Hiernaast: detail uit het omslag van 'Horen, zien & schrijven', ©
nastrot.
Deze
digitale versie van 'Horen, zien & schrijven': © 2020 Peter van der Aa &
Stichting Cultureel Brabant (CuBra).
|
Peter van der Aa
HOREN, ZIEN & SCHRIJVEN (7)
De roos van Joop den Uyl - De shoarmaboer van de Haarlemmerdijk
Een zuster in Zambia - Blauwe kraaltjes en zwarte magie - En toen
viel de muur
Het
bepotelde zangeresje
Kuifje in Afrika - De verlopen tantes van Ipanema
De roos
van Joop den Uyl |
De redactie van Profiel: Jacintha, Peter en Laurens
|
Medio 1979 vertrok ik bij het Brabants Dagblad en trad in dienst bij
de Federatie Bouw- en Houtbonden in Woerden. De federatie was het
samenwerkingsverband tussen de bouwbonden van het socialistische NVV
en het katholieke NKV op weg naar de fusie tot FNV. Ik werd
redacteur van het tweewekelijkse ledenblad Profiel samen met
Laurens, ook een nieuwkomer, en Jacintha die er al jaren zat. Zij
had de School voor Journalistiek gedaan maar had geen enkel gevoel
voor het vak. Schrijven kon ze ook niet. Haar verhalen hadden kop
noch staart. Behalve als ze een verslag moest maken van een
bijeenkomst, dan begon ze bij het openingswoord van de voorzitter en
eindigde bij de rondvraag. Haar sterke punt in de kopijproductie was
de kwantiteit. Ze zat de hele dag als een bezetene te ratelen op een
elektrische schrijfmachine met als resultaat een woordenbrij als
dunne ontlasting.
Laurens was het type jonge hond, recht van de universiteit waar hij
politicologie had gestudeerd. Hij leverde doorwrochte stukken in een
heldere stijl maar was zo onbetrouwbaar als de pest. Hij hield zich
niet aan afspraken en deadlines, en verdween soms dagen van de
radar. Hij kwam er mee weg want naast zijn grote mond en een stevige
dosis arrogantie bezat hij ook een zekere charme.
Daar zat ik dan tussen dat tweetal met mijn arbeidsethos, mijn
betrouwbaarheid en mijn discipline. Aanvankelijk was de afspraak dat
we om beurten de eindredactie van een nummer op ons zouden nemen
inclusief het begeleiden van de opmaak op de drukkerij maar daar
kwam niks van terecht. Als het de beurt van Jacintha was, maakte ze
er een janboel van en als Laurens aan de bak moest, kwam hij niet
opdagen. Ik trok dus al gauw die taken naar me toe, zodat ik kon
waken over vorm en inhoud van het magazine, en de collega’s vonden
dat al lang best.
De mate van vrijheid die de redactie genoot was afhankelijk van de
persoon van de bondsvoorzitter, die verantwoordelijk was voor
publiciteit en voorlichting. Ik versleet in mijn 33 jaar bij de bond
zes voorzitters. Als eind- en later hoofdredacteur van de
bondsbladen heb ik onder hun bewind altijd goed mijn journalistieke
werk kunnen doen, al weet je als letterknecht in dienst van een
vereniging dat je niet bij de Volkskrant werkt. Ik heb nooit te
maken gehad, zoals sommige collega’s bij andere bonden, met
bestuurders die tevoren de kopij wilden zien en er met rood potlood
doorheen gingen.
Mij beviel het bij de bond – toen nog een idealistische club met een
informele sfeer – vanaf het begin heel goed. Wat me alleen dwars zat
was het vooruitzicht voor lange tijd met Jacintha te moeten
samenwerken. Ik solliciteerde een paar keer naar een andere
journalistieke betrekking maar liep die op een haar na mis of ik
haakte zelf op het laatste moment af. Het was een aangename
verrassing toen Jacintha in het midden van de jaren tachtig toch
vertrok. Dat maakte de weg vrij voor opvolgers als Ida en Mariska,
sympathieke vakvrouwen met wie het prettig werken was.
Laurens was te gedurig om het lang uit te houden bij de bond. Hij
verliet ons al gauw om voorlichter te worden van de PvdA-fractie in
de Tweede Kamer ten tijde van Joop den Uyl. Met diens opvolger Wim
Kok boterde het niet maar hij bleef actief in het politieke
wereldje. Overal zocht hij de confrontatie en er was altijd heisa om
hem heen. Hij was snel opgebrand en overleed op zijn 52e
in 2008 aan een hartstilstand.
Drie jaar later werd hij door A.F.Th. van der Heijden nóg eens ten
grave gedragen in diens requiemroman Tonio. Hij vertelt daarin hoe
hij regelmatig door ‘ene Laurens’ bij café De Zwart met minachting
werd bejegend. Na een nieuw incident schrijft hij: ‘Misschien dacht
Laurens een reden te hebben voor zijn hoon. Lang geleden had hij de
tas mogen dragen voor Joop den Uyl, een politicus die ik nog niet zo
lang geleden in Het Parool had verweten dat hij een cultuurloze
kaalslager was met zijn plannen voor een vierbaansweg dwars door oud
Amsterdam. In Joop z’n tas zat een kleerborstel waarmee Laurens als
een voorbeeldig paladijn, discreet de hoofdroos van Den Uyls
schouder schuierde. Een dag later bereikte ons in hetzelfde café het
bericht dat Laurens midden op de Dam een hartstilstand had gekregen.
(..) Laurens had het niet gered.’ |
De
shoarmaboer van de Haarlemmerdijk |
|
‘(B)aardige m. (54), schuldl. gesch., goedlachs zkt. rel. met kn.,
intell., sport., vrw. tot 39 jr., i.b.v. huis en auto, gn. bartype’
Internetdating bestond nog lang niet maar rond 1980 verdienden media
als de Volkskrant en Vrij Nederland goudgeld aan dit soort
contactadvertenties. Nadat ik was gescheiden van Myriam en zwaar had
moeten afkicken van de hevigste verliefdheid die me ooit was
overkomen, waagde ik ook eens een poging. Niet met bovenstaande
tekst maar wel in de categorie m. zkt. vr. Ik kreeg drie reacties.
De meest originele was een kaartje met alleen de tekst ‘Ik ook!’ en
een telefoonnummer. Een paar dagen later zat ik in het appartement
dat ene Judith met een zevental katten bewoonde boven een
lingeriezaak aan de Amsterdamse Haarlemmerdijk. Judith was een niet
onaantrekkelijke vrouw van begin dertig met wat rossig lang haar dat
ze meestal opstak. Toen ze bij het voorstellen haar achternaam
noemde, vertelde ze er meteen bij dat dat niet haar echte naam was
maar haar artiestennaam. Ze was – vond ze vooral zelf – een
verdienstelijk singer-songwriter, zoals we dat later zijn gaan
noemen. Ze had in eigen beheer een elpee met zoetige luisterliedjes
uitgebracht, waarvan ik meteen een exemplaar mee naar huis kreeg. Ze
raakte ze toch aan de straatstenen niet kwijt.
Wat Judith vooral zocht, zo bleek mij al ras, was een praatpaal. Ze
had een ontembare behoefte om over zichzelf uit te weiden en had
daardoor waarschijnlijk menig potentiële kennis voortijdig
weggejaagd. Voor de rest was er weinig met haar te beginnen. Ze
kuste me vrolijk ter begroeting en ten afscheid maar straalde verder
een grote mate van onaanraakbaarheid uit. Voor een pikant avontuur
had ze mij ook niet nodig want ze zette al haar erotische kaarten op
de eigenaar van een shoarmazaak verderop in de straat. Daar begreep
ik niets van. Het was een onooglijke, licht gebochelde en mank
lopende Noord-Afrikaan van middelbare leeftijd die beslist niets
aantrekkelijks in huis had. Judith zag dat anders. Ze liep de deur
schaamteloos bij hem plat. Na veel ‘hard to get’ hapte de man toe en
wel zodanig dat Judith na een week nog op een kussentje moest
plaatsnemen. Maar ze bleef lyrisch over hem.
Als ik haar zo eens per drie of vier weken bezocht, aten we in de
buurt een pizza en ratelde ze me bij over haar zangcarrière die
achter bleef bij de verwachtingen en over de shoarmaboer. Enige tijd
vermaakte me dat nog wel. Wat me al snel irriteerde waren haar
telefonades. Een paar keer in de week belde ze me op en begon een
niet te stoppen monoloog. Na een poosje brak het zweet me al uit als
de telefoon begon te rinkelen. Het duurde niet lang of ik liet de
relatie doodbloeden en verloor haar uit het oog. Heel veel jaren
later kwam ik haar tegen, ergens in Amsterdam-Oost. Terwijl ze haar
fiets op slot zette, sprak ik haar aan maar ze kende me niet meer of
deed alsof.
De tweede vrouw die reageerde op mijn advertentie was Marij uit
Delft. Ze was halfbloed Indisch, knap, klein, donker. Ze was
gescheiden van een vent met losse handjes en woonde op een flat met
twee lastige puberzoontjes, die aardden naar hun vader. Haar ging
het vooral ‘om de gezelligheid’. Als ik bij haar aanbelde, dronken
we koffie met een koekje en gingen de gesprekken over veel koetjes
en kalfjes. Om dat ritueel te doorbreken, nodigde ik haar al gauw
uit om een weekend naar Nieuwerbrug te komen, waar ik toen woonde.
Op een zaterdagmiddag haalde ik haar op, maakte thuis een etentje en
daarna wilde ze graag een spannende film zien op de televisie. Ook
bij die gelegenheid leek ons samenzijn in gezelligheid te blijven
steken maar uiteindelijk belandden we toch nog in intiemer sferen.
Het hoogtepunt in onze kortstondige relatie bleek ook het einde in
te luiden. Een week later deed zich een incident voor, te
ingewikkeld om hier uit te leggen, dat mij deed besluiten Delft
voorlopig te mijden.
Nummer drie was Cathy. Ze woonde op de armzalige eerste etage van
een woning aan de Tweede Jan Steenstraat in Amsterdam. Ze was zeven
jaar ouder dan ik, pas gescheiden van een huis- en kunstschilder, en
moeder van twee tieners, een meisje en een jongen, die bij hun vader
woonden maar vaak langskwamen. Cathy was buitencategorie:
aantrekkelijk, warm, vrolijk, intelligent en kunstzinnig. Tussen ons
klikte het dus vrijwel meteen en we hadden bijna tien jaar een mooie
latrelatie. |
Een zuster in Zambia |
Altijd enthousiast op de foto, die Zambiaantjes |
Ter gelegenheid van het zeventigjarig bestaan van de Bouw- en
Houtbond FNV in 1987 besloot de bond een buitenlandse
zusterorganisatie te gaan steunen. De keus viel op de bouwbond in
Zambia. Algemeen secretaris Piet van der Ven zou daar een
voorbereidingsbezoek gaan brengen maar toen hij hoorde hoeveel
prikken hij daarvoor moest halen, besloot hij toch maar veilig thuis
te blijven en mij te sturen.
Het toeval wilde dat de voorzitter van de Zambiaanse bond in Europa
was. In Genève nam hij deel aan een ILO-conferentie en Piet vond dat
ik daar alvast kennis met hem moest gaan maken. Ik vloog naar Genève
en ontmoette daar Frederick Chiluba in het ILO-hoofdkwartier. Het
was een kereltje van drie turven hoog maar met een groot ego en niet
erg hartelijk. We lunchten samen en bepaalden in welke week ik naar
Zambia zou komen. Toen die was aangebroken, reisde ik naar Lusaka en
vandaar met een propellervliegtuigje naar Kitwe, door zijn ligging
in de ‘copperbelt’ het economische hart van het land. Daar is het
werk voorhanden en daar zijn ook de vakbonden gevestigd. Ik werd
door het bestuur van de bouwbond onder leiding van de vicevoorzitter
hartelijk ontvangen op het hoofdkantoor, dat was gevestigd boven een
uitvaartonderneming. Chiluba was in geen velden of wegen te bekennen
en ook de dagen daarna liet hij zich niet zien. Ik moest daar een
paar keer naar vragen voor er schoorvoetend een verklaring kwam:
Chiluba was door zijn eigen bestuur geschorst vanwege een dubieuze
transactie met bondspenningen. Het conflict was in korte tijd
zodanig geëscaleerd dat voorzitter en bestuur elkaar bestookten met
rechtszaken. Dat was redelijk schokkend maar geen beletsel om die
week met enige bestuursleden een heel programma af te werken om het
land en de bond te leren kennen. Het toeristisch hoogtepunt was een
tweedaags bezoek aan het stadje Livingstone om de Victoria Falls te
zien, de grootste watervallen van de wereld. ’The smoke that
thunders’, heet het daar vanwege de mistwolken die rond het hele
gebied hangen en het donderende geraas. Tot ver in de omtrek heb je
een paraplu nodig om niet zeiknat te worden.
We staken de grens over naar Zimbabwe om de watervallen ook van die
kant te bekijken. En als je daar bent moet je ook meteen inkopen
doen, zo vertelden de Zambiaanse collega’s, want veel artikelen
waren er goedkoper dan in het moederland en je wilt toch geen dief
van je eigen portemonnee zijn. Dus werden in een supermarkt de
mandjes boordevol geladen. Bij de kassa keek het hele gezelschap
toevallig de andere kant op, zodat ze een dief van míj́n portemonnee
werden. Het werd evengoed een dure week want er werd op onze tochten
verschrikkelijk veel gedronken, te beginnen zo halverwege de
ochtend, en ik werd meestal geacht af te rekenen. Zo werd ‘steun aan
een buitenlandse zusterorganisatie’ al meteen in de praktijk
gebracht. Daar stond wel tegenover dat ik als eregast overal het
beste van de kip te eten kreeg: de maag. Ik heb die week heel wat
kippenmagen verorberd, niet tot mijn genoegen want het is moeilijk
weg te krijgen, taai orgaanvlees maar het afslaan van deze lekkernij
zou door mijn gastvrouwen en -heren niet begrepen zijn. De
sprinkhanen vielen bij mij meer in de smaak, mits knapperig
gefrituurd.
Terug in Nederland publiceerde ik een reeks artikelen in FNV
Magazine onder de titel ‘Een zuster in Zambia’. Maar die zuster
raakte snel uit de gratie. Op grond van mijn rapportage besloot het
bondsbestuur de stekker uit het project te trekken. Het werd te
riskant geacht te investeren in een bond waarvan de bestuursleden
elkaar de tent uitvochten vanwege een geldkwestie. Als nieuwe
samenwerkingspartner werd de bouwbond van Ghana gekozen.
De rol van Frederick Chiluba bij zijn bouwbond was uitgespeeld maar
daarmee raakte hij allerminst uit beeld. Hij werd politiek actief,
wist zich snel omhoog te manoeuvreren en wierp zich bij de
verkiezingen van 1991 op als tegenkandidaat voor president Kenneth
Kaunda. Hij won de verkiezingen glansrijk en was tien jaar president
van Zambia. Sindsdien laat ik me erop voorstaan dat ik ooit met een
Afrikaanse president heb geluncht. Nadat hij het veld moest ruimen,
liet hij een berooid land achter. Later bleek dat hij tientallen
miljoenen aan overheidsgeld had gestolen. Hij had onder meer een
vermogen uitgegeven aan schoenen met plateauzolen. Hij overleed in
2011. |
Blauwe
kraaltjes en zwarte magie |
|
Ruthie Nkonde heette de pikzwarte dame met wie ik midden jaren
tachtig, en nog in het bezit van al mijn wilde haren, korte tijd
iets had. Ik vond Nkonde mooi klinken maar de naam verloor zijn
bekoring toen ik er de betekenis van hoorde: banaan. Ruthie was een
moderne jonge vrouw met een hele primitieve achtergrond. Ze kwam uit
een arm gezin uit een township buiten Kitwe, de belangrijkste stad
in het kopergebied van Zambia. Haar vader was overleden door een val
uit een boom. Bij de dood van haar jongste broer was zwarte magie in
het spel geweest. Haar stokoude moeder woonde nog altijd in Ruthie’s
geboortehutje. Toen we haar een keer bezochten, mocht ik haar niet
fotograferen omdat ze bang was dat ze daardoor haar ziel zou
verliezen. We wisten haar uiteindelijk over te halen maar ze staat
met norse tegenzin op de foto.
Ruthie trok nooit alles uit. Ze hield altijd haar ‘beads’ aan, een
snoer van fijne, hemelsblauwe kraaltjes, die ze om haar middel
droeg. Die had ze al sinds de inwijdingsrituelen die haar ooit van
een tiener tot een volwassen vrouw hadden gemaakt. Ze vertelde me
daarover. Ze werd, samen met lotgenootjes, een paar dagen opgesloten
in een hut met enkele ‘tantes’, doorgewinterde oudere vrouwen die
hen wijze levenslessen bijbrachten. Het ging daarbij om de rol van
de vrouw in het dagelijks leven maar toegespitst op bevallige
manieren en geraffineerde methoden om later hun echtgenoot te
behagen en aan zich te binden. De meisjes werd ook geleerd hoe ze,
na het liefdesspel, op hun knieën, met de handen devoot voor de
borst gevouwen, hun man met een hoofdknikje moesten bedanken voor
het voorafgaande. Vreemde vogels, daar in Zambia.
Ik bezocht Ruthie een paar keer in Kitwe en nodigde haar daarna uit
voor een tegenbezoek aan Nederland. Bij mij thuis in Nieuwerbrug
organiseerde ik een welkomstfeestje dat een groot succes werd,
vooral door toedoen van een aantal in Nederland wonende Afrikaanse
meiden, die wel wisten hoe je van een partijtje een swingende pan
maakt.
Ruthie zou twee weken blijven maar na twee maanden was ze er nog.
Als ik naar haar plannen vroeg, kreeg ik vage antwoorden. Op een dag
verdween ze uit mijn huis en pas twee dagen later hoorde ik dat ze
logeerde bij een van haar landgenoten die ze hier had ontmoet. Toen
ik daarheen gesneld was, kwam de aap uit de mouw. Ruthie had in
Kitwe de huur van haar huis opgezegd, haar inboedel verkocht en was,
God zegene de greep, ‘voorgoed’ naar Nederland gekomen. Inmiddels
overtuigd van haar naïviteit en beschaamd over wat ze had verzwegen
was ze mijn huis uit geslopen.
Kort daarna verliep haar visum en moest ze terug naar Afrika.
Gelukkig veerkrachtig genoeg om een nieuw leven op te bouwen in
Zambia’s buurland Zimbabwe, waar – toen nog – de kansen groter waren
dan in haar vaderland. Het ging haar daar goed, zo liet ze me in de
maanden daarna weten. Bij haar vertrek uit Nederland liet ze een
bijzonder geschenk voor me achter: haar beads. Het blauwe
kraaltjessnoer hangt nog steeds op een mooie plek in mijn werkkamer.
|
En toen viel de muur |
Emil en Eva
|
Ik wilde geen kinderen. Dat wist ik al vroeg heel zeker. Het leven,
vind ik, doe je een mens niet aan. De wereld is bovendien al overvol
en de toestand van de aarde en de samenleving is te wankel om daar
geliefden aan toe te vertrouwen. Bovendien besefte ik dat met
kinderen je kwetsbaarheid naar de overtreffende trap klimt. Maar
waar ik geen rekening mee had gehouden was de val van de Berlijnse
muur.
Dat gebeurde in 1989. Het jaar daarop besloot de redactie van FNV
Magazine te gaan onderzoeken hoe de vakbeweging ervoor stond in de
voormalige Oostbloklanden. Ik nam Bulgarije voor mijn rekening. In
het voorjaar van 1990 reisde ik naar Sofia als gast van de
voormalige communistische vakbond, die claimde zich te hebben
hervormd in een democratische organisatie. Daar was wel het een en
ander op af te dingen maar dat is een ander verhaal. Omdat de
Bulgaarse collega’s geen Engels spraken en ik geen Bulgaars was er
een tolk ingehuurd, die ik hier Nadia zal noemen. Ik discussieerde
die week veel met haar want we waren soms uren onderweg en zij was
de enige met wie ik rechtstreeks kon communiceren. Ze vertelde me
veel over haar persoonlijke leven en nodigde me ook bij haar thuis
te eten uit.
Na terugkeer in Nederland publiceerde ik twee artikelen in FNV
Magazine over Bulgarije en de vakbeweging na de omwenteling. Nadia
en ik bleven elkaar schrijven en bellen, arrangeerden een nieuwe
ontmoeting en werden verliefd. Daarna reisde ik regelmatig naar
Sofia. Mijn relatie met Cathy was kort daarvoor beëindigd; Nadia was
getrouwd maar haar huwelijk stond op springen. Ze had een zoontje
van twee, Emil, en tijdens onze relatie op afstand werd haar dochter
Eva geboren. Twee achtereenvolgende zomervakanties ging ik met de
auto naar Bulgarije. We verbleven met de kinderen aan de Zwarte Zee
en met z’n tweeën reisden we naar Griekenland en Turkije. Alsof het
niets was, reed ik met mijn Opel door de heksenketel van Istanbul.
Hoe moest dat nu verder? Omdat ik ervoor had gekozen om geen
kinderen te krijgen, leek het een onoverkomelijk bezwaar om een
vrouw met twee kinderen naar Nederland te halen. Aan de andere kant
waren mijn gevoelens dermate heftig dat ik ook niet zomaar een punt
achter de relatie kon zetten. Ik piekerde daar maanden over. Mijn
gezondheid begon er onder te lijden. Ik vermagerde sterk en dat werd
pas weer beter toen we, vele gesprekken later, besloten om toch de
grote stap te wagen en voorbereidingen gingen treffen om Nadia met
Emil en Eva naar Nederland te laten komen. Net voor Kerstmis 1992
kon ik ze ophalen van Zaventem. Dat ‘Die Wende’ grote gevolgen zou
hebben voor Europa en de verhoudingen in de wereld was te voorzien.
Niet dat die ook een kentering teweeg zou brengen in mijn eigen
leven. Maar dat gebeurde: ik had opeens een gezin. |
Het bepotelde
zangeresje |
Ach & Wee, ontregelend personeelsblad
|
Op een dag tegen het einde van 1991 liep het hoofd Personeelszaken
bij me binnen. Hij bracht een exemplaar mee van Wel en Wee, het
personeelsorgaan van de bond. Vier pagina’s saai opgemaakte
zouteloze inhoud: een rapport van de ondernemingsraad, een overzicht
van de gaande en komende collega’s en nog zowat geneuzel. Een ding
van niks, vond ook de personeelsman. Nu had hij zo gedacht: konden
de professionele journalisten die de bond in huis had niet eens
zorgen voor een aantrekkelijk en lezenswaardig blad? Ik besprak zijn
idee op de redactie met mijn collega’s Ida en Michiel, allebei
gezegend met gevoel voor humor en een goede pen, en we besloten dat
we er wel brood in zagen. Kees van de studio wilde zich wel buigen
over de vormgeving. Ik koppelde dat terug aan het personeelshoofd
maar onder de voorwaarde dat we carte blanche zouden krijgen. Ja
nee, dat sprak vanzelf.
Het eerste nummer van Ach & Wee verscheen in januari 1992. Het zag
er aantrekkelijk uit maar van de inhoud viel geen chocola te maken.
Het was een mengelmoes van serieuze berichtgeving, badinerende
beschouwingen en volslagen flauwekul. Een voorwoord maakte duidelijk
wat de lezers konden verwachten: ‘De redactie houdt de vinger aan de
pols van de werkorganisatie, snuift de lucht op in de wandelgangen
van het bondskantoor en ook de districts- en afdelingskantoren zijn
vanaf heden niet meer veilig.’
We schreven onze artikelen in de stijl van Henk van der Meijden’s
Privé in De Telegraaf: veel gebakken lucht met superlatieven in
kapitalen. De toon werd meteen al gezet door een bericht van mijn
hand met als kop ‘Vieze voorzitter grijpt zangeresje’. Bij een kort
daarvoor gehouden jubileumviering van de bond trad chansonnière
Marjol Flore op. Tijdens het zingen liep ze de zaal in en ging op de
voorste rij op schoot zitten bij de vicevoorzitter en legde zijn
hand op haar boezem. Ach & Wee draaide de zaak om en suggereerde dat
het de bestuurder was geweest die zijn handen niet kon thuishouden
tot hevige ontsteltenis van het arme zangeresje.
Het eerste nummer van het blad sloeg in als een bom en ook elke
volgende uitgave deed de werkorganisatie op haar grondvesten
schudden. Er ontstond een tweedeling in het personeelsbestand. Een
grote groep collega’s was laaiend enthousiast en kon niet wachten
tot de verschijning van een nieuw nummer. De rest – neutraal was er
volgens mij niemand – nam alles wat er in het blad stond letterlijk
en sprak er schande van. Vanuit de regio werden exemplaren retour
gezonden als ‘ongewenste post’ en een districtsbestuurder schreef er
met vier uitroeptekens op: ‘Roddel is een rattenplaag’. Maar hoe dan
ook: we hadden eindelijk een veelgelezen en druk besproken
personeelsblad.
Ook in het bondsbestuur waren de meningen sterk verdeeld. De
penningmeester was des duivels en zou het liefst persoonlijk de
redactie hebben geradbraakt en/of gevierendeeld. Daartoe was echter
alleen algemeen secretaris Ad Kamp bevoegd, die formeel
verantwoordelijk was voor Personeelszaken, en die stiekem fan was
van Ach & Wee. Beiden hadden zitting in het managementteam, dat op
een vergadering van januari 1993 voor de zoveelste keer besprak hoe
de makers in toom gehouden konden worden. De algemeen secretaris had
voor de bespreking een notitie opgesteld, die ik later in handen
kreeg en waaruit ik citeer: ‘Het aan banden leggen van de redactie
is een probleem. Voor de huidige redactie zou dit betekenen dat de
‘lol’ er direct af is. De extra inspanningen die men zich in de
vrije tijd moet getroosten om tot de huidige uitgaven te komen,
worden goeddeels gecompenseerd door het plezier dat men beleeft
tijdens de besprekingen over de fake-artikelen. Bezien zal worden in
hoeverre in opmaaktechnische zin het onderscheid kan worden
aangebracht tussen serieuze en minder serieuze artikelen.’
De redactie (Michiel was inmiddels vertrokken en vervangen door Jan)
kwam de afspraak na om onderscheid te maken tussen zin en onzin door
het plaatsen van het stempel ‘Echt waar’ bij serieuze berichten.
Helaas vergiste zij zich af en toe, zodat de verwarring er alleen
maar groter op werd.
Na anderhalf jaar verdween Ach & Wee omdat we vonden dat het
verrassingseffect begon te slijten. Toen vijf jaar later Ad Kamp in
de vut ging, verscheen bij zijn afscheid nog een extra editie van
het inmiddels legendarisch geworden blad. Ach & Wee bleef tot in
lengte van jaren hangen in het collectief geheugen van de mensen in
de werkorganisatie. Tot mijn vertrek bij de bond, bijna twintig jaar
na het verschijnen van het laatste reguliere nummer, werd ik daar
nog regelmatig door collega’s op aangesproken. |
Kuifje in Afrika |
Nana Kwa
Numa IV, chief van Afranse |
In het voorjaar van 1992 reisde ik voor het eerst naar Ghana. De
Nederlandse bouwbond ging op het gebied van scholing nauw
samenwerken met zijn Afrikaanse zusterorganisatie en daar moest ik
over schrijven in het bondsblad. Ik had mijn gastheren voorgehouden
dat ik niet alleen in de hoofdstad wilde verblijven maar ook iets
wilde zien van het platteland en daarom namen ze me op een dag mee
naar het dorp Afranse op een uur of vier rijden vanuit Accra. De
wegen waren toen nog erbarmelijk, áls ze er al waren. De vijftien
jaar oude Datsun van de bouwbond hobbelde en botste door kuilen en
karresporen die hier en daar een halve meter onder water stonden. De
eerste buien van het natte seizoen hadden er al een modderboel van
gemaakt. De tocht voerde door een uitbundig groen landschap met
palmen, cacaobomen en cassaveplanten. Af en toe passeerden we een
kleine nederzetting, waar vrouwen en kinderen de auto bestormden met
schalen vol vruchten en hapjes op het hoofd.
Toen we eindelijk de auto in de brandende zon tussen de met leem
bestreken huisjes van Afranse parkeerden, werden we door dorpelingen
naar een groot maar krakkemikkig huis geleid dat het ‘paleis’ bleek
van chief Nana Kwa-Numa IV, die ons persoonlijk zou ontvangen. Dat
werd een feest van jewelste want een blanke man in Afranse, dat was
nog nooit vertoond. Zes mannen met drums begonnen een oorverdovend
lawaai te maken, dat het hele dorp naar het paleis lokte, waar het
in een mum van tijd dus letterlijk zwart zag van de mensen.
Kindertjes met open mond bleven schuw op een veilige afstand,
vrouwen lachten verlegen. De mannen stonden erbij met strakke
gezichten, zich bewust van de ernst van de gebeurtenis. Onder een
afdak op de binnenplaats waren voor ons een paar oude fauteuils
geplaatst. Het zweet liep in straaltjes over mijn rug. Het stikte
van de vliegen die het allemaal op mij hadden gemunt. Vrouwen met
grote doeken wuifden de gasten koelte toe onder het slaken van luide
kreten. De warmte was eerlijk gezegd beter te verdragen dan dat
gewapper rakelings langs je gezicht.
Koning Nana Kwa-Numa IV maakte zijn opwachting in vol ornaat. Hij
droeg een goudkleurig gewaad, een gouden kroon, ringen aan alle
vingers van zijn rechterhand en indrukwekkende halskettingen. Een
traditionele en langdurige begroetingsceremonie volgde. Daarna werd
het tijd voor een drankje. Ik kreeg palmwijn aangeboden in een halve
kokosnootschaal. De drank werd in het dorp gebrouwen en geschonken
uit een jerrycan. BP stond erop, zodat ik vreesde dat er ooit
motorolie in had gezeten. Ik ontving geschenken: een traditionele
uit hout gesneden kruk en een schaal met zo’n veertig eieren. Een
kostbare gift voor een arm dorp maar onmogelijk om te weigeren.
Na een lunch van taai geitenvlees en rijst moesten we alweer weg om
voor het donker, dat vroeg valt in de tropen, in de hoofdstad terug
te zijn. Half Afranse verzamelde zich rond de stokoude Datsun, die
op het punt stond te smelten. Toen we wegreden wuifden honderden
handen ons na tot we uit het gezicht verdwenen. En ik vroeg me
vertwijfeld af hoe ik – met een urenlange reis voor de boeg over
zandpaden vol kuilen en gaten – veertig eieren veilig in Accra moest
krijgen. |
De verlopen
tantes van Ipanema |
|
In december 1993 ging ik naar Brazilië voor een seminar in Manaus
over de toekomst van het tropisch regenwoud, georganiseerd door de
IBBH, de internationale bouw- en houtbond. De vakcentrale FNV vroeg
me of ik in de gelegenheid was en passant een paar projecten te
bezoeken in Rio de Janeiro, die mede door de Nederlandse vakbeweging
werden gefinancierd. Ik moest ter plaatse maar contact opnemen met
Nanko van Buuren, want die wist daar overal de weg. De mij onbekende
Van Buuren was directeur van IBISS, een door hem eind jaren tachtig
opgerichte organisatie die zich bezighield met hulp aan kinderen in
de sloppenwijken van Rio. Ik stuurde de man een fax, hoorde niks en
reisde af. Toen ik na het seminar van Manaus naar Rio was gevlogen,
nam ik een taxi en ging op de bonnefooi naar het kantoor van IBISS.
Daar trof ik hem. Mijn fax had hij niet ontvangen maar hij liet
meteen zijn werk in de steek om met mij op pad te gaan. Het was een
joviale man maar hij had ook iets van een patser. Hij was, laat ik
het zo zeggen, niet bescheiden over zijn charitatieve activiteiten.
Onderweg liet hij zien waar IBISS met kleinschalige projecten
probeerde kansen te scheppen voor bedelaartjes en lijmsnuivertjes.
Hij vertelde met compassie over ze. Alle straatschoffies die we
tegenkwamen, begroetten hem vrolijk. Een jongetje dat een brutale
uitval deed naar mijn broekzak om mijn portemonnee te pikken (wat in
Rio vaker gebeurde) kreeg een scherpe reprimande.
We bezochten de FNV-projecten. Eén ervan betrof een vakbond voor
dienstmeisjes. Het andere was een omscholingsprogramma voor
prostituees die uit het vak wilden stappen. Nanko nam me mee naar
Vila Mimosa, een soort hoerendorp in een buitenwijk van Rio. Je kwam
er binnen door een poort en stond dan ineens midden in een bizarre
zelfkant van obscure barretjes, naargeestige speelhallen en bordelen
in verwaarloosde panden. Het was een rosse buurt voor de arme lokale
bevolking. Welgestelde heren zag je er niet, laat staan toeristen.
Wel veel haveloze kerels met een ingevallen gezicht en een slecht
gebit. De om en nabij tweeduizend vrouwen die hier werkten, waren
van een bijpassende soort en zagen er weinig appetijtelijk uit. Niet
jong, niet frivool, niet opgesmukt en gegarandeerd al evenmin
brandschoon en kerngezond. De term ‘dames van plezier’ dekte hier in
geen enkel opzicht de lading. In dit dorp werd hooguit in schamel
levensonderhoud voorzien.
Nanko bracht me naar één van de bordelen, waar een werkvrouw in
de weer was met lakens en slopen, al wekte een vluchtige inspectie
niet de indruk dat de bedden met grote regelmaat werden verschoond.
De overige vrouwen in het huis, de verlopen tantes van de verderop
op zonnige stranden flanerende meisjes van Ipanema, wachtten
verveeld op klanten, schaars gekleed hangend in de deuropening van
schemerige kamertjes. Eén van hen nam deel aan het
omscholingsprogramma en was bereid het verhaal te doen van haar
leven en van de toekomst die ze voor zich zag. De ambitie droop er
nog niet vanaf. Na het gesprek fluisterde Nanko me in dat ik de
vrouw verletkosten moest betalen.
Als dank voor het snel openen van een aantal deuren in Rio,
nodigde ik Nanko uit ‘s avonds met mij te gaan eten. Hij suggereerde
een restaurant in Copacabana en daar verscheen hij in het gezelschap
van twee jonge vrouwen, van wie er één hem nogal in beslag nam,
zodat ik me noodgedwongen maar aangenaam onderhield met de andere.
Het was een zwoele zomeravond.
Toen ik Nanko eenmaal kende, kwam ik zijn naam met enige
regelmatig in de media tegen. Vrijwel altijd werd lovend over hem en
zijn werk geschreven. Maar het positieve beeld kantelde toen de NRC
in 2015 na grondig onderzoek onthulde dat er veel mis was met zijn
activiteiten en de financiële verantwoording ervan. Nanko wist dat
zijn bezigheden en die van zijn organisatie werden doorgelicht maar
heeft van de uitkomst geen kennis meer kunnen nemen. In februari
2015 werd hij op 63-jarige leeftijd getroffen door een fatale
hartaanval en een paar dagen later in Rio begraven. |
|
|