn
naspeuringen: madammeke was al eens getrouwd geweest maar
had haar echtgenoot de deur uit gebonjourd. Het vaandel dat
de kolonel aan de harmonie had geschonken, kwam hij dan ook
verontwaardigd terugbrengen. Maar Jan was ondertussen zo
verstandig geworden zich nergens meer iets van aan te
trekken. Na de ellende van de afgelopen jaren had hij
eindelijk zijn evenwicht teruggevonden in de armen van zijn
vrouw. En dat ze een verstandige vrouw was, moge blijken uit
de volgende anecdote die er van haar werd verteld:
Op
een keer verscheen er aan de deur een pater die op termijn
kwam. Chérie, vrijgevig als ze was, drukte hem een
rijksdaalder in de hand en toen de pater dankend wilde
weggaan, vroeg ze hem: 'Pater, weet u misschien ook in welk
opzicht Onze Lieve Heer en wij huisvrouwen aan elkaar gelijk
zijn?' De pater keek een beetje beduusd, maar moest het
antwoord schuldig blijven. 'Omdat we allebei met ons
personeel tobben! Dag, pater!'
|