INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 9 april 1904

 

 

Zonder Opschrift 34

 

Het heugt me nog, als ware het gisteren gebeurd, maar, ach, wat zag Tilburg er toen anders uit! Tilburg was aan het worden van een aantal uit elkander gelegen gehuchten tot stad. De straten, die thans vast aaneengesloten rijen huizen vertoonen, waren voor een even groot gedeelte onbebouwd als met huizen overdekt. En dan nog, straten waren alleen de wegen, die van het eene gehucht naar het andere voerden - naar het Goirke, naar Korvel, naar Broekhoven, en zoo voort. Buiten die straten lag het open bouwland, en mijn jongens, die op de school van den heer Notermans waren - de Sint Deniesschool - hadden 's zomersavonds de aren der vlashalmen in hun kleeren zitten, die zij op de plaats waar nu een deel der Tuinstraat ligt, uit de korenvelden hadden geplukt om ze langs hun mouwen naar boven te laten kruipen. En mijn ega liet de waschvrouw het goed bleeken op een weide, die in de Stationstraat lag, terwijl m'n oudste jongen koolblaren voor zijn konijnen ging plukken in den moestuin van een mijner vrienden in de Heuvelstraat, en de heele bent "mulders" of meikevers ging schudden uit de beukenheggen van de Lange Pad.

De menschen ook waren vijfentwintig jaren minder ver. De "fabrieksmèskes" droegen nog allen Zondags hun mutskes met strikken en de moeders gingen met de zwarte "follies" naar de kerk of ook met de mantels, zooals de kantwerksters in Brugge ze dragen, met de groote kap met zijden franje, evenals de vrouwen op de eilanden der Azoren. De "meense" droegen nog witgeschuurde klompen als ze Zondags naar de "negenuren" mis gingen en naar het lof, en de jongens een bolle zijden pet, en voor een pijpke tabak zou geen werkman zich geschaamd hebben, zelfs op den Paaschdag.

Als dof de doodsklok klepte over de stad en de dreunende galmen in de harten trilden van allen, die een goeden burger gingen begraven - en heel de stad deed toen daaraan mede - hadden allen den lijkmantel om, wijl achter den dood allen gelijk wilden zijn in rouwgewaad. En als de armste der armen op het Heike werd ten grave gedragen - alleen die tijdens hun leven het ongeluk hadden gehad rijk te zijn, werden naar hun laatste verblijf gereden - en misschien twee menschen den lijkstoet vormden, dan was een der twee den heer Charles Knegtel, die den grooten zin van dat werk van barmhartigheid had begrepen, zooals ik nooit meer iemand zag. Ook hij is den weg van allen gegaan - maar dit wilde ik toch aan de menschen van thans, die het niet meer weten, als een hoog voorbeeld van naastenliefde verhalen.

En als het kermis was, gilden geen stoomcarrousels hun bespotting uit over de dwaasheid van het moderne publiek maar waren de kleinen blijde met vijf draaicenten voor den "mallemolen", waar ze zelf mededuwden als het moest, en waar men "mal" kon zijn zonder maar iets te verliezen van datgene, wat Hugo zoo heerlijk beschreef:

     Tous laissent quelque chose aux buissons de la route,

     Le troupeau sa toison et l'homme sa vertu.

Ja, ja, zooals het schaapken zijn wol in de struiken laat hangen, zoo de mensch zijn deugd langs zijn levensweg… en Tilburg heeft ook wel wat verloren van wat goed was…

De politieagenten heetten nog "veldwachters" en die droegen een stok en als het avond werd was het donker en duister in de straten, en werd er toch niet met messen gesneden. En groote lichtsprenkelingen zag men zelfs niet in de Heuvelstraat - maar hier en daar wakkelde in de kleine winkels een zedig gasvlammetje en als, eens op den avond, de winkeldeur openging, klinkelde een helder belletje aan langen veersteel en het bleef klinkelen heel de buurt ter waarschuwing, totdat de bezoeker reeds huizen ver was op den terugweg… En voor het huis van den heer van Roessel op de Markt stonden nog twee hooge boomen, en op de plaats waar nu de boterhal prijkt, speelde de vlugge jeugd "horentje". In de Phil kwamen sommigen nog in rok en rookten een gouwenaar, en sloeg soms in de kermisweek 's avonds een kregel lid de lampen met een biljartqueu stuk, dan was den volgenden morgen alles hersteld en wist Piet de kastelein van niets. De bals waren er nog bal en niemand vroor er dood. En op den directie-avond… neen maar, ik hoor onze jongelui van toen nog zingen: "O du mein Esterleben…" Ik ken de melodie nog.

 

Zoo was het in Tilburg toen evenals nu het lenteweer de knoppen zwellen deed en in de graszoomen van den "Wouwer" op den Nieuwen Dijk schitterde al menig madeliefje. Naast dien Wouwer, die liep van den Nieuwen tot den Ouden Dijk en langs het "kasteeltje", lag een tuin, waarin stond de drukkerij van dit blad, dat toen in dien tijd verscheen en een belofte scheen voor de toekomst. Wat ik toen ook vermoeden kon, niet dit eene dat na vijfentwintig jaren het kleine blaadje, dat toen was in overeenstemming met de beteekenis van Tilburg, zulk een omvang zoude krijgen en zooveel invloed. Ik vermoedde dat niet, zooals niemand dat vermoed zal hebben, wijl men zich waarschijnlijk ook niet voorstellen kon, dat het vergroeiende heidedorp zoo kloek den weg der steden zou opwandelen en voorbijstreven grootere plaatsen, die het zooverre en zoo lang vooruit waren geweest.

Bij dit feest van de Nieuwe Tilburgsche Courant wilde ik mijn pen weer eens ter hand nemen. Naast de herinneringen, die ik neerschreef, uit ik een wensch. Wanneer dit blad zijn gouden feest zal vieren, is zonder twijfel Flaneur reeds lang begraven en vergeten. Maar als er dan iemand zich neerzetten zal om eenige herinneringenswoorden te wijden aan den tijd van een kwart eeuw terug, moge hij dan voortdurenden bloei hebben te melden van onze stad en van dit blad, geheel zooals de wensch is van

 

FLANEUR