De
ontaarde vrouw
Toen
mijnheer pastoor des zondags
op
de preekstoel stond,
Keek
hij norser nog dan anders
dat
zag men terstond.
Want
toen hij begon te preken
klonk
zijn stem zo kwaad.
Dat
de vroomste aller kwezels
de
schrik om het harte slaat
De
pastoor zei 't is verschrikkelijk
wat
hier is gebeurd.
De
moraal hier van 't dorpje
wordt
door het slijk gesleurd.
Er
is hier in de parochie
een
ontaarde vrouw.
Die
als ik haar naam zou noemen,
Zeker
hier verzinken zou.
Gisteren
tussen licht en donker
zat
ik in het plantsoen.
Ik
verborg me in de struiken
want
ik hoorde een zoen.
Als
dat nu nog maar gebeurd was
met
haar eigen man.
Maar
ze lapte 't met een ander
ja,
daar ben ik zeker van.
Ik
had me stellig voorgenomen
om
de naam dier vrouw.
Als
een schandvlek der parochie
openbaren
zou.
Maar
ik wil haar nog vergeven
als
ze daarvoor boet.
En
in de offerblok der armen
nu
een gouden tientje doet.
Heel
de parochie was onder de indruk
van
die strenge preek.
De
pastoor had mensenkennis
wat
ook weldra bleek.
Want
toen hij de andere morgen
denk
eens wat hij schrok…
Tweeëndertig
gouden tientjes
zaten
in de offerblok.
De
twee laatste regels van elk couplet
dienen
te worden herhaald