|
Berry
van Oudheusden
'Oma
in de sneeuw.
Op het schilderij dat
tegenover me aan de muur hangt lopen twee mensen op een bospad richting
een huisje in de verte. De ene keer fantaseer ik dat het Hans en Grietje
zijn, dan weer Sinterklaas en Zwarte Piet en de andere keer weer zijn het
twee gemene rovers die kinderen opsluiten in hun huisje en de ouders om
losgeld vragen. Wie die twee zijn hangt een beetje af van mijn stemming,
maar als december in de buurt komt zijn het altijd Sint en Piet.
Boven het bed hangen twee koperen platen met de hoofden van Jezus en
Maria. Links naast het bed staat het nachtkastje, met daarop een flesje
Boldoot, een witte zakdoek en een Napoleonzuurtje dat in honderden stukjes
is verkruimeld. De kamer wordt afgescheiden door twee schuifdeuren met
daarin witte ruitjes. Die ruitjes krijgen steeds allerlei kleuren door de
beelden op teevee in de andere kamer. Na de vier verplichte weesgegroetjes
en onzevaders fantaseer ik nog wat bij het schilderij, doe het nachtlampje
uit en val in slaap.
Meestal word ik dan weer wakker als oma in bed komt liggen en haar koude
benen tegen me aanschuift. Die zijn dan redelijk snel warm omdat de
elektrische deken aan staat. Daarna duurt het altijd erg lang voordat ik
weer in slaap val, want oma heeft haar ritueel. Eerst gaat haar lampje
aan, dan sprenkelt ze de Boldoot op de zakdoek, dept daarmee haar gezicht,
pakt een klein stukje van het zuurtje en begint te sabbelen. Als het
sabbelen voorbij is mompelt ze nog een stuk of tien weesgegroetjes en
onzevaders, waarna ze onmiddellijk begint te snurken.
Toch logeer ik graag bij haar. Het is er altijd rustig, ze doet spelletjes
met me en op haar plein woont het meisje waarop ik smoorverliefd ben. Maar
op een dag wordt oma dood op straat gevonden. Ze ligt languit in de sneeuw
van een strenge winter. Het ergste vond ik nog voor haar dat ze maar heel
kort van haar kleurenteevee had kunnen genieten, want die had volgens mijn
moeder zeker duizend gulden gekost.
Enkele weken later zitten mijn moeder en mijn ooms en tantes rond de tafel
in oma’s huiskamer. Ik lig op het bed en kijk door de open schuifdeuren
naar een stom tafereel. Ome Ger, die de oudste is, neemt elke keer een
pionnetje van mens-erger-je-niet in zijn hand, en degene die de zelfde
kleur pionnetje als hij heeft mag een van oma’s spullen houden. Het
leken wel kinderen die elkaar niets gunden, want steeds is er gesteggel
over de spelregels en dat ome Ger het niet goed doet. Hoe dan ook gaan de
koperen platen met Jezus en Maria naar tante Els. Het bed en de
nachtkastjes zijn voor ome Hans, die daar overigens niet erg blij mee
lijkt te zijn. Tante Sjan is wel blij want die krijgt de kleurenteevee.
Het schilderij van Jezus op de berg met een kudde schapen is voor ome Ger,
die eigenlijk niet mee mag doen, maar niemand anders wil het ding hebben.
Na het zilveren bestek, het dressoir en oma’s polshorloge breekt voor
mij het grote moment aan. Het schilderij met de twee mensen in het bos
komt op tafel. Ik bid vier weesgegroetjes en acht onzevaders dat mijn
moeder, die nog niets heeft gewonnen, het schilderij krijgt. Ik was een
gelovig mens gebleven als de dingen anders waren gelopen: mijn moeder
heeft het zelfde pionnetje als ome Ger! Maar wat zegt ze:’Die krijgt een
mooi plaatsje in de schuur’. Waarop tante Els, die hebberige trut, zegt
dat zij het dan ‘desnoods’ wel wil hebben. Ik val voorover met mijn
hoofd in het kussen en kan nog maar net een huilbui onderdrukken.
Een jaar of vijf later help ik tante Els en
haar man, ome Theo, met verhuizen. Ik was het ding toen alweer vergeten,
maar ineens sta ik daar weer met het schilderij in hun logeerkamer. Als
tante Els mij na de verhuizing tien gulden in mijn handen stopt is de deal
snel gemaakt. Ik weiger het geld en krijg het schilderij. ‘Dat lelijke
ding? Wil jij dat hebben?’ Inderdaad, nu ik het zo weer zag, nogal
primitief, duidelijk van een amateur, en het huisje was nergens in het bos
te bekennen. Waarschijnlijk had ik er dat destijds bij gefantaseerd.
Vanaf het moment dat ik op mezelf ging wonen, ben ik zeker ook zo’n
vijftien keer verhuisd. De laatste keer was bijna een jaar geleden. Een
deel van mijn spullen had ik tijdelijk in de schuur van mijn moeder
opgeslagen, omdat ik die in mijn vorige huis niet kwijt kon. En wat staat
daar helemaal achterin tegen de muur en vol met spinnenwebben? Op dat
moment besefte ik dat het daar misschien al ruim vijfentwintig jaar had
gestaan, vanaf de dag dat ik ooit het ouderlijk huis had verlaten. Ik ga
zitten en pak het schilderij in mijn handen. De twee mensen op het bospad
lopen nietsvermoedend naar hun huisje. Ze hebben het koud want het is
winter en ze willen zo snel mogelijk voor de kachel zitten. Maar dan doen
ze een onverwachte ontdekking: midden op het bospad ligt een oma
uitgestrekt in de sneeuw. Ze is dood. En wat doen die rovers? De één
rukt het polshorloge van haar arm en de ander neemt stiekem het schilderij
mee.
|