WAAROM
MOEST JE SCHREIEN?
Door
de lege kapel van Het Cenakel schreed ik naar de sacristie. Daar filterden
de glas-in-loodramen het ochtendlicht. Ik stond als misdienaar, de handen
gevouwen voor de borst, roerloos te wachten. Achter de deur schuifelde een
zuster en tinkelden schenkkannetjes voor miswijn en water.
Plotseling
gestommel van Pater Weve op de kloostertrap. De deur zwaaide open. Niet
Pater Weve, maar een mij onbekende priester maakte zijn entree en liep op
mij toe. "Hoe heet jij?" "Guido." "Mooie naam.
Hoe oud ben je?" "Elf." "Zitten je kleren goed?"
Hij tilde routineus mijn toog en superplie op, trok mijn broeksband en
vervolgens mijn onderbroek open en keek erin. Ik hield nog altijd de
handen gevouwen voor de borst en onderging zwijgzaam deze ongebruikelijke
kledingcontrole. De priester liet mijn toog en koorhemd los en schikte
wat.
Hij
wendde zich af, ik draaide het gouden kraantje boven de wasbak open en hij
waste zijn handen. Ik reikte de handdoek aan. "Hoe lang ben je al
misdienaar?" "Drie jaar." "Fijn, fijn."
Na
de eucharistieviering kleedde ik me om bij zusterportier Francien. Ze
knikte naar me, glimlachte en vroeg: "Zo ridder, is het goed
gegaan?" Ik lachte terug: "Ja hoor" en toen gaf ze me een
gekookt ei. Op weg naar huis kreeg ik tijdens het oversteken van de
Ringbaan-Zuid een huilbui. Mijn moeder zag meteen dat ik gehuild had en
vroeg: "Waarom moest je schreien?" Het woord ‘schreien’
ontroerde me blijkbaar want ik begon opnieuw te huilen. En toen vertelde
ik alles. Dat Pater Weve er niet was en dat er wel een vreemde priester
was en dat die mijn kleren controleerde. Mijn moeder viel stil, gaf me een
reep witte chocola, trok haar kapmantel aan en beende richting klooster.
Ik
ben bang dat zij geen ‘breed, extern en onafhankelijk’ onderzoek ging
doen.