|
Diverse auteurs - Verspreide publicaties
Nieuwe Tilburgsche Courant - dinsdag 31 december 1946
Oud en Nieuw
In volkslied en dichtkunst
De viering van het oude en het nieuwe jaar heeft door vele eeuwen heen den makers van volksverzen en den echten poëeten inspiraties verleend. De roem daarvan vonden we in Scheurleer's "Nederl. leerboeken" aldus beschreven: Zoo rijk als eenig volk in poëzie mag wezen, Zoo rijk is 't Hollands volk in zangen uitgelezen. "Het Nieuwjaarslied - zoo lezen wij bij D. Wouters in zijn verzameling volksrijmelarij - blijft een verlangenlijst, een hoop op hierna beter. Het vertelt van onvoldane begeerten, van lijden en kommer." Inderdaad. Een typisch voorbeeld daarvan levert de dichter Willem Kloos, toch zeker niet de eerste de beste rijmelaar, wanneer hij jeremieert: De klok gaat slaan, Met droef misbaar, Het jaar is vergaan, Vaarwel droef jaar. Een jammerklacht, die vrijwel overeenstemt met die van een onbekenden Engelschen dichter uit het begin der 19de eeuw: Fare thee well, thou fitful dream! Yet an hour, and all is o'er And tomorrow's rising beam Shal light thy path no more. Neen, dan moge ons, uit een oogpunt van meer onbezorgde vroolijkheid, en die heeft de mensch op een herdenkingsavond als dezen toch wel noodig, meer bekoren het nieuwjaarsgezang, dat de "boekverkoopers" in den gildentijd aanhieven als ze te samen in hun "gezelschap" het oude in het nieuwe dronken. Aldus: Wie zou met mij niet lustig vroolijk zijn, Bij lekkre knap en frissche Fransche wijn, En glaasjes tot de boorden vol geschonken, Ik voel mijn geest in vroolijkheid ontvonken, Geen zorg ontrust mijn blij en vroolijk hart, Dat alle ramp en treurigheden tart. En hoe trotsch deze gildelieden - waartoe ook de drukkers behoorden - waren in hun "singulier en uitzonderlijk geëerd beroep", dat blijkt uit de slotstrofe van hun drinklied: Lang leef de druk- en boekverkooperij, In Hollands Kroon de parel van het Y, Opdat wij hier in vreugde weer vergaren, Lang leef de kunst gevonden aan het sparen, Die ons de knap en 't lekkere wijntje geeft, Lang leeft de kunst, waardoor vrouw Pallas leeft. Maar het hoort er nu eenmaal bij, ondanks allerlei "genietingen" om toch te klagen. Immers: klagers geen nood, pochers geen brood. Dus leven wij in dees bedroefde tijden In hoop, dat wij hiernamaals door den druk En 's Hemels gunst, verkrijgen meer geluk.
Het heugt velen onzer nog, hoe allerlei slag van lieden, niet in het minst die uit Overheidsdienst, de jaarwisseling gebruikten om een schooipartij op touw te zetten. Vooral de "straatvegers" en de "vuilnismannen" bleven daarbij niet in gebreke. Zij lieten prenten drukken met aanschouwelijke voorstellingen van hun "ambacht" en presenteerden die aan de ingezetenen met heilwenschen als deze: Biedt er thans weêr menig mensch Welgemeend zijn zegenwensch, Ook zij, die voor straat en grachten, Steeds de reinheid blijven achten, Voegen zich verheugd daarbij. Met aan het slot deze bede om 'n fooi: Doe hun vreugd en voorspoed smaken, Schenk de oude welvaart weer. Het spreekt vanzelf, dat tegen dit fooiengehengel op Nieuwjaarsdag ook protest rees. In dezen zin: Nieuwe Jaar, Nieuwe Jaar, Wat val je mij ook zwaar, Door dat verbruide geven, Daar ellik eischt, en niemand schenkt. Een mensch zou schrikken, als hij denkt Om nog een jaar te leven! In 't bizonder tegen den "aschbeer" - d.i. de vuilnisman - ging de woede en de weerstand uit: Den aschbeer, den aschbeer Gelijkend puur een heer Zoo deftig staat zijn wezen Hij maakt een droevig compliment En geeft u dan een oortjesprent Daar kun je 't breeder lezen.
En om te besluiten dit vermanend dichterswoord van Beets: Het Oude Jaar is in het niet verzonken. God geeft een nieuw; gij zaagt zijn morgenlicht; Met nieuwe kracht heeft u de slaap beschonken; Ontwaak dan nu, sta op en doe uw plicht!
|