|
Berry
van Oudheusden
'Paasvoetbal.
Waarschijnlijk speelden
wij in het geel-blauw gestreept met witte broek en blauwe kousen. Helemaal
zeker weet ik het niet meer, en er is ook geen foto van, zelfs niet in
zwart-wit. Hing er een zo geheten pupillenlat, waarmee het doel qua hoogte
kleiner werd gemaakt? Ik hoop het wel want dat zou mijn prestatie in die
beslissingswedstrijd nog mooier maken.
Was het tegen Albertus Magnus of de Visitandinenstraat? Dat die namen nog
in mijn geheugen zitten zegt iets, maar misschien zegt het alleen maar
iets over mijn gevoel voor mooie namen. Eigenlijk zou ik er de krant nog
eens op na moeten lezen. Was het 1972 of 1973? Ik bedenk de kop boven het
artikel hier tijdens het schrijven: ‘Hoefstraat 1 wint glansrijk in
afdeling Tilburg-Noord!’ Zou het ergens staan in een oude vergeelde
krant? En zou ik dan met name worden genoemd: ‘Linkerspits Berry maakt
winnende doelpunt’?
De inzet was destijds duidelijk, want als we de laatste poulewedstrijd
wonnen dan mochten we naar het Willem II stadion, om daar dan weer te
spelen tegen teams uit het zuidelijke en westelijke stadsdeel. En de
winnaar van die Tilburgse finale mocht dan als beloning spelen tegen het
beste jeugdteam van PSV. Tenminste, ik dacht dat het PSV was.
Deze feiten ben ik eerlijk gezegd vergeten. Niet dat van mijn winnende
doelpunt want zo’n feit vergeet je nooit meer. Zoals ik ook nooit zal
vergeten dat ik in die beslissingswedstrijd keihard onderuit werd
geschoffeld, dat er iemand met een natte spons kwam, en dat het gezwollen
scheenbeen dertig jaar later nog altijd een gevoelige plek is.
We stonden met 1-0 achter, maar nog in de eerste helft maakten wij gelijk.
Door wie weet ik niet meer. Maar toen kwam mijn grote moment. Ver in de
tweede helft krijg ik de bal voor mijn rechterpantoffel, en van een
afstand van zo’n twintig meter jaag ik die knikker linksboven tegen de
touwen. Zie ik nu toch die pupillenlat? Ik moet goed kijken want ik wordt
omhelsd, opgetild, tegen de grasmat geworpen, geknuffeld…
De voetbalnaam die ik mezelf gaf was die van Inge Danielson.
Waarschijnlijk omdat die naam zo mooi klonk, en omdat hij ooit van Ajax
was geweest. Cruyff, Swart of Keizer had ik mezelf nooit genoemd want dat
deed iedereen al. Ik stond in het schoolelftal linksbuiten terwijl ik
eigenlijk met links geen bal fatsoenlijk kon raken. Maar ik was snel en ik
kon een mannetje passeren. Beetje het type Rob Rensenbrink die, zo zag ik
tijdens het WK van ’74, duidelijk zijn passeerbewegingen van mij had
afgekeken. Ik denk dat ik op links wou omdat ik rechts te voor de hand
liggend vond; dat deed iedereen al die rechtsbenig was. Koppen kwam nooit
in mijn hoofd op. Dat durfde ik niet, en ik denk dat ik daarom als ik een
wedstrijd zie een gekopt doelpunt nog altijd het mooist vind. Ik was ook
niet gemeen, en dat ben ik nog steeds niet.
Op de dag van die beslissingswedstrijd stond mijn moeder aan de zijlijn en
met haar nog zo’n honderd vaders, moeders en uitgeschakelde scholieren.
Het was op het terrein bij het kanaal waar normaliter bedrijfsvoetbal werd
gespeeld. Vanaf het veld zag je door de bosjes het kerkhof. Er stond een
bakstenen clubgebouw en er waren van die hoge vlaggenmasten. Wanneer het
hard waaide dan tikten de touwen van die vlaggen tegen de masten. Dus als
de bal niet in mijn buurt was, nam ik de omgeving scherp in mij op, zag ik
de gezichten van de toeschouwers, en raakte ik gefascineerd door de
shirtkleuren van de tegenstanders. Ik was dus eigenlijk geen voetballer,
maar wat dan wel?
Maar goed, ik scoorde dus het winnende doelpunt en we mochten naar het
Willem II stadion. Daar wonnen we van de gedoodverfde favoriet Don Sarto,
en verloren we van een school waarvan ik de naam vergeten ben. Van Don
Sarto ben ik zeker omdat we vooraf al bang waren voor die Broekhovense
jongens met hun lange haren en dikke benen. Het leek wel alsof ze ook
allemaal groter waren dan wij, maar desondanks wonnen we die wedstrijd met
gemak.
De overdekte tribune zat vol met ouders, leraren en kinderen. Het veld was
groter dan we gewend waren, met daaromheen nog een soort zand- of
sintelbaan en reclameborden. Om de zoveel tijd klonk de stem van de
stadionomroeper en de score werd bijgehouden op een verhoging door een
mannetje met grote borden.
Maar ja, één maal winst en één maal verlies, dus het kwam op
strafschoppen aan. Ik weet niet meer precies hoe het verloop was, maar we
werden uitgeschakeld. Waarschijnlijk heb ik in die penaltyserie niet meer
gescoord want dat zou ik onthouden hebben.
Ik was ook geen voetballer, maar wat dan? Ik weet wel dat ik destijds
liever op die tribune had gezeten, met pen en papier, om alles op te
schrijven wat ik zag. Over die reclameborden, die prachtige shirtjes van
Don Sarto, die flat met het woord ‘Heineken’ er bovenop. Over die
linksbuiten van de Hoefstraat die ondanks zijn scheenbeenblessure als een
slangemens zijn tegenstanders tergde. Ja, het liefst had ik een mooi
verslag geschreven van die laatste twee wedstrijden. En ik zou
meedogenloos zijn in mijn kritiek. De kop boven het artikel bedenk ik nu:
‘Hoefstraat 1 faalt in roemruchte finale van het paastoernooi’.
|