INHOUD DIVERSE AUTEURS
CUBRA HOME
Heemkundig werk op CuBra
Heemkunde Tilburg Pierre van Beek
Heemkunde Tilburg Lambert de Wijs
Heemkunde Tilburg A.J.A.C. van Delft

Deze rubriek wordt geredigeerd door Ben van de Pol

Copyright 2013 van deze digitale presentatie en ontsluiting: Stichting Cultureel Brabant - CuBra & Ben van de Pol

 

Diverse auteurs - Verspreide publicaties

 

Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 13 april 1963

 

 

Opkomst en ondergang van de Nederlandse korenmolen

 

Het begon met stampen in een uitgehold stuk hout

 

Molenaar hoofdpersoon in raadsels, legenden en spreekwoorden

 

 

Er was een tijd, dat de mens als nomade over de aarde trok. Hij leefde van jacht, visserij en het verzamelen van eetbare plantendelen. De hond werd zijn eerste metgezel, later kwamen schaap, geit, rund, paard en kleinere huisdieren. Uit wilde planten selecteerde hij zijn landbouwgewassen. Vooral voor grassen had hij belangstelling, want die hadden een melige zaadkorrel. Daaruit selecteerde hij al zijn granen. Lang daarvóór had hij echter de meest uiteenlopende zaadkorrels vermalen, tot de zaadjes uit de bottels van rosa rugosa toe. Hij ging malen, zeiden wij. Eigenlijk is dat niet juist. Hij ging eerst stampen in een uitgehold stuk hard hout, later in stenen of metalen mortieren. Het Latijnse woord voor bakker is dan ook pistor, dat "hij die stampt" betekent. Rijst pellen door middel van stampen is trouwens nog bekend.

Reeds in het Oudsteentijdperk vervangt de mens in vele landen de vijzel door wrijfstenen, waartussen granen en zaden fijngemalen worden. Er is dan een platte ondersteen waarop het graan wordt gelegd (de ligger). Daarop komt een "loper", waarin twee gaten zaten. In die gaten kwamen handvaten, zodat de steen heen en weer bewogen kon worden. Later is er maar één handvat, zodat de steen rondgedraaid werd. De uitvinding van twee ronde molenstenen op één spil is tegen het einde van de Bronstijd op allerlei plaatsen gedaan. Meestentijds kiest men als steensoort basalt. De middellijn is ongeveer 50 cm en de stenen zijn 5 cm dik. Daarna gaat de ontwikkeling verder. De loper wordt gegroefd, er komen molens waar men omheen kan lopen en waarvoor men trekdieren spannen kan.

In Rome ontstaan de eerste molens die door waterraderen aangedreven worden en die een mechanische meel- en broodfabricage mogelijk maken. Doch in vele streken blijft het dagelijkse malen van tarwe, rogge en gerst het werk van de huisvrouw of slaven. De bijbel bevat vele tientallen toespelingen en beschrijvingen van het handmalen. Wanneer men in ons land voor het eerst natuurkrachten (wind en water) voor het malen heeft gebruikt, is niet bekend. Sommigen menen, dat dit in de tijd van Karel de Grote reeds het geval moet zijn geweest, anderen menen van in de vroege Middeleeuwen. Dit laatste i.v.m. de kruistochten, waardoor bewoners in onze streken de windmolens uit het nabije oosten zouden hebben leren kennen. Inderdaad komen in de Middeleeuwen allerlei soorten molens op: de korenmolens in hun tientallen vormen, watermolens (ook weer voor de malerij, later ook voor de zagerij) en het laatst de houtzaagmolens en oliemolens. Ten slotte volgden ook de bemalingsmolens bij de droogmakerijen.

 

Afhankelijk

Vanaf het einde der Middeleeuwen tot 1914 toe heeft iedere plaats in Nederland ten minste een korenmolen. Dit was noodzakelijk omdat men voor de broodvoorziening geheel van de molenaar afhankelijk was geworden. In de volksoverleveringen gaat de molenaar een grote rol spelen. Zijn bouwsels spreken tot de verbeelding; zijn gebruikmaken van de natuurkrachten wekt gauw de indruk van op goede voet te staan met de duivel en vaak worden hem bovennatuurlijke krachten toegeschreven.

In de 19de eeuw luidt de industriële revolutie het einde van de molenaar in. In de steden komen stoommachines, die het op kunnen nemen tegen de van wind zo afhankelijke molen. Sinds 1850 worden in het middenwesten van de Verenigde Staten steeds grotere vlakten ontgonnen met de stoomploeg. De graanmaaier komt daar al in 1860 en de maaidorser in 1880. Er ontstaat een grote invoer van harde, Amerikaanse tarwe (triticum durum) in Europa, die een betere bakkwaliteit blijkt te bezitten dan de inlandse, zachte tarwe. Er ontstaan hier dan ook grote meelfabrieken in de steden.

 

Veevoeder

Reeds rond 1900 is de toestand zó veranderd, dat in de steden de molens eigenlijk al overbodig zijn. In de dorpen handhaven ze zich nog, voornamelijk echter als loonmalerijen voor de boeren. Dat wil dus zeggen, dat de molenaar in een volkomen afhankelijke positie is gekomen. De boeren op de betere gronden laten vooral vier producten malen, tarwe, gerst, haver en erwten, alsmede ingevoerde maïs. Al malende mengt de molenaar dat, zodat de boer gemengd meel thuis bezorgd krijgt (de molenaar haalt en brengt nu alles). Zo doen de mengvoeders al rond 1900 hun intrede bij de boer. Alles wordt per mud afgerekend: 1 mud (hectoliter) tarwe, maïs en erwten is 80 kg, een mud gerst 60 kg en 1 mud haver 50 kg.

Doch reeds vóór de eerste wereldoorlog gaan de meelfabrieken inzien, dat zij hun afvallen zélf kunnen verwerken tot veevoeder. Dan begint de eindstrijd, namelijk die tussen de moderne mengvoederfabrikanten en de ouderwetse molenaar. De laatste delft het onderspit en de molens verdwijnen uit het landschap... tot de mens leert inzien, dat dit een groot verlies is. De bemalingsmolens houden het wat langer uit, maar uiteindelijk moet elke soort molen worden beschermd omdat het niet rendabel is hem te blijven onderhouden. Gelukkig slaagt de vereniging "de Hollandse Molen" er in vele molens te behouden.

 

Volksleven

Tussen boer en molenaar heerste bijna altijd een gespannen sfeer. De boer kon maar niet inzien, dat men van 80 kg tarwe geen 80 kg meel kon maken. Door verstuiven, door indrogen (de tarwe wordt flink heet onder het malen) en door achterblijvende restanten na schoonmaak bleef gemiddeld 2 pond achter. Vandaar dat de boeren zeiden, dat iedere molenaar, die een knecht aannam, het slachtoffer kattenbloed te drinken gaf om het stelen goed te leren! Vandaar ook, dat er allerlei volksraadsels in omloop zijn met de diefachtige molenaar als onderwerp. Een voorbeeld daarvan is het volgende. Een rijke boer bracht geregeld 34 zakken tarwe naar de molen maar omdat hij niet verder kon tellen dan tot 12, legde hij de zakken neer zoals op onderstaande figuur is aangegeven:

4     4     4

4     2     4

4     4     4

Want nu kon hij precies vaststellen of alle zakken tarwe vervangen werden door zakken meel. Hij telde immers aan elke zijde 12 zakken. Zoals vanzelf spreekt, bedacht de molenaar een list om tóch enige zakken achterover te kunnen drukken. Hij legde de zakken meel dus zó neer, dat er inderdaad aan elke zijde twaalf lagen, maar dat het er toch maar 30 waren in plaats van de oorspronkelijke 34. De vier gestolen zakken behield hij natuurlijk. De oplossing geven wij hieronder:

5     2     5

2     2     2

5     2     5

 

Helaas zijn vele volksoverleveringen waarin de molenaar of mulder een rol speelde, verloren gegaan. De oorzaak is, dat de ondergang van de Nederlandse korenmolen zich reeds voltrokken heeft in de tijd, toen er nog maar heel weinig mensen waren, die volksoverleveringen ter plaatse gingen optekenen. Dat neemt niet weg, dat er toch nog heel wat volksliederen, sprookjes en raadsels zijn, waarin de molenaar de hoofdpersoon is. Terwille van de ruimte bepalen wij ons tot de volksraadsels, waarbij wij onmiddellijk aantekenen, dat elk daarvan in iedere streek weer andere varianten heeft.

Weet u waarom de molenaar altijd door het raampje van de molen kijkt? Omdat hij niet door de muur kan kijken. Weet u wie er eten gaat na de maaltijd? De molenaar. De molen zelf wordt in tal van rijmen beschreven: Vier lange heren in lange witte kleren, lopen dat ze hijgen en kunnen elkaar niet krijgen. Dat zijn de wieken van de molen, evenals in: Vier oude wijven konden elkaar niet krijgen, ze liepen allen even hard, ra, ra, wat is dat? Daarbij laten wij de oude strijdvraag, of een molen vier dan wel twee wieken heeft, in het midden. Het hangt trouwens van de bouwwijze af.

 

Molenwoorden

Zoals wel vanzelf spreekt bij een zo oud beroep als mulder en een zo oude bezigheid als malen, heeft onze taal een hele reeks "molenwoorden" die allemaal met elkaar samenhangen en die wij ten dele ook in vele andere talen terugvinden. Men neemt aan, dat ons woord molen (Mühle, mill enz.) ontstaan is uit het laat-Latijnse en Romaanse molina, waaruit ook het Franse moulin is voortgekomen. De man die de molen bedient, is de molenaar of mulder. Doch ons woord malen is heel wat ouder. In de betekenis van fijnmalen vinden wij het in vrijwel alle Indo-Germaanse talen terug: Oud-Hoogduits en Gothisch "malan", evenals in 't Oud-Saksisch zo ook 't Latijnse molo (ik maal). Meel is een afleiding van de stam van malen, die wij eveneens in de oude Germaanse talen volop aanwezig vinden evenals mout, dat ook al van de maalstam komt. Mout is gekiemd en gedroogd graan voor de bierbereiding, maar het gaat terug op vormen die "spijsvertering" betekenen. Hierin ligt ook het bewijs, dat al onze maalwerktuigen door de mens zijn afgeleid van zijn gebit en dat hij toen hij het vernielen van zijn tanden en kiezen moe was, de maalwerktuigen heeft geschapen, waardoor de harde korrels mild (zacht) en mul werden gelijk het zand (molm), waarin de mol zich ophield omdat hij in de drassige landen daarbuiten zou verdrinken.

 

De moderne kollergang en hamerslagmolen hebben de oude maalwerktuigen verdrongen. De korenmolen is geschiedenis geworden. Maar het is toch wel eens boeiend zich hierin te verdiepen. Want het waren mensen die het malen ontwikkelden.

 

 

In dit artikel tussen de tekst geplaatst:

Weet u wat het eerste verkeersbord in Nederland (en wellicht in geheel Europa) was? Dat was het bord "Molen stil", dat op een afstand van 50 meter van een aan de openbare weg gelegen molen stond, indien althans de gemeente dit verordende. In Zeeland was dit bord in de 19de eeuw zeer algemeen. Het betekende: indien uw paarden schrikachtig zijn en bang voor de wentelende wieken, blijf dan met uw dieren hier bij dit bord staan. De molenaar zal dan de wieken stil zetten tot u gepasseerd bent. Stond de molen ten minste 50 meter van de openbare weg af, dan werd geen bord geplaatst.