|
Berry
van Oudheusden
'Odulphuslyceum,
wij zweren je trouw....
Ik was vooraf al weken
bloednerveus dat ik weer het gebouw in moest waar ik ruim 25 jaar geleden
met een diepe zucht van verlichting naar buiten was gegaan. En nu loop ik
weer door die gangen, het trapportaal omhoog naar een klas waar een
diavertoning is voor kinderen die kennis willen maken met ‘het Odulphus’.
Bij elke traptrede vergeet ik meer en meer de reden waarom ik hier ben:
mijn dochter begeleiden op haar eerste trede naar een nieuw schoolleven.
Mijn gedachten worden totaal beheerst door de gedachten aan mijn eigen
heldenepos, een herinnering die mij vandaag, hier in die bekende omgeving
zo sterk omklemt dat mijn neusbeentje ervan begint te jeuken.
Goed, ik was geen lievertje, maar desondanks had ik moeiteloos en als
enige van mijn lagere school de havo ‘gehaald’. Ik fietste al wat
minder makkelijk door de brugklas, en in het tweede jaar werd het verval
spoedig merkbaar. Hier was ik niet een van de weinigen, maar een van de
velen, die stuk voor stuk beter waren dan ik. Bovendien voelde ik me niet
thuis bij mijn klasgenoten. Hun ouders hadden een eigen bedrijf, waren
advocaat, bankdirecteur, architect of dokter. Ik had echter geen weerwoord
zoals de jongen in die hamburgerreclame Mijn vader was werkeloos.
Waarschijnlijk moest ik me daarom anders bewijzen? Ik verkruimelde
schoolkrijtjes in de koffie van de leraar, simuleerde masturbatie door met
mijn vuist tegen de onderkant van mijn buro te kloppen, kwam als
veertienjarige met de bromfiets naar school en spijbelde bij de vleet.
Maar mijn heldendom had ik vooral te danken aan het feit dat ik de
docenten durfde te tergen en dat ik daarbij zelfs scheldwoorden gebruikte.
Met elke schorsing rees mijn ster, met als gevolg dat mijn gevangenschap
op Colditz, zoals ik het noemde, zeven jaar duurde in plaats van de vijf
die er normaal voor stonden. Enige vertroebeling kwam tijdens de
schoolfeesten, als we slowden, tongden en zopen. Dan dronk ik natuurlijk
het meest van iedereen en had soms zes tongen tegelijk. De groep om me
heen was in de jaren gegroeid en ik wist dat mijn aanwezigheid er toe
deed. Ik was de ideale nar. En op een van die avonden gebeurde het.
Het was al nacht, en ik en mijn groepje waren de laatsten van dat
schoolfeest. De concierge was de aula aan het vegen en wij stonden nog een
beetje te tongen, toen ik een hand stevig op mijn schouder voelde. ‘Ben
je weer de laatste Van Oudheusden’?
Ik weet niet of het die hand was, die stem of dat ik meneer
Rietgors sowieso niet mocht. Wel weet ik dat ik me ineens ontzettend
bewust werd van de situatie. Ik draaide me om en keek hem recht in zijn
tronie. ‘Zei u iets?’
Hij keek me dreigend aan: ‘Dat je zoals gewoonlijk weer de laatste bent!
Naar huis en vlug’. En toen gebeurde datgene wat ik zelf ook niet had
voorbedacht. De woede die zich in al die jaren in mij had verzameld kwam
er uit in mijn hand waarmee ik in een vloeiende beweging de knoop van
Rietgors’ stropdas omklemde. Hij schrok zichtbaar en wilde iets
uitkramen, maar ik was hem voor: ‘Je excuses aanbieden klootzak’.
Hij greep mijn pols om zich los te maken en ik draaide de strop nog iets
krachtiger tegen zijn keel.
‘Loslaten’, kermde hij, maar er was geen weg terug. Er moest nu iets
bewezen worden. ‘Excuses!’.
Hij keek wat meewarig naar mijn clubje en waarschijnlijk ging ik me
daardoor nog sterker voelen. Ik duwde Rietgors met mijn ene hand aan zijn
strop richting de buitendeur. In mijn ooghoek zag ik dat de concierge zijn
bezem had neergelegd en op ons af kwam. Maar ik was al met mijn
slachtoffer in het halletje aangekomen waar een steile stenen trap naar
beneden liep. Rietgors deed geen enkele moeite meer om los te komen, alsof
ie aanvaardde dat er geen redden meer aan was. Hij was slapper dan ik had
verwacht. Enkele tellen later hing hij ruggelings boven het trapgat, nog
slechts met het leven verbonden via zijn stropdas en mijn hand. ‘Ik wil
excuses horen’.
Ik weet niet meer of ik hem had laten vallen, en ik vind het nu nog vreemd
dat ik daar niet van overtuigd ben. Wel herinner ik me dat de concierge op
me in begon te praten en dat ie dat op een rustige toon deed. Even later
zat ik met hem in een bar in het centrum van de stad en trakteerde hij mij
op een glas whisky. Daar werd ik volgens hem rustig van. De konsekwentie
was natuurlijk dat ik definitief geschorst werd en dat ik de havo op de
avondschool moest afmaken. Al die jaren is het voorval met Rietgors me
bijgebleven en ik heb me altijd afgevraagd of hij het zich zou herinneren.
Nu we hier staan te wachten voor die diavoorstelling speelt die vraag weer
door mijn hoofd. Vrijwel op dat zelfde moment wordt achter mij een deur
geopend waarbij de klink tegen mijn ruggenwervel slaat. Ik vloek van de
pijn en iemand verontschuldigt zich terwijl hij mij passeert. Als hij me
een meter of drie voorbij is stopt ie abrupt. Ik zie de rug, ik zie de
draai, ik zie het gezicht dat mij met een onbewogen blik aankijkt. Ik zie
noch verbazing noch boosheid. Ik voel alleen het zweet dat me aan alle
kanten uitbreekt en het bloed dat in mijn hoofd naar het kookpunt stijgt.
Rietgors’ blik transformeert van neutraal naar vriendelijk. Hij doet
twee stappen vooruit: ‘Dag Berry, dat ik jou hier nog eens zou
ontmoeten’. Ik begin te stamelen, met zoiets als dat het toch wel een
goede school is en dat ik blij ben als mijn dochter hier wordt toegelaten,
en nog wat losse flodders. Rietgors schudt welgemeend zijn hoofd naar haar
en mijn vrouw, en als hij mij weer in het vizier krijgt biedt hij mij zijn
hand aan.
‘Dat lijkt me een hele goede keuze’.
Ik wil me verontschuldigen en nog een hoop meer, maar Rietgors is al naar
de deur gelopen waarachter de dia’s worden getoond.
‘Mag ik u uitnodigen om naar binnen te gaan?’.
Ik
ben als een van de eersten binnen.
|