Illustratie:
Eppo Doeve |
Zonder
iets te vertellen over een kermis in het goede Brabant van
weleer, zou mijn reeks verhaaltjes niet compleet zijn. Die
kermis met zijn vermakelijkheden was anders dan het
krampachtige vertoon met veel bombarie dat men tegenwoordig
ziet - de echte Brabantse kermis uit vroeger dagen is in
alle stilte ongemerkt overleden. Pottedood, zou mijn vrouw
zeggen. Met de komst van radio en t.v., met de auto en
bromfiets heeft men ontspanningsmedia en vervoermiddelen
gekregen die hun stempel op het hedendaagse leven hebben
gedrukt. En dat kan ook niet anders. In mijn jeugd was een
bedevaart naar Scherpenheuvel een hele belevenis en een
tocht naar Kevelaar was iets waar men jaren later nog over
sprak. In die tijd zocht men zijn vermaak dichter bij huis
en de kermis en het carnaval waren de grootste attracties.
Nu kan iedereen, zelfs de gewone man, zich aansluiten bij
het een of andere reisgezelschap en een vakantietocht maken
naar Duitsland of Oostenrijk, terwijl het jonge volkje bij
voorkeur het zonnige zuiden zoekt en zich waagt aan een
vliegreis naar Spanje of Mallorca.
Nee,
de kermis in oude stijl, de kermis van vader en grootvader,
is reeds lang ter ziele. De felrode zuurstokken, de pittige
kaneelpijpen en de wijnballen, de nougat en het aapje van
pluche, ze passen niet meer in deze tijd. Toen kende men nog
het schouwspel van 'De vliegende dame'.
|
Voor de ogen van het
publiek dat bedrogen wou zijn, zweefde een dame van
welgeschapen proporties in een rose tricot - bloot
aangekleed, noemde men dat - schijnbaar op eigen kracht door
de lucht. Als het publiek zich dan in dichte drommen aan het
vertoon vergaapte, wist een listig zakkenroller ze niet
zelden hun beurs of andere kostbaarheden te ontfutselen.
Jeroen Bosch heeft dit op een van zijn schilderijen
uitgebeeld. Op die kermis van vroeger stond ook altijd de
'Kop van Jut', de ballentent en de wafelkraam met de deftige
naam 'Etablissement de Paris'; men ging er dansen bij Van
Pinxteren waar gewone blaaspoepen muziek maakten op koperen
instrumenten. Dat was het feest voor de meiden en knechten,
zoals men toen zei, want dan was juist de oogst achter de
rug en hadden ze hun geld ontvangen. Vanuit de
stoomcarrousel klonken verschrikte kreetjes als op een
snerpende gil van de stoomfluit een gordijn even omlaag viel
en een vrijend paartje in een draaiende gondel aan het oog
van de kijkers onttrok. Destijds ging dat door voor iets
heel gewaagds. Menige jonge Brabander heeft zijn vrouw op de
kermis leren kennen, maar er werden ook wel eens minneveten
uitgevochten, zelfs met het mes.
De
Hagenbosscher kermis was ieder jaar een grote kermis. Op de
Markt werd een 'Bal champetter' gegeven, daar stond de
draaimolen van Janvier met galopperende paarden, met zwarte
draperieën, fonkelend glaswerk, glimmend koper en
verrukkelijke hokjes waar je je meisje zo heerlijk kon
zoenen. Op de Markt hadden ook de waarzegster en het
slangenmens hun tent, daar stond het spookhuis waar men zo
lekker griezelen kon, en andere dingen die ik vergeten ben.
Behalve deze vermakelijkheden bracht iedere kermis in
Hagenbosch ook nog iets anders mee dat wel als een attractie
kon worden beschouwd, maar het was een pret die nooit op het
officiële programma voorkwam. Onze gemeentesecretaris was
een man met een onkreukbare reputatie op wie niets viel aan
te merken. Hij was keurig en vormelijk en verloor zelfs met
carnaval zijn zelfbeheersing niet. Dat gebeurde slechts op
één dag in het jaar, op de eerste kermisdag. Na het
avondeten hees hij zich met behulp van zijn omvangrijke
echtgenote op zijn fiets en reed alleen naar Hagenbosch om
daar de bloemetjes eens flink buiten te zetten.
Zwierend
en lallend keerde hij dan na middernacht naar ons dorp
terug. Tegenwoordig zou zo'n stunt levensgevaarlijk zijn,
maar destijds was er niet het snelverkeer van nu en hij had
dus de rijweg in zijn volle breedte voor zich alleen. Daar
maakte hij dan ook een omstandig gebruik van. Deze
kermisgast was in het normale leven een ijverig en trouw lid
van het parochiële zangkoor. Als hij dan des nachts op zijn
fiets over de rijweg laveerde, kon men in de verte reeds
zijn zware bariton horen; het waren geen ordinaire
kermisdeuntjes die hij zong, maar met lange uithalen galmde
het door de stilte van de nacht: 'Credo in unum Deeeuuummm...'
Als hij dan ten slotte doodmoe in de echtelijke sponde
belandde, werd hij door zijn struise wederhelft prompt
afgetuigd. Dan volgde er een flinke tirade waarna de zondaar
een gat in de dag sliep om de volgende morgen met een
levensgrote kater te ontwaken.
Deze
goede secretaris, die nooit iemand kwaad deed, kon tekeer
gaan als een razende stier zogauw hij een borreltje op had.
Op een keer had hij zich voor de zondagse hoogmis bedronken
en sliep hij tijdens de preek zijn roes uit. Hij snurkte
daarbij echter zó luid dat de andere kerkgangers er
aanstoot aan namen en toen een van hen hem op de schouder
tikte, schrok de man wakker, maakte zich kwaad en gaf zijn
buurman een kopstoot waar een bokskampioen jaloers op zou
kunnen zijn. Er ontstond ineens een hoop heibel en de suisse
die met zijn driekantige steek op en zijn hellebaard in de
hand de orde probeerde te herstellen, maakte het alleen maar
erger. De dronken secretaris verweerde zich met handen en
voeten en de suisse die een onverwachte stoot kreeg, sloeg
zijn armen uit om zijn evenwicht te bewaren, maar raakte met
zijn hellebaard een gipsen beeld dat van zijn console in
gruizelementen op de plavuizen viel.
Toen
men de boosdoener met vereende krachten uit de kerk had
gezet en op het schuin daartegenover gelegen politiebureau
had afgeleverd, viel hij in de wachtkamer prompt in een
vredige slaap. Hij zal wel in de cel wakker zijn geworden.
|