INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 22 maart 1902

 

 

Zonder Opschrift 18a

 

Er zijn eenige fraaie voortbrengselen van letterkunde, die door alle mensen van ontwikkeling worden gekend, en die zich in zekere omstandigheden of bij bepaalde gebeurtenissen vanzelf opdringen aan den herinnerenden geest. Dit is tenminste mijne ondervinding. Ik zal den lezer niet vermoeien met voorbeelden. Maar even zeker als een zwaar dragende pruimeboom mij Jantje van den kinder- en grootemenschendichter voor ogen toovert, even zeker brengt een fier trappelend paard mij de beschrijving uit het boek Job van het edele ros en een brand het beroemde vers van den grooten Duitschen dichter voor den geest. Deze week nog ondervond ik het.

We hebben namelijk paardenmarkt gehad. Dat is in Tilburg althans, een verzameling paarden, boeren en kenners. In andere plaatsen zijn de koopers er om het trio in een kwartet te veranderen. Van de boeren en van de kenners zal ik niet veel zeggen. Mij dunkt, voor de boeren is de paardenmarkt zoo iets als een kamerzitting voor buiten Den Haag wonende kamerleden: een uitstapje zonder moeder de vrouw. Je vrouw op een paard zetten gaat niet goed en daarom komen de boeren nog al flink af, liefst bovenop een kleurigen paardedeken, waaronder het paard. Ik heb er vrede mee en het heroïek gezicht van een op het paard hangenden buitenman, liefst met een stukkend gouwenaartje in en een grijnslach van genoegen en pruimgewriemel om den mond, een elzenhoutje in de hand, schokkend en springend boven het over de keien klopperend paard - die harmonische samengroeiing van twee heterogene artistieke bestanddeelen zou mij kunnen bekoren, zoo niet voor den rustigen voorbijganger doodsgevaar verbonden was aan de rijd-evoluties der "mèrtende " landlieden.

Vooral wanneer onder de opwekking van het "aonleggen" - een groot doel voor de commando's! - de enkelingen tot klompies aanwassen en een hotsebotsend getrappel over den Heuvel ratelt, kan men zijn angst nauwelijks onderdrukken… Te meer daar verschillende "Jaontjes en Kiskes" al vroeg in de rijdkunst geoefend - of niet geoefend? - zich mede plegen te verlustigen in een voorstelling van op een plompdravend paard te zokken, met zooveel vastheid van zit, dat wanneer de stijgbeugels ontbraken, de schoenen van hangerigheid naar beneden zouden vallen. Alle boeren staat dat rossen niet aan! "Want", zei d'er een, "oe pèrd wordt 'r niks beter van; stappe dor hèk niks op tege, mar dè wild doen… kèk dor komt 'r wir eene aongeviervoetst." Ik had den man voor die laatste mooie uitdrukking wel 'n borrel willen geven, maar hij vond zelf den tijd gekomen om "is aon te legge" en zei, bij Oppermans binnentredend, met veel wijsgeerigheid: "Ze motte de pèrdemart nie afschaffe; want al doen ze 't niet vur de pèrde, dan mar vur de lol!"

De kenners zijn voor het publiek minder gevaarlijk. Eigenlijk is op een paardenmarkt iedereen kenner. Een paard heeft iets aristocratisch van huis uit. En evenals vele menschen er een reden tot zelfverheffing in vinden gekend te zijn door een aristocraat, evenzoo meent men, dat het aristocratisch is bekend te zijn met het paard. Vandaar dat ge op de paardenmarkt bijna allen met kennis van zaken ziet kijken naar het afmonsteren der edele dieren, naar den bouw, naar het wegwerpen der beenen, naar den vorm der voeten, en zo meer. Intusschen geldt hier zooals bij vele dingen in het leven, dat het gemakkelijker is kenner te spelen dan kenner te zijn. Maar het paard, het edele paard! Aanstellerij heeft het niet noodig, want zelfs de meest aftandsche klepper verloochent nog niet de afstamming van zijn voorouders, reeds bezongen in het negenendertigste boek Hiob.

Da Costa heeft zich beijverd in Nederlandsche dichtmaat over te brengen, wat in die oude bladen werd neergeschreven om de grootheid van den Schepper duidelijk in zijn schepselen te doen schijnen. Het lust mij den lezer, wien de gelegenheid ontbrak er kennis mede te maken, van de heerlijke gedachten te doen genieten:

     Wie gaf het paard zijn kracht,

     zijn heldenhart? Wie heeft zijn hals bekleed met pracht

     van manen, golvende op den wind? Men ziet hem dansen

     gelijk een sprinkhaan, bij de bliksemende lansen,

     de pijlen, rootlend in hun koker, en het zwaard

     dat flikkert in zijn oog, voor galm noch glans vervaard;

     een wolk gaat opwaarts van zijn snuiven, met zijn hoeven

     verslindt hij 't slagveld of hij trappelt het tot groeven,

     en ijlt het harnas tegemoet, of schuimt en woelt,

     terwijl hij aan 't gebit zijn krijgsdrift bloedend koelt,

     en antwoordt brieschend op den donder der trompetten,

     waarbij de vaandelen zich in beweging zetten.

Inderdaad is hier het paard in al zijn edele fierheid geteekend in stout gesneden beelden. Toch drukt het oorspronkelijke zich forscher en krachtiger uit, en waar men in de oude bijbelvertaling leest: "de glorie van synen neusgaten is vervaerlyckheidt" herinnert men zich de "puissantes narines" waarvan Victor Hugo eens gewaagde.

En zoo gaf de paardenmarkt aanleiding tot het doen van een greep in hooge poëzie, en bewees zij de philosophische kracht van het begrip der associatie van denkbeelden. Nu zeide ik boven, dat een brand mij een gedicht van Schiller in gedachte brengt. Daarover zoude ik een woord willen zeggen… Maar neen! Schiller zou een modernen brand zeker niet zoo dichterlijk beschreven hebben. Want sinds de waterleiding de oude brandspuiten vervangt en men onder het pompen zelfs niet meer van Malbroek en de "zjoem, zjoem, zjoem" kan zingen, is er aan een brandpartij weinig dichterlijks meer. Ga eens na, in plaats van een lange ketting emmerdragende handen één straal der waterleiding… wat zou Schiller daarover hebben kunnen zeggen? En wat die niet kon, trachtte ik niet te beproeven. Toch raad ik aan ieder, die het kan, de fraaie regelen over "Die freie Tochter der Natur" te lezen.

 

Ik heb nog een kleinigheid, van minder dichterlijken doch meer practischen aard, mede te deelen. Ik was dezer dagen te Eindhoven en daar las ik in een plaatselijk blad het volgende:

"Zoodra door het Gemeentebestuur alhier aan den Commissaris der Koningin in Noord-Brabant kennis was gegeven van de ontzaggelijke hoeveelheid rupsenpoppen in de eikenboomen langs den Rijksweg (Boschdijk) in deze gemeente is, na onderzoek, door den Commissaris last gegeven de bedoelde boomen te zuiveren. Aan die lastgeving is thans behoorlijk voldaan en geen rupsennesten zijn meer aanwezig. Eenige particulieren alhier mogen aan dit zuiveringsproces wel een voorbeeld nemen."

Ik zou hierover veel kunnen zeggen. Over het zeer nuttige van het besluit van den Commissaris der Koningin in onze provincie. Maar dit eene moet mij van het hart: ik begrijp niet dat in onze stad de bevoegde autoriteiten rustig afwachten, dat millioenen rupsen in den aanstaanden voorzomer al onze boomen langs sommige wegen zullen kaalvreten. Men geve zich de moeite eens - 't is goed voor de longen tevens - naar den Bosschen weg te wandelen. Vóór Tivoli begint het al. In de stoere eikeboomen, een sieraad voor den weg, zitten de grijze kwabben van rupsennesten zoo talrijk in de kronkelende takken, dat een peereboom zóó volbeladen met vruchten den eigenaar tot tevredenheid zou stemmen. Trekt ge nu zoo'n kwab uiteen, iets wat niet gemakkelijk gaat, want de natuur zorgt goed voor alle wezentjes, dan vindt ge in iedere kwab misschien duizend kleine rupsjes, die reeds kruipen en krielen door elkaar van louter genot in het leven, en die het oogenblik verbeiden waarop de groene spruitjes uitloopen… om den verdelgingstocht langs den woontak eerst te beginnen en daarna langs geheel den boom en al de boomen in den omtrek voort te zetten, en al wat groen en malsch is af te vreten. Of zal ingrijpende zorg van overheidswege de schadelijke dieren, die wel tot fraaie vlinders groeien, maar als vlinders het leven geven aan millioenen rupsen voor het volgend jaar, tevoren doen vernietigen?

 

FLANEUR