BANK NUMERO 7
Uit de tijd
dat de kerkbanken aan de hoogstbiedende verpacht
werden; het zogenaamde banken pachten.
Mijn oma
Petronella van den Bosch (Pietje Bosch) droeg nog de
tes.
Dat linnen
smokkelzakje onder d’r rokken met medailles, halve
centen, sou’s en tamme kastanjes tegen jicht en
rheumatiek. En natuurlijk het sierlijke flaconnetje
4711. Ik zou de reuk van dat Kölnisch Wasser niet
licht vergeten. Die zoete geur van bergamot en
alcohol, helder als dauw en fris als een blonde
buitenmeid. Behalve Kruschen Salts tegen dat ellendige
maagzuur wist ik dat er steevast een afgesabbeld
rolletje Faam in ‘t reticuultje bungelde. Al had ik
liever gezien dat oma King kocht. King, wiens atlasjes
mijn geografische honger stilden. Want verder dan naar
heeroom in Beugen was ik nog niet geweest.
Heeroom-pastoor met zijn vooruitstekende buik, gouden
horlogeketting en forse bolknak, te zien op het
vergeelde familiefotootje met mijzelf als
stamhoudertje voorop, naast
Nellie-met-de-pijpenkrullen, mijn enigste nichtje.
Nee, nee, oma kocht alleen maar pepermunt van Faam,
want die kwam tenminste van een katholieke fabriek.
Trouwens, alles in mijn wereld was katholiek: de hele
straat, de school op de Varkensmarkt, mijn zwartleren
hoge schoenen. Katholiek betekende algemeen vertelde
meester Zigenhorn. Ja, zelfs mijn ondergoed was
katholiek; hemd en borstrok van Tweka. O ja, daar
kende ik nog een bak van, een soort aftreksom: 3K min
2K = BK?? Drieka min Tweka is blote kont!! Ha, Ha, Ha.
Deze mop deed het jarenlang bij mijn makkers totdat ik
op de Mulo zat en mijn fantasie zich breder
ontwikkelde. ‘s-Woensdagsmiddags fietste ik dwars
door de grote stad Tilburg weer naar Beek terug. Mijn
moeder had de eerste keer de route uitgezet en streng
vermaand daarvan nooit af te wijken, "…zéker
niet op Broekhoven." Maar bij zacht weer maakten
wij jongens een Beekse Bergenstop. We smeten dan onze
stalen rossen in de heiachtige berm van de eenbaans
klinkerweg en ravotten naar ‘n duinpan waar het ‘broekske
trekken’ startte. Het ging erom wie de ander zijn
broek naar beneden kon trekken. Een gevecht tussen
slang en langoest was er niets bij. Maar ja, Toon van
Hees en Sjef Bekkers wonnen altijd. Zouden ze stiekem
oefenen net als voor hun proefwerken? Want het was
steeds van: geen zak geleerd, geen boek gezien. Maar
wel dikke punten halen hè. Verdomd, van Sjef heb ik
nog een riks tegoed. Dat ik me dat na drieënveertig
jaar nog herinner! Sjef moest kapotjes kopen
beweerde-n-ie. En dat klopte wel, want sinds hij bij
de RIOS-bende was had hij er steeds twee in zijn
kontzak. RIOS...Rukken Is Ons Streven. Met
honkbalknuppels maakten ze de omgeving van de
Sacramentskerk onveilig. Als ze tenminste niet in hun
home, friettent de Cosy Corner toefden.
‘s Zondags
liep Pietje Bosch - als laatste Brabantse - getooid
met de poffermuts naar de kerk. Gekleed naar de
hoogmis zogezegd. Naar de e i g e n gepachte bank.
Bank numero 7 bij de tweede pilaar rechts. De pilaar
waartegen Sinte Barbara nog steeds staat te staan met
zwaard en palmtak. Ik zit in deze bank en hoor oma nog
zeggen: " Kornillis, zörgt degge ze houwt, we
gaon zééker nie aagterút." Aldus bood
Kornillis tegen zijn nederig karakter (en de
middenstand) op vanuit zijn voorgeprogrammeerde
portemonnee. En zo kwam het dat ik bij de voorste
boerenfamilie in het Godshuis zetelde.
Deze bank numero
7 in de middelgang is inderdaad goud waard realiseer
ik me. Van hieruit zie ik recht op het hoofdaltaar.
Van hieruit schouw ik het kerktoneel. Vóór me zat de
brouwersstam De Leijer van Hanne de Roos Hanne. De
oude brouwer was kind aan huis bij oma Pietje en opa
Kornillis die bij hem Samos van ‘t Eiland kochten.
De Leijer puurde meer inkomsten uit zijn slijterij dan
uit zijn vergane brouwhuis dat echter nog de eradiatie
van eertijdse glorie vertoonde. Ik waande me in de
vorige eeuw als ik de inrijpoort passeerde en droomde
mijmerend van karrenvrachten Diesters witbier. Achter
de Prinsen’s bank zaten de Elingsen met veel
vrijgezellen in de familie. Daar kroop ik wel eens
bij, gek als ik was op kampfergeur. Van daaruit zag ik
eens tot mijn verbijstering een jong een hele rits
kerkboeken uit mijn eigen bank in de holle
Barbarapilaar schuiven.Want wildvreemde
vakantiegangers hadden Mijn Bank ingenomen. Zo was het
ooit gebeurd dat ik met ons moeder te laat kwam en
dolend achterin de kerk tegen de gemeenbanken de mis
moesten staan uithoren. Want zitten in die armenbanken
was grote schande, terecht verboden door oma en pa.
Vóór De Leijer
zat de met bijzondere genen begiftigde dokter
Heezemans, een kort, dik, vinnig ventje. Al van
achterin de kerk was hij aan zijn pittige tred te
herkennen. Wee als kwaadwillende,wildvreemde
vakantiegangers zijn bank bezet hadden. Zoals die keer
dat hij minachtend het zomers geklede volkje beloerde.
Ik stootte ons moeder al aan. En jawel hoor, het feest
begon. Terwijl deken dr. Edmond J. Kocken met de rug
naar het volk het introïtus inzette, trok Heezemans
een kleuter aan zijn oren uit de bank en plantte het
krijsend ventje tegen de klapstoelen. Nu volgde het
moment suprême: Zou hij Big Mama durven aanpakken?
Natuurlijk; dokter was toch al geen vrouwengek.
Resoluut volgde nu het bekende commandantachtige
wegwezengebaar. Maar de bovenmoerdijkse gaf geen
krimp, keek rustig naar Heezemans en siste voor de
halve kerk hoorbaar: "Nare man." Nu werd het
menens: hard tegen hard. Dokter begon met verdeeld
succes aan haar omslagdoek te pulken. Het directe
effect was een krachtige stoot tegen zijn borstkas
waarna de kaasboerin de doktersbank verliet om
demonstratief de voorste bank te betrekken. De pastoor
besloot juist met: "Attentite, popule meus..."
(Neig uw oor naar de woorden van mijnen mond). Dit
terwijl de kleuter inderdaad zijn gloeiend lapje
betastte.
De mis verliep
verder rustig. Ik bevoelde de twee centen die bij de
collecte in de stokschaal zouden schuiven. Aldus kon
niemand zien wat de ander deponeerde. Van die
schoenfabrikant Kuijpers wisten we het toch wel. Die
was befaamd om zijn politieke acties. Zo kwam Ceesje
eens thuis met 23 sigaren door Kuijpers uitgedeeld
tijdens een verkiezingsstunt. Want hij wilde graag in
de raad blijven. Onze fabrikant zwaaide elke
10-uurse-hoogmis met een briefje van 25 dat hij met
een Mussolini-achtige pose boven op de schaal legde.
De collectant was dan genoodzaakt om nog tijdens de
mis het wisselgeld, zegge ƒ 24,98 terug te bezorgen.
Gnuivend stak onze weldoener van kerk en gasthuis hem
dan een gulden toe: "Da’s vur oew eigen."
Maar de integere centophaler waagde het niet om die
ten aanschouwe van het kerkvolk in zijn zak te steken…
Zo, nu kon Kuijpers zijn voeten op een klapstoeltje
leggen, een houding van innige devotie aannemen en vet
knipogen naar opa, zijn jeugdvriend. De deken besloot
met de woorden: "...Intellige qæ dico..."
De Heer toch zal u verstand geven in alles. Natuurlijk
kende ik dit latijn wel. Alle gebeden, alle
liturgische gewaden en gebaren. Dat had ik van
zusterkoster Amabilis op ‘t klooster geleerd waar ik
zes jaar misdienaar was. Zo mocht ik eens van
ongesacreerde witte wijn drinken. Later bleef ik
beweren, dat het nare drank was. Want dat
woordje hield ik erin sinds ik het van die
bovenmoerdijkse boerin had opgevangen. Voor mij was de
communie het hoogtepunt. Dan passeerde alles dat
achter bank numero 7 zat. Complete huishoudens in
ganzenpas. Veel bont met koppen zoals bij mevrouw De
Wert. Goudbruine vossenkopjes bungelden op haar
voorsteven. Ook ons moeder droeg een bontjas. Van
glanzend astrakan. Trots vertelde ze dat daar wel
veertien lammetjes in verwerkt waren. Ik dook wel eens
onder de nog warme jas aan de kapstok. Terugkomend
vanaf de communiebank met Ons Heer nog op de tong,
hielden veel mannen hun handen gevouwen voor hun
zakkement. Als laatste steevast Rooie Fik met zijn pet
nog op zijn kanis. En heel soms Hanneke Zwartgat met
een ‘wij kooi’. Het rook naar vee als ze
passeerde. Ik wist het zeker: geit! Niet dat ze bij
ons thuis geiten hadden; Echte Beekse boeren hadden
geen geiten. Waren geen lid van de R.K.
Geitenfokvereniging Altijd Vooruit. Maar tegenover ons
woonde de Limburger Driekske Roberts die raszuivere
hield. Dat moest wel, want ze waren spierwit en de
uier was goed dooraderd zoals Driek graag op de volle
hand demonstreerde. Aan Truus, zijn dochter, had ik
mijn verzameling sigarenbandjes geschonken toen ze mij
had verteld waar de kindjes vandaan kwamen. Want ik
kwam er maar niet achter. Ook niet toen ons moeder me
een vergeeld boekje uit de linnenkast liet lezen:
DE SCHOONE
TIJD DER JONGE LIEFDE (voor Jongemannen).
"De
sexueele drift heeft haar slaven tot duivels
gemaakt.
De hel
triumpheert.
Wee, wanneer
hun hevigheid niet bedwongen wordt op tijd!
Driewerf wee!
Honderdvoudig wee!
Als de
jongeman willoos en zonder verzet toelaat, dat de
hartstocht hem de baas wordt.
Die als slaaf
geboren werd, wordt een huiveringwekkende wreede
tyran".
Verderop las ik
dat de kinderen van God kwamen en dat papa en mama een
héél klein beetje mee mochten helpen. Maar welk
klein beetje? Toch kon Truusje het best goed
uitleggen, maar wat droogneuken was wist ze evenmin.
Wij hielden het er op dat het iets met aardappelen
rapen te maken had. Want pa sprak - na dagen regen
terwijl de Eigenheimers uit de grond moesten- van
"Goddomes geneuk."
Toen het
opgeklaard was vroeg ik of we gauw gingen droogneuken!?!!
De enigste klap
van m’n leven voerde me flitsend van de
zandaardappels naar de sterrenhemel!