HOME
TEKSTEN
AUTEURS
INTERVIEWS
BRABANTS
SPECIAAL

Print pagina

Gonja van den Braak

Oorlogsherinneringen


In tegenstelling tot de andere kinderen die ik kende had ik geen broertjes of zusjes.

Mijn moeder had 3 zussen en één broer.

Haar twee oudste zussen hadden helemaal geen kinderen. De jongste zus had er vier, en de broer had toen nog maar één dochter met wie ik wel geregeld speelde.

Mijn twee tantes zonder kinderen hadden een claim op mij.

De tweede zus "had" mij woensdagmiddag uit school. Mijn ouders haalden mij dan ’s avonds op na eerst een potje gekaart te hebben.

Ik heb een vage herinnering aan een bolderkar waarin ik wel eens mee naar huis werd getrokken maar dat kan verbeelding zijn.

Maar wel heb ik een herinnering aan de diepblauwe, bijna fluwelen lucht met duizenden sterren. Ik liep dan tussen mijn ouders, ieder aan één hand, met mijn hoofd in mijn nek en kijkend naar de hemel. Nog altijd speur ik naar die lucht maar ik kan hem niet meer vinden…

De oudste zus van mijn moeder was een ander geval. Zij was het "hoofd" van de familie. Met mijn vader als uitzondering was zij ook de "baas" in de familie.

Zij woonde in dezelfde straat als wij.

Zij was een beetje bijzonder. Zij was namelijk met een "Amsterdammer" getrouwd. Dat was toen net zo speciaal als wanneer iemand nu met een Rus of zoiets getrouwd is.

Ik was óók van haar. Ik was bij haar kind aan huis.

Mijn vader moest er zich soms mee bemoeien want deze tante en haar Amsterdammer waren geabonneerd op "De Lach". Hij verbood mij om daar een blik in te slaan. (Mijn tante vond dat flauwekul).

Eens per jaar ging de hele familie in een "Jan-Plezier" naar "De Trappisten".


Mijn vader is die grote man met de sigaar, mijn moeder moet weer zoiets raars doen als zwaaien, en ik moet op schoot bij ome Keesje.

 

Daar woonde een oom van mijn moeder en de tantes. Onzen-ome-Marinus…

We kregen daar enorme grote boterhammen met kaas.

Als de dames thee kregen gingen de mannen in de tuin en ik meen me te

herinneren dat die dan een biertje dronken.

Het was altijd heel gezellig.

In 1940 was dat de laatste keer. Daarna was het natuurlijk afgelopen.

De Koningshoeve was toen verboden terrein voor de burger.

Na de oorlog bleek onzen ome Marinus te zijn overleden. Zonder dat iemand van de familie het had geweten.

 

Het was 1942.

Mijn Amsterdamse oom had een zus.

Die was netjes in Amsterdam gebleven

maar zij was daar getrouwd met een JOOD!

Die was in gevaar, dat begreep ik.

Hij kwam onderduiken bij mijn tante en dat mocht niemand weten.

Natuurlijk mijn moeder, mijn vader en ik wel. Niet de andere zussen want "die konden nooit hun mond houden".

Dat was te riskant.

Nou, die meneer noemde ik ome Willem. Gewoon een oom er bij.

Niet over praten.

En dat vind ik nou zo typisch. Daarom schrijf ik dit op. Ik was 9 jaar en het gemak waarmee een kind zoiets geheim kan houden. En ouders dat risico durven nemen met zo’n kind.

En het werd nog erger.

Ome Willem had twee goede vriendinnen. Ook Joods.

Mijn tante kon ze er niet bij hebben. Er werd een dringend beroep gedaan op mijn moeder. Die was alleen met mij.

(Mijn vader lag in een ziekenbarak in Brest waar de Duitsers hem hadden gedwongen om te werken aan de verdedigingswal. Na 6 weken werken, sjouwen met de benen in het water, kreeg hij reuma.

Schijnbaar in hevige mate want hij kwam in een ziekenbarak waar hij pas

na een behandeling van 6 maanden genoeg hersteld was om naar huis vervoerd te worden.)

Na herhaalde smeekbeden stemde mijn moeder toe de twee dames te verbergen.

Twee tantes erbij. Tante Roos en tante Annie. Tante Annie heette eigenlijk Saar maar vanwege de mogelijkheid dat ik, het kind, bij vreemden de woorden "tante Saar" zou laten vallen werd ze omgedoopt.

Deze tantes woonden boven. Maar ze aten beneden.

Het gevolg van deze inwoning was dat, tot mijn verdriet, ons poortje altijd op slot moest. Dat was in onze straat, de Wassenaerlaan, niet gebruikelijk.

Ik voelde het als een blamage, schaamde me er voor. Alsof er bij ons iets niet in orde was.

Mijn moeder en ik gingen nu samen bij de "gewone" tantes op bezoek.

Met zijn tweetjes, arm in arm, met de "knijpkat" in de hand, liepen we door de stille straat.

Achteraf was het allemaal niet zo ver uit de buurt.

Altijd waren we optimistisch gestemd over het vinden van "een dikke portemonnaie"! (Nooit gevonden)

Tweede Kerstdag kwam mijn vader eindelijk thuis, strompelend,

2 boomstammetjes als krukken, helemaal stijf en mager tot op het bot. Het was midden in de nacht.

2 keer al was hij niet gekomen op het beloofde tijdstip.

 

Ik geloof niet dat hij erg blij was met de inwoning!

Er werd een schuilplaats gefabriceerd onder de vloer, voor noodgevallen.

Kleed optillen, zeil optillen, luik optillen en klaar was kees.

Het is één keer gebruikt in al die jaren.

Een duitse 3-tonner stopte voor de deur, duitsers kwamen er uit en belden aan. Onbegrijpelijk, maar de tantes zaten in een mum van tijd onder de vloer.

Maar de duitsers moesten bij de buren zijn, sorry…

 

De ene mevrouw "tante Annie" had een dochtertje van een jaar of 4. Dat was ergens anders ondergedoken. Ze mocht in het begin nog een enkele keer op bezoek komen. Maar dat werd te gevaarlijk. Ook voor de mensen van het andere onderduikadres. En ook in zo’n straat als de Wassenaerlaan zou men zich afvragen waar, wie, hoe zit dat allemaal???

 

Natuurlijk moest er ook gegeten worden.

Voor de gasten waren er vanzelfsprekend geen bonkaarten.

Er moest iets op gevonden worden. Hoe dit precies op gang gekomen is kan ik me niet herinneren. Mijn moeder was nogal vindingrijk. Goedlachs, ook makkelijk goede maatjes met iedereen.

Het werd de gewoonte, dat was in ‘43 en ’44, dat er 3 maal per week naar Haaren gefietst werd. De banden van de fietsen van mijn moeder waren van gesneden autobanden. De banden van mijn vaders’ fiets waren van hout.

Ik fietste vrolijk mee op mijn kleiner model fiets, met echte fietsbanden.

Te klein voor de duitsers.

Mijn vader, langzaam hersteld, dokter Taminiau zorgde ervoor dat hij extra bonnetjes kreeg voor versterkende middelen, produceerde

kindertafeltjes en stoeltjes, hij was timmerman, en van alles wat de familie kon gebruiken.

Het was voor ons helemaal zo'n slechte tijd niet. We hadden onze vaste adressen. Een boerin met zeven kinderen die graag haar suikerbonnetjes wilde ruilen voor... uiteindelijk alles wat zij nodig had van de dingen die bij ons in huis waren.

 

Dan waren er twee oudere (dacht ik toen) broers, vrijgezellen, die ook genoeg te eten hadden en best wat konden missen. Ze waren zeer gecharmeerd van mijn moeder die dit wel lollig vond, terwijl mijn vader knorrig toekeek.

Ik weet niet meer wat allemaal maar mijn ouders reden met volle fietstassen terug naar huis. Grote tassen, door mijn vader gemaakt van postzakken.

Eieren hadden we niet zo hard nodig want we hadden zelf 3 kippen. In de tuin.

Thuis werd de rogge en tarwe gemalen in een grote, ook weer door mijn vader zelfgemaakte molen.

Van tarwe bakte hij prachtige, grote witte broden.

 

In onze straat woonde de familie Wijnants, een stratenmaker. Een goeie

man met een lieve vrouw. Zij bezaten een gasoven. Zo’n groot, groen geëmailleerd bakbeest. Ondanks de schaarste leenden ze die uit zo vaak we erom vroegen. Zelf fabriceerde mijn vader een enorme molen om de tarwe en rogge te malen. Die leenden wij natuurlijk ook weer uit.

Ik weet nog dat het materiaal van de trechter bovenop het gevaarte was geknipt uit lege blikken. Stukken van woorden en plaatjes sierden het op.

 

We hadden ook een behoorlijk grote tuin, gemeten de maat van tegenwoordig gebruikelijke tuintje. Die stond vol fruitbomen. 2 kersenbomen, 2 perzikbomen en 2 appelbomen met heerlijke cox d’orange. Dit werd ons niet in dank afgenomen door de vele duivenmelkers in de omgeving.

Maar het was natuurlijk een welkome bijvoeding. De weckketel deed zijn intrede in ons huis.

Als ik nog denk aan die tijd, vaak die gezellige avonden samen rond de tafel, schemerlampjes aan, mijn vader een boek, mijn moeder een boek, ik boeken….

(mijn ouders van de bibliotheekboeken van de Wekker, in de Nieuwlandstraat ? ik van school…), radio Oranje. Boven op de overloop hing een grote kaart van Europa. Speldjes erin waar nu de geallieerden waren…

’s Avonds ook de avondklok en dan stiekem over straat rennen met mijn vriendje, de "kleine" Jan van Morkhoven, daar dan weer naar de radio luisteren met de grote mensen en luisteren naar de verhalen die verteld werden over de heldendaden van de mensen in de buurt.

Bakker Beelen die hele vrachten wapens voor de ondergrondse vervoerde in zijn bakkerskar, onder zijn broden. Kees de Laat, mijn oom, die in Parijs te werk gesteld was door de Duitsers, iedere 14 dagen naar huis kwam met post voor de vrouwen van andere te werk gestelden in de dubbele bodem van zijn koffer. Schijnbaar een stempel bemachtigd had om verlofpasjes te legaliseren wat hij voor zichzelf en lotgenoten veelvuldig deed.

De "grote" Jan van Morkhoven die een opslag had van het wapentuig dat verdeeld moest worden. Altijd was het spannend en geheimzinnig.

 

Met de inpandige tantes werd het op den duur wel een beetje krap in huis.

Het werd tijd dat de "Tommies" kwamen. Er kwam controle bij de brug over het Wilhelminakanaal op de Bosscheweg. Dat maakte de aanvoer via de levensmiddelenbrug er niet gemakkelijker op. De Duitsers, dat ging nog wel, maar als die Hollanders er stonden….!

Soms moeilijkheden. Één keer ging mijn moeder, met haar rampzalige fietsbanden, en haar volle tassen, bij het afstappen voor de controle, languit over de straat. Mijn vader, geschrokken, mopperde tegen haar. Een Duitse soldaat trok een grote mond open tegen mijn vader en dreigde met zijn wapen. Hij vertelde mijn vader dat het een schandaal was om mijn moeder zo te laten sjouwen met zo’n vracht en op zo’n rotfiets. Ja, mijn moeder huilde verongelijkte en záálige tranen. De Duitser vergat mijn vader en hielp mijn moeder de aardappelen bij elkaar te rapen en de gebroken melkfles uit haar tas te plukken. Hij hielp haar opstappen, schold nog een beetje tegen mijn vader, (de vrouwenbeul), en ging weer verder met controleren.

 

Maar eindelijk was het dan toch zover. Eerst nog een "Dolle Dinsdag" maar een paar dagen later, 27 oktober 1944, de bevrijding, de "Tommies".

De tantes waren, toen wij op die "Dolle Dinsdag" (ik weet niet of het echt een dinsdag was) thuiskwamen, niet thuis. Ze waren gewoon de straat opgegaan.

Dat werd door mijn ouders niet op prijs gesteld. Niet ten onrechte dus, want de volgende dag waren de Duitsers weer gewoon terug.

Maar het liep goed af. Niks gebeurd.

27 oktober echter, vertrokken ze voorgoed (de tantes). Nooit meer gezien…


Mijn vader achter het stuur. Aan- en afvoertroepen; Harskamp 1947

 

Binnen een maand waren mijn vader en zijn zwager, de man van zijn zus, bij de aan en afvoer troepen. Mijn oom Kees was nog dezelfde maand bij de Stoottroepen. Vorig jaar gestorven op 96-jarige leeftijd en met militaire eer begraven.

Hij was op dat moment de oudste ex-stoottroeper van Nederland.


De oudste stoottroeper van Nederland met zijn gouden bruiloft